Hieronder volgt een fragment uit dit boek. Het komt uit het hoofdstuk over de blinde bezemfabrikant Otto Weidt (1883-1947). Op 7 september 1971 werd hij postuum door het Israëlische Holocaustinstituut Yad Vashem onderscheiden als Rechtvaardige onder de Volkeren voor zijn hulp aan Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Inge Deutschkron was een van de Joden die de oorlog overleefde dankzij het handelen van Weidt.
Otto Weidt
Vooroorlogs antisemitisme
Inge Deutschkron had naar eigen zeggen pas op tienjarige leeftijd van haar moeder te horen gekregen dat ze Joods was. Dat was op 1 april 1933, twee maanden nadat Adolf Hitler verkozen was tot rijkskanselier. Bruinhemden barricadeerden die dag in Duitse steden de winkels van Joodse eigenaren met protestborden waarop Duitsers opgeroepen werden niet te kopen van Joden. Inge was in 1922 geboren in Finsterwalde in Brandenburg, maar woonde sinds 1927 met haar ouders in het stadsdeel Prenzlauer Berg in Berlijn, waar de boycot niet onopgemerkt aan haar voorbij ging. Voor de bruinhemden was ze door haar ouders al eerder gewaarschuwd. Ze mocht niet in de buurt komen van het café in hun buurt waar SA-mannen zich verzamelden voordat ze begonnen aan hun straatmanifestaties. De keer dat ze er getuige van was dat de nazifanaten op straat een communist vermoordden, stond nog op haar netvlies gebrand.
De ouders van Inge voedden hun dochter niet religieus op. Afkeer van het nationaalsocialisme kreeg Inge echter wel met de paplepel ingegeven. Haar ouders waren al op jonge leeftijd toegetreden tot de sociaaldemocratische partij, aangetrokken door het streven van de partij naar sociale en economische gelijkheid voor iedereen. Inge bezocht met haar moeder demonstraties tegen de nazi’s en had geholpen met het uitdelen van antinazistische pamfletten. Het was voor haar ouders een grote schok toen Hitler en zijn volgelingen in januari 1933 aan de macht kwamen. In april 1933 werd Martin Deutschkron ontslagen als leraar op een gymnasium in het stadsdeel Berlin-Mitte. Hoewel hij tijdens de Eerste Wereldoorlog had meegevochten in het Duitse leger en liefde had voor de Duitse taal en cultuur, vond de schoolleiding hem ongeschikt om leerlingen in de nationalistische geest op te leiden.
De Deutschkrons konden na het ontslag rekenen op de steun van hun politieke vrienden. Die voorzagen hen van brood en koffie. Na zijn ontslag werkte Martin Deutschkron eerst nog als privéleraar Duits, totdat hij onverwacht een baan aangeboden kreeg op de zionistische Theodor Herzl School aan de Kaiserdamm. Dat hij geen aanhanger was van het zionistische gedachtegoed was voor de schoolleiding geen bezwaar. Tot het aanbreken van de oorlog zouden ruim 60.000 Duitse Joden naar het Britse mandaat Palestina emigreren, maar Inges vader voelde niets voor een terugkeer naar wat de zionisten beschouwden als het ‘Joodse thuisland’. Zijn familie was al eeuwenlang geworteld in Duitsland. Martin Deutschkron dacht dat de naziregering niet lang zou regeren en was vastbesloten in zijn geliefde geboorteland te blijven.
Vanaf 1 april 1933 tot de Kristallnacht vaardigde de nazi-overheid een stortvloed aan antisemitische wetten uit, die de Joden steeds verder uitsloten uit de Duitse samenleving. Opmerkelijk genoeg werd Martin Deutschkron een maand voordat de Neurenberger Wetten op 15 september 1935 uitgevaardigd werden, nog door de Duitse overheid als veteraan uit de Eerste Wereldoorlog onderscheiden met het Ehrenkreuz für Frontkämpfer (erekruis voor frontstrijders). In haar memoires beschrijft zijn dochter hoe er bij de uitreiking van de onderscheiding voor haar vader gesalueerd werd. Het was een van de weinige lichtpuntjes in een periode waarin het Inge en haar ouders steeds moeilijker gemaakt werd.
