Bloeitijd in Nederland-Iranrelaties
De relaties tussen Nederland en Iran zijn dit jaar 400 jaar oud. Om precies te zijn gaan ze terug tot 17 november 1623. De sjah van Perzië, want zo heette Iran tot 1935 officieel, verleende toen een aantal handelsprivileges aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) voor de aankoop van zijde in Iran. De compagnie had aan de Perzische golf een nederzetting in het tegenwoordige Bandar Abbas en een kantoor in de toenmalige hoofdstad Isfahan. Denk daarbij niet aan een stoffig bureautje in een achterafstraatje. De VOC betrok in Isfahan een complex in de buurt van de toen al oude en nu nog steeds adembenemende grote bazaar.
Op basis van historische documenten beschrijft historicus en Iranoloog Willem Floor beeldend dat het ommuurde VOC-complex bestond uit een herenhuis met twee grote tuinen. Hij vertelt ons dat het terrein groot genoeg was om complete karavanen te laten laden en lossen. In het herenhuis verbleven de vertegenwoordigers van de VOC. Hun interieur was uitgerust met zilveren objecten, fluwelen kussens en schilderijen. De Hollanders droegen Perzische kleding om niet te veel op te vallen, hielden paarden, waar overigens ook in werd gehandeld, en Perzische katten. Ongetwijfeld dronken ze met hun hooggeplaatste gasten een mooi glas Shiraz, want ook voor uitstekende wijn kon de VOC in Perzië terecht.
Pas in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw beleefden de relaties van Nederland met Iran opnieuw een bloeiperiode. Oude tijden herleefden, soms zelfs letterlijk: in het najaar van 1973 dobberde er bij de ambassadeursresidentie een schaalmodel van een VOC-schip in het zwembad, dat ambassadeur Paul Renardel de Lavalette speciaal had laten maken, compleet met drijvende nederzetting. De ambassadeur en zijn vrouw, net als andere Nederlandse diplomaten en vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven, hadden zich verkleed als zeventiende-eeuwse Nederlanders. De twintig Iraanse bedienden droegen oud-Perzische kleding die door een theater ter beschikking was gesteld. Op het podium speelden drie Iraanse musici op oude Perzische instrumenten, terwijl een diapresentatie de hoogtepunten uit Nederland-Iranrelaties in beeld bracht. Op het feest, dat in de Iraanse media met lof werd ontvangen, werden 736 gasten geteld. Dat waren naast Nederlanders in Teheran vooral veel hooggeplaatste Iraniërs. Op dit soort feestjes werd volop genetwerkt.
Niet alleen de handel bracht Nederlanders naar Perzië. Er was ook een grote interesse in de Perzische geschiedenis en cultuur. Die interesse bestond overigens al eeuwen. Kunstenaar Cornelis de Bruijn bijvoorbeeld reisde aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw naar Perzië en gaf daarna in geïllustreerde publicaties een prachtig gedetailleerd verslag van zijn bevindingen.
Wie nu Persepolis bezoekt, de oude ceremoniële hoofdstad van Perzië, ziet zijn naam (en die van VOC-man Adriaan Backer) in de Poort van Xerxes gegraveerd staan: C D BRUIJN 1704. Ook handelaren beschreven de Perzische cultuur, lieten prenten maken en verzamelden objecten in Iran, zoals Albert Hotz aan het einde van de negentiende eeuw. Zijn verzameling is nu onderdeel van de collectie van het Museum Volkenkunde in Leiden. Hotz legde als één van de eersten met zijn camera het laat negentiende eeuwse Perzië vast. Die collectie kun je online bekijken op de website van het Nederlands fotomuseum. In de jaren zestig en zeventig kwamen er met de Nederlandse bedrijvigheid in Iran opnieuw collecties van Iraanse kunst naar Nederland. Sommige van die privécollecties zijn later bij Nederlandse musea ondergebracht, zoals die van Jack van Lier, een Nederlander die begin jaren zestig in Iran actief was als adviseur.
