Kunst is niets anders dan een opeenvolging van acties en reacties. Kunst is niets anders dan een stroming die verwatert en zelfs uitdooft en door een andere opgevolgd wordt.
Gedurende twee millennia hebben stromingen elkaar rustig opgevolgd. Vanaf de negentiende eeuw echter komt kunst in een stroomversnelling terecht. Het is niet langer zo dat met de opkomst en vooral bloei van de ene stroming de andere verdwijnt. Stromingen bestaan naast elkaar en beïnvloeden elkaar dan ook. Veel van die stromingen vinden hun oorsprong zoniet in Parijs, dan toch in Frankrijk.
Uitzonderingen bevestigen echter de regel. De uitdrukking dat het in Brussel druppelt wanneer het in Parijs regent, bevat veel waarheid. Terwijl Frankrijk zijn fauvisme had, had Brabant zijn Brabants fauvisme.
Het fauvisme kende zijn hoogtepunt van 1898 tot 1908.
Fauvisten gebruikten felle, nauwelijks gemengde kleuren die ze in kleurenvlakken aanbrachten. De naam verwijst naar fauves of wilde dieren. Hij werd voor het eerst gebruikt door Louis Vauxcelles in een artikel over het Salon d’Automne van 1905 te Parijs.
Het Brabants fauvisme bloeide van 1905 tot 1925. Het had weinig gemeen met het Franse fauvisme. Wel maakte het gebruik van tachisme of vlugge schilderstrekken en contrasterende kleuren die echter minder brutaal overkwamen. De eerste Brabantse fauvist was Ferdinand Schirren met zijn kleurrijke aquarellen uit 1905.
Andere vertegenwoordigers waren Rik Wouters die in 1916 te Amsterdam stierf – en samen met Schirren hét boegbeeld was – Jos Albert, Jean
Brusselmans, Philibert Cockx, George Creten, Charles Dehoy, de Nederlander Anne-Pierre de Cat, Prosper De Troyer, Jehan Frison, Marthe Guillain, Henri Logelain, Médard Martens, Albert-François Mathys, Arthur Navez, de Nederlander Willem Paerels, de Fransman Roger Parent, Ramah, Rodolphe Strebelle, Edgard Tytgat, Jean vanden Eeckhoudt, Médard Verburgh en Fernand Verhaegen en Thevenet. Ze werden ook “Calevoeters” genoemd omdat een aantal van hen banden had met ‘maecenas’ François Van Haelen die in de Calevoetwijk te Ukkel in de Brusselse agglomeratie woonde.
Louis Thevenet
Louis François Joseph Marie Thevenet werd op 12 februari 1874 te Brugge geboren als zoon van Alphonse, Fransman, en Anne Van Vyve, beide muzikaal onderlegd. Hij werd in het Frans opgevoed en zou zijn hele leven Frans spreken. Hij had een broer en twee zusters: Pierre werd kunstschilder en Cécile zou het als zangeres waarmaken in de “Opéra Comique” te Parijs.
Thevenet oefende tal van beroepen uit: loopjongen, leerling-bakker, hulpbanketbakker, hulpkok op een Engelse pakketboot waarop hij wereldreizen maakte, en klerk bij een muziekuitgeverij waar hij in contact kwam met plastische en andere kunstenaars. In 1896 besloot hij om schilder te worden. Hij was autodidact.
Hij woonde op vele plaatsen in en rond de Brusselse agglomeratie, bleef nergens lang en verwijderde zich via Elsene, Sint-Lambrechts-Woluwe, Ukkel, Beersel, Linkebeek en Drogenbos steeds verder van Brussel. In 1916 verhuisde hij naar Halle ten zuiden van Brussel waar hij tot zijn dood zou blijven en zelfs een huis zou kopen.
In 1908 trouwde hij te Beersel met Emma Tevels. Ze heeft in een cahier, de “reekening van Emma”, de verkoop van werken bijhouden. Het belang ervan is belangrijk om het oeuvre van de schilder te reconstrueren en inzage te krijgen in de levensstandaard die het grootse deel van Thevenets leven armelijk was.
Thevenet heeft aan vele groepstentoonstellingen deelgenomen, onder meer aan “Les Indépendents” in 1906 en “Salon d’Automne” in 1909, beide te Parijs. Hij stelde individueel tentoon, steeds te Brussel: 1913, 1914, 1916, 1923 en 1925 in “Galerie Louis Manteau” van de echtgenoot van uitgeefster Angèle Manteau.
Op 16 augustus 1930 stierf hij, meer dan waarschijnlijk door een hersenbloeding. Op 19 augustus vond in de Sint-Martinuskerk te Halle de begrafenis plaats. De opkomst was zeer matig.
Zijn graf bestaat niet meer. Zijn eerste woning werd nog tijdens zijn leven platgesmeten. Het Zuidwestbrabants Museum, noch de stad Halle bezitten een schilderij.
Toch herinnert iets te Halle aan Thevenet. Een straat, die niets met hem te maken heeft, met een versleten straatnaambord draagt zijn naam. De woning op de Hendrik Consciencestraat 58 waar hij van 1927 tot 1930 woonde, is er nog. Een gedenkplaat van Staf Colruyt naar een werk van Florent Menet, dat prijkt op de kaft van “Mon Ami Louis Thévenet” van Thevenets vriend en biograaf René Lyr uit 1945, siert de gevel. Vreemd is dat Lyr Thevenets naam verfranst heeft tot Thévenet. De reden volgens zoon Claude Lyr was dat het in het Frans mooier klinkt.
Evolutie
Thevenet was voornamelijk interieurschilder die zich gedurende dertig jaar in aangepaste versies die echter geen kopies-in-de-strikte-zin-van-het-woord zijn, ‘herhaald’ heeft. Toch is er een duidelijke evolutie in zijn werken waar te nemen.