De Deutschkrons verhuisden halverwege de jaren dertig naar het westen van Berlijn, waar niemand hen kende. Ze hoopten hier verlost te zijn van nazisympathisanten die fungeerden als de ogen en oren van de Gestapo, maar ze werden verklikt door hun benedenburen. Die beschuldigden hen ervan dat ze politieke pamfletten hadden getypt. Het geluid dat zij hadden beschouwd als dat van een typemachine was in werkelijkheid een elektrische naaimachine. De Gestapo doorzocht de woning, maar kon vanzelfsprekend niets vinden. Inge was ook overgeplaatst naar een andere school. Haar vader had hiertoe besloten nadat Joodse leerlingen op haar gymnasium niet meer mochten deelnemen aan excursies, werkweken en zwemles. Ze mochten zelfs niet meer dezelfde kleedruimte gebruiken als niet-Joodse leerlingen. Inges nieuwe school was een Joods gymnasium. Omdat veel meer Joodse leerlingen waren weggepest van hun scholen was de school overbevolkt. Er zaten nooit minder dan vijftig leerlingen in één klas.
In 1938 werd de discriminatie van de Joden nog heviger. Op 15 juni van dat jaar werden door de Gestapo en Kriminalpolizei tijdens de zogenoemde Juni-Aktion ongeveer 2.300 Joodse mannen met een strafblad opgepakt en opgesloten in een concentratiekamp. Velen van hen hadden niets ernstig begaan. Een van de opgepakte mannen was een neef van Inge. Hij kwam terecht in concentratiekamp Buchenwald bij Weimar, alleen maar omdat hij ooit betrokken was geweest bij een verkeersongeluk. Inge zelf was erg geschokt door de verplichting voor Joden van vijftien jaar en ouder om vanaf oktober 1938 een stigmatiserende ‘J’ op hun identiteitsbewijs gestempeld te hebben. In augustus was al bepaald dat het voor Joden vanaf 1 januari 1939 verplicht was om achter hun voornaam Sara (voor vrouwen) of Israel (voor mannen) toe te voegen. Inge ging voortaan dus door het leven als Ingeborg Sara Deutschkron.
Eind oktober 1938 volgde er een maatregel die de maand daarop grote gevolgen zou hebben. Circa 17.000 Joden, die oorspronkelijk uit Polen afkomstig waren, werden door Duitsland naar Polen uitgewezen. Er waren ook klasgenootjes van Inge bij: de dag na de actie bleven in haar klaslokaal veel stoelen onbezet. In Polen waren de verschoppelingen niet welkom. Ze werden door de Poolse overheid onder erbarmelijke omstandigheden opgevangen in vluchtelingenkampen in het grensgebied tussen Duitsland en Polen. Onder de uitgewezen Joden waren ook de ouders van de zeventienjarige Poolse Jood Herschel Grynszpan, die zelf in 1936 vanuit Duitsland naar Frankrijk gevlucht was. Toen hij vernam van de uitzetting van zijn ouders besloot de wanhopige jongeman uit protest een aanslag te plegen op de Duitse ambassadeur in Frankrijk. In de ochtend van 7 november betrad hij de ambassade in Parijs, waar hij werd ontvangen door de derde secretaris van de ambassadeur, Ernst vom Rath. Grynszpan schoot hem neer. Vom Rath werd zwaargewond afgevoerd naar het ziekenhuis en overleed twee dagen later. Die nacht vond de Kristallnacht plaats.
Terwijl de glasscherven amper van de stoepen geveegd waren en het vuur in de synagogen nog nasmeulde, werd op 12 november door de nazileiding besloten tot een reeks nieuwe antisemitische maatregelen. Zo moest de Joodse gemeenschap betalen voor het herstel van de schade die tijdens de pogrom was toegebracht door de nazisympathisanten. Hoewel Inges vader tot dusver altijd geweigerd had zijn geboorteland te verlaten, werd het ook hem na de Kristallnacht te heet onder de voeten.
Tijdens de bezoekjes die hij zijn vrouw en dochter bracht op het adres waar ze na 9 november tijdelijk ondergedoken waren, nam het gezin het besluit om te emigreren. Een in Londen wonende nicht van Inges vader zou gevraagd worden of zij kon helpen met hun emigratie. Zonder financiële mogelijkheden of connecties in het buitenland was het namelijk nauwelijks mogelijk Duitsland te verlaten.
