Culinaire televisieprogramma’s, kook- en bakwedstrijden, populaire tv-koks, gastronomische rubrieken in kranten en tijdschriften en een eindeloos lijkend aanbod kookboeken. Zo te zien is er geen gebrek aan belangstelling voor culinaire thema’s. De aandacht voor wat op ons bord komt staat echter in schril contrast met de geringe interesse voor het horecapersoneel dat al dat lekkers bereidt en serveert.
Historica Patricia Van den Eeckhout vult deze lacune op met Koks en Kelners: 1750-1950, een boek waarin zij een fascinerend beeld schetst van twee eeuwen sociale geschiedenis in de horeca.
De periode die de auteur behandelt is er een van grote maatschappelijke veranderingen. De industriële revolutie, de verstedelijking en de stijgende koopkracht gaven een stevige duw aan de horeca-cultuur met nieuwe trends zoals koffiehuizen, estaminets (volkscafés) en restaurants. Vanaf circa 1850 speelden ook de wereldtentoonstellingen een belangrijke rol. Die internationaal gerichte massaspektakels duurden enkele maanden en hadden een sterke invloed op de wijze waarop men buitenshuis eten ging invullen.
Historica Van den Eeckhout belicht in haar boek allerlei facetten van het dagelijks leven van koks en kelners tussen 1750 en 1950. De keukenhiërarchie, werkomstandigheden, verloning, hygiëne, kledij, sociale status en beroepsziekten. Het komt allemaal aan bod. Telkens geïllustreerd met verhelderende voorbeelden opgediept uit de archieven. Op die manier wordt de lezer een blik gegund in de bijzondere biotoop van de hoofdrolspelers in de horeca: koks en kelners.
De kok

De Franse gastronoom Grimod de la Reynière was milder en schreef in zijn Almanach des Gourmands (1803) dat een goede kok tegelijk chemicus, botanicus en kunstenaar was met morele kwaliteiten zoals eerlijkheid, ijver en bescheidenheid. Hij voegde er merkwaardig genoeg aan toe dat een kok bereid moest zijn zich regelmatig te laten purgeren met een laxeermiddel om de smaakpapillen weer in orde te brengen.
Het negatieve imago van de kok had veel te maken met de weinig hygiënische omstandigheden waarin gekookt werd. Tot ver in de negentiende eeuw was de keuken vaak in de kelder ondergebracht. Vochtigheid en slechte ventilatie waren allerminst bevorderlijk noch voor de hygiëne, noch voor de gezondheid van het keukenpersoneel. In 1848 omschreven enkele Franse koks hun werkterrein als tombeaux d’hommes vivants (graven voor levenden). Krotkeukens ‘gevuld met koolstofmonoxide, zweet en fluimen’ zoals een journalist het verwoordde waren tot in het interbellum schering en inslag.

Geleidelijk aan evolueerde de status van de kok. Waar hij aanvankelijk een bekwaam ambachtsman was diende hij in de negentiende eeuw ook nog een creatieve duizendpoot te zijn. Een mooi voorbeeld daarvan is het piéce montée (decoratief showstuk van suikerwerk of gebak) dat furore maakte op elitaire feesten. Culinaire constructies van soms tot twee meter hoog zoals een ijsbeer in vanille ijs, taarten in de vorm van kastelen of een ijskoningin met een mantel van meringue, het kon allemaal. De neiging tot decoratie van het culinaire gebeuren sloeg enigszins door maar vanaf de twintigste eeuw nam dit af, al bleef de presentatie belangrijk.
De kelner

Ook de werkomstandigheden waren verre van ideaal. Vaak sliep de kelner in bij zijn werkgever en eind achttiende eeuw wachtte de Parijse kelner tot de klanten uit het koffiehuis waren om dan zijn matras tussen de tafels te leggen. Tijdens de lange werkdagen beperkten de maaltijden zich tot etensresten, de zogenaamde kelnergoulasch.

Snorrenkwestie
Kelners dienden zich ook aan richtlijnen rond kledij en uiterlijk te houden. Een amusante illustratie daarvan is de snorrenkwestie. In de negentiende eeuw werden kelners geacht zich dagelijks te scheren en gold er een verbod op gezichtshaar. Toen de snor echter populair werd bij mannen en een stevige borstel onder de neus meer en meer vereenzelvigd werd met mannelijkheid en vrijheid, lieten de kelners van zich horen. In diverse grootsteden zetten ze protestacties op en in 1918 stond het recht op een snor zelfs in een eisenbundel van een socialistische vakbond in Brussel. Het snorrenverbod werd door kelners blijkbaar ervaren als een stigma waarmee hun lage sociale status werd beklemtoond.
Vrouwen en horeca
Koks en Kelners maakt ook duidelijk dat de horeca een mannenwereld bij uitstek was. Vrouwen speelden een ondergeschikte rol. Zelfs restaurantbezoek werd lange tijd als ongepast beschouwd en in de horecakeuken werden vrouwen slechts schoorvoetend toegelaten. Zelfs belangenorganisaties en vakbonden zagen vrouwen liever thuis aan het fornuis dan in de keuken van het restaurant. Dat een Nederlandse krant in 1932 de lancering van een driejarige opleiding tot chef kokkin ironisch aankondigde als ‘een leerstoel voor Mie de kookster’ spreekt boekdelen.

Koks en Kelners is een bijzonder goed gedocumenteerd boek geworden. Als lezer krijg je een fascinerend overzicht van de evolutie in twee eeuwen horecacultuur. Het is de vrucht van jarenlange studie en archiefonderzoek, voornamelijk in West-Europa. De overzichtelijke structuur en de vele voorbeelden en anekdotes maken dit historisch onderzoek toegankelijk voor een breed publiek, van de geïnteresseerde leek over de horeca- student tot de historicus. Wie zich verder wil verdiepen in het culinaire verleden vindt achterin het boek nog een uitgebreide bronnenlijst en bibliografie.