Men had – en heeft – in Nederland dus grote interesse in de Perzische cultuur. Die werd volgens de Nederlandse curator Mirjam Shatanawi…
‘…in staat geacht om echte kunst te produceren, die als zeer verfijnd en bijna net zo hoogstaand als de Europese kunst werd gezien’.
Als gevolg hiervan puilen hier de museumcollecties uit van Iraans aardewerk, prehistorisch brons, kamelenzadels, tapijten en verfijnde miniatuurkunst. Er waren in de jaren zestig en zeventig op verschillende momenten exposities in Nederland die aandacht schonken aan de Perzische cultuur. Ook werd er een aantal boeken geschreven over dat onderwerp, zoals Henri van Praags Het wonder van Perzië en Marinus Cornelis Capelles Perzië, het land van Koningin Esther.
Toch was Iran onder de laatste sjah niet alleen het land van economische groei en verfijnde kunst. De ontwikkeling van Iran onder Mohammad Reza Pahlavi had een schaduwzijde. Toenemende onderdrukking en een groeiende kloof tussen arm en rijk zorgden er voor veel leed onder de Iraanse bevolking. Iraanse dissidenten vluchtten vaak naar het Westen en brachten daar de situatie in Iran onder de aandacht. Ook in Nederland werd op die manier steeds meer bekend over mensenrechtenschendingen in Iran. Vanaf het begin van de jaren zeventig groeide het aantal demonstraties en acties tegen het bewind van de sjah in Nederland. Ook de kranten schreven steeds vaker kritisch over hem en belichtten het toenemende Iraanse verzet tegen zijn beleid. Konden de warme banden van Nederland met Iran met die kennis nog wel worden voortgezet?
De Witte Revolutie
Mission for my country. Zo heet het boek waarin staat opgeschreven hoe de sjah het heden, verleden en de toekomst van Iran zag. Het komt eigenlijk uit de pen van Donald Wilhelm, een Amerikaanse politicoloog die indertijd aan de Universiteit van Teheran werkzaam was. De publicatie en verspreiding van Mission was een van de manieren waarop de sjah probeerde om in het Westen de beeldvorming over zijn land en zijn bewind te beïnvloeden. Want, zoveel is inmiddels duidelijk, de sjah was zich bewust van de kracht van positieve beeldvorming. Hij moest een aantrekkelijke partner zijn, want hij wist dat hij de steun van de westerse wereld voor zijn ambitieuze ontwikkelingsplannen hard nodig zou hebben.
Op de Pauwentroon gezeten was de titel van de Nederlandse vertaling van Mission for my country. Het is een veelzeggende titel, want die pauwentroon bestond eigenlijk alleen als metafoor. De befaamde zetel was al eeuwen geleden spoorloos verdwenen. De troon die de sjah gebruikte bij zijn kroning stamt uit de achttiende eeuw en heet in Iran de Zeldzame Troon (takhte naderi). De Pauwentroon was niet het enige verzinsel waar Mohammad Reza Pahlavi zijn status aan ontleende. Het Iraanse hof maakte er veel werk van om eeuwenoude traditie uit te stralen. Hofdignitarissen van Mohammad Reza Pahlavi reisden onder meer naar Nederland om zich op de hoogte te stellen van de Europese tradities. Historicus Robert Steele schrijft bijvoorbeeld hoe onder meer de Nederlandse protocollen rondom de beëdiging van koningin Juliana in 1948 als inspiratiebron gebruikt werden bij de kroning van Mohammad Reza Pahlavi in 1967. Tegelijkertijd beriep de sjah zich op een traditie van 2500 jaar Perzische monarchie, die terugging tot Cyrus de Grote. In 1971 gaf hij een enorm feest dat ervoor moest zorgen dat de sjah als spirituele opvolger van deze stichter van het Perzische Rijk moest worden gezien.