Gelukkig was de nicht in Londen bereid haar familie in nood te helpen, maar ze kon alleen de immigranten-waarborg voor Inges vader betalen. Daarop besloot het gezin dat hij eerst naar Engeland zou gaan en dat hij daar de overkomst van zijn vrouw en dochter zou organiseren. Het lukte Martin Deutschkron op zijn eigen naam een visum te verkrijgen. Op 19 april 1939 brak de dag aan dat hij Duitsland verliet. Hij vertrok vanaf Anhalter Bahnhof, de plek waarvandaan tijdens de oorlog 116 treinen met in totaal meer dan 9.600 Berlijnse Joden zouden vertrekken met het getto/concentratiekamp Theresienstadt als eindbestemming. Martin Deutschkron nam op het station afscheid van zijn drie broers en zussen en zijn dochter en vrouw. Van zijn broers en zussen zou niemand de oorlog overleven.
De list van Inge
Terwijl haar vader veilig in Engeland aankwam, bleven Inge en haar moeder achter in Berlijn. Voor zijn vertrek had Inges moeder tegen haar man gezegd dat hij alles in het werk moest stellen om ook hun overkomst naar Engeland te regelen. Het duurde even, maar uiteindelijk vond Martin voor zijn vrouw en dochter een betrekking als huisbedienden van een professor in Glasgow. Met werk in het vooruitzicht leek hun emigratie nabij. Die zomer pakte Inges moeder alle spullen in die zij en haar dochter konden meenemen en verzond ze vast naar de haven van Hamburg. Hun overige bezittingen moesten ze verkopen. In afwachting van hun emigratie betrokken ze in Berlijn een gemeubileerd appartement. De maand augustus 1939 was voor hen als een geestelijke marteling. Ze vreesden dat er een nieuwe oorlog zou uitbreken. In de Duitse kranten werden gewelddadigheden in Polen tegen burgers van Duitse komaf uitvergroot; daarmee werd de Duitse bevolking warm gemaakt voor de invasie van het oostelijke buurland op 1 september.
Omdat Duitsland en Engeland sinds 3 september 1939 met elkaar in oorlog waren, kon de emigratie van Inge en haar moeder niet langer doorgang vinden. Ook telefonisch contact met Inges vader in Londen was niet meer mogelijk. Zes lange oorlogsjaren hadden zijn vrouw en dochter geen contact meer met hem. Inge en Ella Deutschkron verhuisden naar een kamer in de woning van een ouder Joods echtpaar. Ondanks de spanningen van de oorlog slaagde Inge voor haar gymnasium. Ze besloot een opleiding te gaan volgen tot peuterleidster. Daarnaast werkte ze als schoonmaakster en kinderoppas voor een hulpbehoevende Joodse familie en verzorgde ze twee oudere Joodse dames. Omdat het pensioen van haar vader stopgezet werd vanwege zijn verblijf in het buitenland, kon Inge haar opleiding niet langer betalen en moest na het eerste jaar stoppen. Daarna werkte ze als huishoudster voor een voorheen welvarende Joodse familie, tot ze zich 1941 verplicht moest melden om aan de slag te gaan in een fabriek.
Weliswaar waren de nazi’s de Joden liever kwijt dan rijk, maar als arbeidskrachten voor de oorlogsindustrie waren ze nog wel van nut. Veel mannen waren voor de Wehrmacht opgeroepen, zodat er in de fabrieken een tekort aan arbeidskrachten was ontstaan. In plaats van zich te melden bij het door de nazi’s opgezette arbeidsbureau voor Joden (Einsatzstelle für Juden) ging Inge zelf op zoek naar ander werk. Van een medewerkster van de Joodse gemeente in Berlijn had ze het adres gekregen van een Duitse ondernemer van wie bekend was dat hij voor Joden een goede werkgever was. Zijn naam was Otto Weidt.