Om zijn schilderijen die getuigen van een bijzondere compositie, te ondersteunen gebruikte hij magistrale en warme kleurencombinaties. Zijn coloriet is spontaan, levendig en fris. Zijn kwaliteiten kunnen niet geloochend worden: werken bevinden zich in het Groeningemuseum te Brugge, het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, het Musée de l’Art Wallon te Liège, het Museum Dhondt-Dhaenens te Deurle, het Museum voor Schone Kunsten te Gent en de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, het Musée d’Ixelles en het Van Buuren Museum 41, alledrie te Brussel.
‘Monsieur va sortir’
“Mijnheer gaat uit” of “Monsieur va sortir” (65 cm bij 55 cm; olie op doek) is een bijzonder werk. Het dateert van 1916, net vóór of na Thevenets aankomst te Halle, een kantelmoment in zijn gewone en artistieke leven.
In de vóór-Halse periode gebruikte Thevenet vooral bruinen, donkere grijzen, sepia en donkere soorten oker. Zelfs zwart. De dagdagelijkse objecten waaruit de werken bestaan, zijn door een uitgesproken zwarte omranding van elkaar gescheiden en lijken zo op zichzelf te staan. Een opvallende schaduwgeving beklemtoont. Het lijkt alsof bewust een donkere vernis over de verf aangebracht is. De stijl van sereniteit, misschien zelfs zachte afstandelijkheid?
De Halse periode valt op door een bijzondere helderheid. Zachte kleuren komen op de voorgrond met een voorliefde voor blauwen, gelen, groenen, lichte grijzen, roze, soorten rood en zachte okers. De aflijningen van de voorwerpen zijn minder opdringerig. Schaduwen zijn bijna volledig verdwenen. Een lichtfilm lijkt over de schilderijen gewikkeld te zijn. De stijl vol levendigheid en speelsheid?
Het is één van Thevenets soberste en naakste schilderijen, ontdaan van alle ‘overbodigheden’. Een open deur geeft uit op een hall waarop een andere kamer met eveneens een open deur uitkomt. Ook in die kamer valt een open deur op. Voorwerpen zijn spaarzaam aangebracht: twee schilderijen, spiegel, wandelstok, ladenkast met erop klok, hoge hoed en vogelkooi. Verder niets. Geen bijkomstig detail. Geen overbodig object. Alles is moeten wijken voor wat meegedeeld werd: alle elementen verbeelden rechtstreeks het verlangen, misschien zelfs de obsessie om te vluchten. De schilder lijkt, blijkt in elk voorwerp ‘lijfelijk’ aanwezig te zijn. De achterkamer die in licht baadt, is belangrijk. Klok en vogelkooi wijzen erop dat Thevenet zich gevangen voelt. Die beklemming wordt geaccentueerd door de twee deuren die op de hall uitkomen. Hoewel ze open staan, kunnen ze met de zichtbare sleutel in een handomdraai gesloten worden en de schilder in het heden opsluiten.
Toch duiden die deuren naar de hall en zo naar een onzichtbare deur naar de straat toe en naar een andere, niet nader te bepalen kamer en zo misschien naar de tuin, ook op een evasiedrang die beklemtoond wordt door de chapeau buse of buishoed. Verwijst hij naar een feest waar Thevenet gast was of nog naartoe zal gaan om in drank weg te vluchten? De schilderijen op het doek staan voor de uitweg uit de realiteit in de kunst. Rechts ziet men de aanzet van een deurgrote opening in de verder niet zichtbare muur. Vertrekt daar een trap naar de verdieping waar het atelier was? Wordt opnieuw het wegvluchten in de kunst beklemtoond? Wordt verwezen naar de figuurlijke hemel, het leven na de dood, de vlucht in het geloof en de uitweg in de dood? Merk op dat de langste zijden van het werk de vertikale zijn. Rechts van de deur naar de achterkamer hangt een spiegel: duidt hij erop dat Thevenet zichzelf door en door kende?
Links van de deur op de voorgrond staat een wandelstok. Combinatie van wandelstok en open deur symboliseren het verlangen om uit te gaan. Opnieuw wordt Thevenets leefwereld uitgebeeld: de drang naar een andere wereld waar alles anders, beter is. Buitenlicht kleurt de vier ruitjes van de rechterdeur. Alluderen de kleuren op een vlucht in de natuur en het belang van kleuren in het werk?
De wandelstok frappeert en staat niet zomaar op de voorgrond. Hij wordt door zijn schaduwen links en rechts die vanuit het standpunt van de toeschouwer op het doek vallen, onderlijnd. De plint buigt de rechterschaduw van de stok om: er is geen loodrechte lijn. Wist Thevenet tijdens het schilderen al dat hij gedoemd was om eeuwig te blijven dromen? Wist hij al tijdens het schilderen van “Mijnheer gaat uit” dat hij nooit zou kunnen ontsnappen?
De opbouw is sober. De beige, grijze en vaalblauwe tinten dragen ertoe bij. Thevenet heeft in dit werk de uiterste (ver)eenvoud(iging) en samenvatting van zijn kunst bereikt. Heeft hij dat werk daarna nog geëvenaard of overtroffen?!
Toen Thevenet in 1930 stierf, had hij zijn hele leven in functie van zijn kunst geleefd. Hij moet nog vol plannen gezeten hebben. In een brief van 18 juli 1928 aan Lyr had hij immers geschreven: je travaille toujours avec grande foie dans mon art que j’aime de plus en plus.
Toeristische gids voor Vlaanderen, Barcelona
en gidsingen op aanvraag én maat
e-mail: [email protected]