In 1963 lanceerde de sjah de ‘Witte Revolutie van de sjah en zijn volk’: een ontwikkelingsprogramma dat Iraniërs welvaart en vooruitgang moest brengen. Eén van de speerpunten van de Witte Revolutie was landhervorming, waarbij het land via de staat werd overgedragen van landheren aan de voormalige pachters. Veel Iraanse boeren kregen hierdoor voor het eerst land in bezit. Door het instellen van coöperaties die direct onder het ministerie van Landbouw vielen en waaraan deelname voor de boeren verplicht was, kon de Iraanse regering vervolgens landbouwinnovaties doorvoeren. Andere speerpunten van de Witte Revolutie waren scholing, gezondheidszorg en het verbeteren van de infrastructuur, inclusief de toegang tot drinkwater en elektriciteit. Ook de invoering van het algemeen kiesrecht voor vrouwen en sociale zekerheid in de vorm van zorgverzekering en pensioenen waren onderdeel van de Witte Revolutie.
Van meet af aan waren de radicale ontwikkelingsplannen van de sjah onderwerp van kritiek. Al op 5 juni 1963 leidde dat tot gewelddadige confrontaties tussen demonstranten en het leger. Die botsingen waren een smet op het blazoen van de sjah. De Witte Revolutie had namelijk zonder bloedvergieten moeten verlopen en moeten leiden tot een rechtvaardiger samenleving, zonder dat de onderdrukten daarvoor zelf de strijd moesten aangaan met hun onderdrukkers. De sjah had niet voor niets de steun van de Amerikaanse regering, die in Iran liever een witte dan een rode revolutie zag, waarbij met ‘rood’ in dit geval communisme werd bedoeld.
In de realiteit betekende de Witte Revolutie een planmatige uitbreiding van de macht van de staat over het volk. Het verzet daartegen begon al in 1963, maar zou uiteindelijk leiden tot de val van de sjah. Niet voor niets noemt de historicus Mohsen Milani de gebeurtenissen van 5 juni 1963 achteraf de ‘generale repetitie’ voor de Iraanse Revolutie van 1979. Er is nog een verband met 1979, want de directe aanleiding tot de protesten was de arrestatie van geestelijke en oppositieleider Roehollah Khomeini, die zich fel had uitgelaten tegen de sjah en zijn Witte Revolutie. Dezelfde Khomeini werd later het boegbeeld van de Iraanse Revolutie.
Voor de ontwikkeling van de agrarische sector moest op grote schaal landbouwgrond worden herverdeeld. Dat betekende dat landeigenaren werden verplicht grote delen van hun grond te verkopen. Die grond werd vervolgens verdeeld onder lokale boeren die hem aankochten door middel van een betalingsregeling. Deze herverdeling bracht politiek voordeel voor de sjah. Grootgrondbezitters moesten door de gedwongen verkoop van hun land flink aan macht inboeten. Die macht kwam niet in handen van de boeren zelf te liggen, maar in die van de regering. De Iraanse overheid kreeg via staatscoöperaties nagenoeg totale controle over de agrarische sector, waardoor van bovenaf gestuurde standaardisatie en innovatie mogelijk werden. Omdat de infrastructuur die bij deze centralisatie hoorde ook scholen en klinieken omvatte, reikte de invloed van de overheid in Iran binnen enkele jaren verder dan ooit tevoren. De notabelen die hun grond hadden moeten verkopen, profiteerden vaak van de Witte Revolutie als nieuwe industriëlen of investeerders, maar de geestelijken werden door de hervormingen buitenspel gezet. Zij verzetten zich tegen de Witte Revolutie die voor hen stond voor moreel verval en onderwerping aan het Westen.
De tegenstand van de geestelijkheid kon de sjah niet zomaar negeren. Geestelijk leiders hadden zich in de loop van de jaren vijftig bewezen als steunpilaar onder de Pauwentroon. Bovendien waren geestelijken geduchte tegenstanders wanneer zij een beroep deden op hun aanzienlijke achterban. De sjah nam daarom een grote gok toen hij ondanks hun tegenstand besloot om de Witte Revolutie door te zetten. Hij durfde deze stap pas in het voorjaar van 1963 te zetten na de Amerikaanse toezegging van volledige steun. Dat de start van de Witte Revolutie gepaard ging met demonstraties was dus geen verrassing voor de sjah. De gewelddadige reactie van de Iraanse regering op deze demonstraties maakte tegenstanders nog bozer. Op 10 april 1965 werd er opnieuw een aanslag gepleegd op de sjah, maar dit keer kwam hij er ongeschonden vanaf.