Hij was de eigenaar van een werkplaats aan de Rosenthaler Strasse 39 in het Berlijnse stadsdeel Mitte. Hoewel in de werkplaats vooral blinden werkten, had hij op zijn kantoor ook enkele medewerkers zonder visuele beperking in dienst. Met een aanbevelingsbrief van de Joodse gemeente op zak, betrad Inge via een trap de werkplaats van Weidt, op de eerste verdieping van het gebouw. Ze was gespannen voor de ontmoeting, maar stelde zichzelf gerust met het feit dat de werkgever binnen de Joodse gemeenschap een goede reputatie had. Het gesprek met Weidt vond plaats in zijn kantoortje. Voor zich zag Inge een magere man, met een energieke uitdrukking op zijn gezicht. Zijn blauwe ogen waren mat en eerst had ze het gevoel dat hij haar doordringend aankeek. Net als de meesten van zijn medewerkers had Otto Weidt echter een visuele beperking. Hij was zo goed als blind en wanneer hij de straat op ging, droeg hij een armband waarmee hij als blinde herkenbaar was.
Inge had zich geen zorgen hoeven maken over het gesprek, want de eigenaar van de werkplaats had direct sympathie voor haar toen ze hem vertelde over de sociaaldemocratische achtergrond van haar ouders en dat ze tegenstanders van de nazi’s waren. Zelf had hij een anarchistische achtergrond en moest ook niets hebben van het nationaalsocialisme. Hij wilde eigenlijk dichter worden en voelde zich thuis in de Berlijnse cafés die bezocht werden door mensen uit de literaire wereld. Hier nam hij met plezier deel aan intellectuele gesprekken. Weidt sprak met Inge af dat hij haar de volgende dag mee zou nemen naar het arbeidsbureau voor Joden. Hij zou daar het verzoek indienen dat zij voor hem kon werken. Volgens Inge nam ze na deze eerste kennismaking met Otto Weidt afscheid alsof hij een goede vriend was. De volgende dag kwam hij zijn belofte na en nam hij Inge en nog enkele andere potentiële Joodse medewerkers mee naar het arbeidsbureau. Eenmaal daar aangekomen fluisterde hij hun nog toe dat ze slechts mochten spreken wanneer hun iets gevraagd werd. Daarna verdween hij in een kantoorgebouwtje.
Het was niet Otto Weidt die een kwartier later uit het kantoor kwam, maar een kleine man die woedend op Inge en de anderen afkwam. ‘Ik zal jullie mores leren, Jodengajes!’ zo zou hij gefulmineerd hebben. Inge herkende de man als de gevreesde leider van het arbeidsbureau voor Joden, Alfred Eschhaus. Hij was vanwege zijn ongeremde vijandigheid tegenover Joden berucht bij de Joodse arbeiders. Hij vroeg een vrouw uit de groep hoe ze bij Weidt terecht gekomen was. De vrouw antwoordde nietsvermoedend dat ze, net als Inge, door de Joodse gemeente naar hem gestuurd was. Het antwoord maakte hem nog woedender dan hij al was, want het was Joden verboden om zelf naar werk te zoeken. Hij gaf een toegesnelde medewerker de opdracht om alle Joden het zwaarst mogelijke werk toe te wijzen. Het plan van Weidt was mislukt en zelf was hij nergens meer te bekennen.
Inge werd op 13 juni 1941 tewerkgesteld in de Berlijnse wijk Lichtenberg in een fabriek van ACETA, een dochterfirma van het Duitse chemieconcern IG Farben. Het kostte haar anderhalf uur om daar te komen. In de fabriek werd zijde voor parachutes gesponnen. Het was zwaar werk. Dagelijks stond Inge tien uur achter de machine om te voorkomen dat de draden in de war raakten en de spoelen leeg waren. Zelfs tijdens haar pauze was het haar als Jood niet toegestaan te zitten. Het loon, dat de onderneming aan haar Joodse arbeiders betaalde, was bijzonder karig. Ondanks het harde werken in de fabriek werd het voedselrantsoen voor Joden steeds kleiner. Het uitputtende werk in de fabriek, de lange reistijd en de slechte arbeidsomstandigheden deden Inge verlangen naar minder zwaar werk.