Linkse kritiek
Niet alleen Iran maakte grote veranderingen door in de jaren zestig en zeventig; ook Nederland veranderde. Na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) hadden Nederlanders massaal de schouders gezet onder de wederopbouw en in de jaren zestig werd ons land steeds welvarender. Met de toenemende welvaart werd de verzorgingsstaat uitgebreid, ontzuilde en ontkerkelijkte de samenleving, werden gezinnen kleiner, gingen jongeren steeds vaker studeren en zochten vrouwen steeds vaker werk buiten het gezin. In de loop van de jaren zestig werden vooral jongeren mondiger en begonnen ze vragentekens te zetten bij de bestaande machtsverhoudingen. Historicus Duco Hellema noemt de situatie in Nederland midden jaren zestig daarom een ‘gezagscrisis’. De oprichting van de anarchistische protestorganisatie Provo (1965-1967) en protestacties op de universiteiten eind jaren zestig zijn voorbeelden van verzet tegen de gevestigde orde. De Tilburgse Katholieke Hogeschool (de huidige universiteit van Tilburg) werd in april 1969 bezet en een maand later volgde het Maagdenhuis in Amsterdam, waar het bestuur van Universiteit van Amsterdam huisde.
Pas begin jaren zeventig begon volgens Hellema het echte, breder gedragen actievoeren. Er werd begin jaren zeventig massaal kritisch gerapporteerd, gedemonstreerd en gestaakt tegen de industriële groei, voor betere huisvesting, uit solidariteit met onderdrukten in het buitenland, voor betere arbeidsvoorwaarden, noem maar op – zo lang het maar ‘links’ was.
In die periode nam ook de kritiek op het Nederlandse Iranbeleid toe. Die bezwaren ontstonden in het kielzog van de protesten tegen de Amerikaanse oorlogvoering in Vietnam, de ontwikkelingen in Zuidelijk Afrika en de solidariteit met de Palestijnen. De vredesbeweging kwam op, met als belangrijkste doel de bestrijding van kernwapens en tegengaan van de wapenwedloop. Veel Nederlanders hadden bovendien moeite met de manier waarop hun regering achter de VS aan leek te lopen en pleitte voor een kritischer houding van Nederland binnen de NAVO. De relaties van Nederland met Iran waren het zoveelste voorbeeld waar Nederland een scheve schaats reed, vond links Nederland. Niet alleen was de sjah een bondgenoot van de VS en volgde Nederland met de warme banden met Iran het Amerikaanse voorbeeld, maar de sjah was ook nog eens een big spender op militair gebied in een regio die niet stabiel was. Bovendien onderdrukte hij zijn eigen bevolking. Links Nederland was solidair met de Iraanse oppositie en trok regelmatig met de Iraanse studentenbeweging in Nederland op om de mensenrechtenschendingen in Iran onder de aandacht te brengen. Steeds meer Nederlanders werden zich ervan bewust dat Iran niet het sprookjesland was waarover de damesbladen schreven.
Toen in 1973 in Nederland het sociaaldemocratische kabinet van premier Joop den Uyl (1973-1977) aan de macht kwam, leek de tijd rijp voor verandering in het Nederlandse Iranbeleid. Dat kon niet zomaar, want de oliecrisis van 1973-1974 en het vooruitzicht op een Iraanse mega-order voor Nederlandse oorlogsschepen, betekenden dat er grote belangen op het spel stonden. Ondertussen voerde de sjah de druk op Nederland op. Hij was het er niet mee eens dat er in Nederland in het openbaar kritiek kon worden geuit op zijn regering en hij eiste dat de Nederlandse regering hiertegen zou optreden. Deed de Nederlandse regering dat niet, dan zou dat gevolgen hebben voor de economische relaties tussen de landen. Het anti-sjahactivisme werd ondertussen alleen maar groter, met als hoogtepunt een conferentie georganiseerd door Amnesty International in februari 1977. De Nederlandse regering kwam voor lastige keuzes te staan.
De Iraanse Revolutie
De Witte Revolutie van de sjah had een volksopstand moeten voorkomen. Maar terwijl de sjah zijn ambitieuze plannen doorvoerde, raakte hij het contact met zijn volk kwijt. De hervormingen op het platteland hadden een grote toestroom van laaggeschoolde arbeiders naar de stad tot gevolg. Die sociale onderlaag leefde in grote armoede, terwijl de Iraanse elite steeds rijker werd. Ook was er ontevredenheid over de aanwezigheid van vooral Amerikaanse adviseurs en zakenlieden in Iran. Verschillende Nederlanders die ik voor dit onderzoek sprak, vertelden dat ze zich stoorden aan de manier waarop veel Amerikanen zich in Iran opstelden, met een zekere neerbuigendheid naar de Iraanse bevolking. Ze hadden hun eigen winkels, scholen en communicatiekanalen en gingen hun eigen gang. Het zette kwaad bloed bij de Iraanse bevolking. Tel daarbij de repressie op die de sjah in toenemende mate nodig had om zijn volk onder de duim te houden en je begrijpt waarom het Iraanse volk in 1978 in opstand kwam tegen zijn regering.
De Iraanse Revolutie werd een Islamitische Revolutie, maar niet omdat Iraniërs zich massaal tot de politieke islam wendden als antwoord op de misstanden onder de sjah. De meesten van hen wilden dat er een einde kwam aan corruptie en nepotisme, dat de welvaart gelijk werd verdeeld, dat er vrije verkiezingen zouden komen en dat de Iraanse politiek niet langer door buitenstaanders zou worden bepaald. In het buitenland was de internationale Confederation of Iranian Students (National Union) (CISNU) actief, die een links, anti-imperialistisch en democratisch geluid liet horen. In Iran was deze organisatie verboden en werden intellectuelen met linkse sympathieën gevangengezet, gemarteld en soms ook ter dood veroordeeld. Alleen de politieke islam bleef enigszins overeind als werkbare bron van verzet. De moskee bleek bovendien de ideale basis om dit verzet vorm te geven.
Religie neemt in Iran een centrale plek in, in letterlijke zin omdat moskeeën op centrale plekken in de stad te vinden zijn en verbonden zijn aan de bazaar (markt), maar ook in figuurlijke zin, omdat religieuze gewoonten zoals het driemaal daags samen bidden, het wekelijks vrijdaggebed met bijbehorend preek, sjiitische feestdagen en religieuze gebruiken een centrale rol innemen in het sociale leven. Religieuze gewoonten kregen politieke betekenis en gaven structuur aan het verzet tegen de sjah. Dus riepen Iraniërs na zonsondergang vanaf hun daken, als saamhorige daad van protest: Allah-oe Akbar, God is Groot!
Op de Iraanse Revolutie werd in Nederland met verbazing gereageerd. De Nederlandse regering had die niet aan zien komen. Deels had dat te maken met de contacten die Nederland in Iran had. De Iraanse elite speelde mooi weer, dus hadden Nederlanders in Iran geen reden om eraan te twijfelen dat de sjah de steun had van zijn volk. Had de Nederlandse regering de kans gegrepen om Iraanse dissidenten te spreken, dan hadden ze hun beeld wellicht op tijd kunnen bijstellen. Ook speelde wensdenken de Nederlandse regering parten. Er was geen reden om te twijfelen aan het beeld van een stabiel Iran. De mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven in Iran waren daarvoor gewoon te mooi. Te mooi om waar te zijn, maar eerlijk is eerlijk: achteraf is het makkelijk praten.