Het was sommige vrouwen gelukt om te ontsnappen aan het fabriekswerk door aan te tonen dat ze vanwege gezondheidsredenen niet langer in staat waren tot staand werk. Inge was echter jong en kerngezond, dus moest ze iets verzinnen om arbeidsongeschikt te raken. Ze besloot schoenen met hoge hakken te gaan dragen op haar werk. De tien uur in de fabriek plus de drie uur in de tram, waar het haar ook niet was toegestaan om te zitten, waren voor haar voeten een marteling. Al na drie dagen kreeg ze een blessure aan haar knie. Een ‘Arische’ dokter, die geen sympathie voor Hitler had, gaf haar een verklaring waarin stond dat ze niet in staat was om staand werk te verrichten. Inge kon zich ziek melden en kreeg zelfs ziekengeld. Dat was echter slechts van korte duur. Nadat de bedrijfsarts haar had gecontroleerd, beval hij haar ontslag aan, zodat IG Farben haar niet langer ziekengeld hoefde uit te keren. Inge was verheugd over het ontslag dat haar op 11 juli 1941 werd gegeven, maar ze moest wel op zoek naar ander werk om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud. In de hoop dat hij haar kon helpen, besloot ze opnieuw een bezoek te brengen aan Otto Weidt.
Inge herinnerde zich na de oorlog het tweede gesprek nog goed. Weidt was erg ingenomen met het verhaal van Inge over haar ontsnapping aan de zware arbeid. Het deed hem denken aan de Eerste Wereldoorlog toen hij als pacifist niet aan het front had willen vechten. Met oorpijn als smoes was het hem gelukt om hospik te worden. Onder de indruk van de list van Inge, besloot hij haar per 11 augustus 1941 in dienst te nemen. Daarvoor moest hij echter eerst wel officieel toestemming verkrijgen van Eschhaus. Samen met Inge ging hij dus een tweede keer langs bij de beruchte Jodenhater. Dit keer hadden Weidt en Inge hun bezoek echter beter voorbereid. Inge had van Weidt een stok gekregen, zodat haar blessure erger leek. Tot Inges verbazing werd Weidt vriendelijk onthaald door Eschhaus. Terwijl Weidt met hem het kantoor in ging, moest zij buiten blijven wachten. Er werd een stoel voor haar gehaald, omdat ze zogenaamd niet zo lang kon staan. Na een tijdje kwamen Weidt en de nazi weer uit het kantoor. Volgens Inge schudden ze elkaar de hand en sprak Eschhaus de volgende woorden:
‘We zijn u, meneer Weidt, werkelijk dank verschuldigd dat u bij ons steeds de mensen afneemt die we anders niet zouden kunnen inzetten.’
Het plan van Weidt en zijn nieuwe medewerkster was geslaagd. Op de terugweg naar de werkplaats zouden ze in lachen uitgebarsten zijn.
Omdat Weidt eigenlijk geen werk voor Inge had, was hij met een collega-ondernemer, Fritz Kniepmeyer, overeengekomen dat ze door hem in dienst genomen zou worden als vakantiekracht. Kniepmeyer bezat eveneens een blindenwerkplaats en Inge werd ingezet als telefoniste en bij het afhandelen van de post. Volgens Inge was Kniepmeyer een nationaalsocialist: in zijn werkkamer hing een portret van Hitler en hij droeg een speldje met hakenkruis op zijn revers. Ze werd echter fatsoenlijk door de man behandeld en hij was begaan met haar lot. Toen hij vernam dat haar familie weinig levensmiddelen kreeg, nam hij de volgende dag een mand met fruit uit zijn tuin voor haar mee. De band tussen de Duitse ondernemer en zijn Joodse werkneemster ging verder dan volgens de nazimoraal toegestaan was. Ze gingen steeds vriendelijker met elkaar om en Inge waagde het zelfs om tegen hem te zeggen dat ze dacht dat Hitler de oorlog zou gaan verliezen. Kniepmeyer werd echter opdringerig en daar was Inge niet van gediend. Weidt besloot haar daarom weg te halen met het argument dat hij haar zelf nodig had. Zo kwam ze uiteindelijk alsnog terecht in de blindenwerkplaats aan de Rosenthaler Strasse 39.
Boek: In de schaduw van Schindler. Jodenhelpers uit Nazi-Duitsland