De strenge winter van 1480/81 bezorgde de jeugdige hertogin Maria van Bourgondië een ongeluk, dat een voorbode lijkt van haar tragische dood door een val van haar paard een jaar later. In Brugge begaf ze zich met haar hofdames tussen het volk op het ijs; de gracht was speciaal voor haar geveegd. Helaas: Maria kwam akelig ten val en moest op een slee naar huis worden gebracht, waar men een inwendige ‘aposteme’ (zwelling) constateerde.
Is bij het vaststellen van een dergelijke ‘voorbode’ nog sprake van enig historisch verband? Natuurlijk niet, het gaat om een ‘kapstok’, een ingang tot het verleden via de deur van de ‘poetic non-fiction’, een begrip dat ook geschiedschrijvers als Simon Schama graag hanteren. Dergelijke narratieve stijlen zijn te vergelijken met het fenomeen van de historische canon als jong en (natuurlijk eindig) ‘genre’ waarin het niet gaat niet om weergave van marmeren zekerheden, maar om zinvolle uitzichten op een onoverzichtelijke terrein. Niet voor niets heten de hoofdstukken in een canon ‘venster’. Ze behandelen elk een afgepaald belangrijk onderwerp uit het corpus van kennis dat geïnteresseerden worden geacht te delen. Maar tegelijk biedt elk canonvenster ook uitzicht op voorgeschiedenissen, ontwikkelingen en verwante onderwerpen, zodat elk belangrijk thema van het behandelde kennisgebied wel ergens aan bod komt.
De val van Maria van Bourgondië op het Brugse ijs wordt in Nederland in de middeleeuwen. De canon van ons middeleeuws verleden (verschenen najaar 2011, geschreven door ondergetekende met medewerking van Goffe Jensma en Oebele Vries) behandeld in venster 38, ‘Een kleine ijstijd’, waarin de veertiende en vijftiende eeuw centraal staan, maar waarin ook gekeken wordt naar het voorafgaand ‘middeleeuws klimaatoptimum’ tussen ongeveer 800 en 1300 en de voorafgaande koudere tijd (ca. 250-650). Die laatstgenoemde periode zorgde voor economische en culturele neergang, bracht populaties in beweging en versnelde mede het einde van het Romeinse rijk, een periode die in de middeleeuwse canon aan bod komt in de eerste drie vensters. Maria heeft ook een ‘eigen’ venster (50) in de middeleeuwse canon.
Bevroren in de wieg
De toestanden gedurende het middeleeuws klimaatoptimum zijn te vergelijken met de tegenwoordige klimaatopwarming. Wijnbouw en perzikteelt waren mogelijk tot in Engeland en de Nederlanden; Groenland en Newfoundland werden na het jaar 1000 door de Vikingen via IJsland deels gekoloniseerd. De kleine IJstijd deed deze expansie in de vijftiende eeuw weer teniet.
De winter van 1480/81 in de Nederlanden is een pakkende illustratie van deze onaangename periode. Er deden zich drie zware vorstperioden voor: een week aan het eind van november, een lange periode van laat in december tot in februari 1481 en twintig dagen vanaf de eerste maart. Voor de Vlaamse kust lag drie mijl drijfijs; Maas, Rijn en Schelde waren dichtgevroren. Het barre weer veroorzaakte schaarste. In januari keerde de volkswoede in Luik zich tegen de bakkers, die geen brood meer konden leveren. Het kostte levens. Ook in Gent ontstond broodschaarste. Vrolijker berichten waren er ook. In Luik reed men met geladen wagens over de Maas, Brussel stond vol sneeuwpoppen.
Na deze zwaarste winter sinds mensenheugenis kon een deprimerende balans worden opgemaakt. Geschiedschrijver Jean Molinet noteerde dat ruiters te velde waren bevroren en ter plaatse gestorven; pelgrims en mensen die in het bos werkten vroren eveneens dood, kinderen lagen bevroren in hun wieg. Uit Kampen meldde men wegens de ‘kolde, lange herde winter’ met zijn ‘starke doergaende vorst sonder ennich doyen’ een abnormale sterfte onder het vee.
Een reeks canons
De Canon van Nederland is in september 2009 in het onderwijs ingevoerd. De leerlingen in de onderbouw maken kennis met hoofdlijnen van de Nederlandse geschiedenis door middel van vijftig vensters. De historische canons die nadien in een verbazend tempo zijn opgesteld en gepubliceerd zijn uiteraard toegespitst op de specifieke omstandigheden van hun plaats of onderwerp. Zo ook Nederland in de middeleeuwen. De canon van ons middeleeuws verleden. Het boek is de achtste uitgave in de canonreeks van Walburg Pers, waarvan de delen een gelijke indeling en vormgeving hebben, met de kenmerken van een ‘formule’.
Als andere canons streeft Nederland in de middeleeuwen naar evenwicht in politieke, militaire, culturele, waterstaatkundige, geografische, sociaal-economische, religieuze, agrarische en wetenschappelijke onderwerpen. Niet alleen door de brede scope van individuele vensters, waarin ‘evenementen’ in verband worden gebracht met onderliggende structuren en conjuncturen, voorgeschiedenis en navolgende ontwikkeling; maar ook door nuttige kruisverwijzingen tussen verschillende vensters, zodat parallellen, biografische en andere verbanden doorheen heel het boek aan het licht komen.
Canons verwijzen ook naar elkaar. Het is een aardige exercitie om verschillende canons naast elkaar te leggen en te zien waar ze elkaar aanvullen of beïnvloeden. Zo is Edzard Cirksena (venster 48 in de middeleeuwse canon) uiteraard ook aanwezig in de Friese canon, hebben de ‘Stormvloeden en bedijkingen; ontstaan van de Zuiderzee’ van venster 15 een pendant in het venster over de verdronken stad Reimerswaal in de Zeeuwse canon, en biedt ‘Karel de Grote en volgende keizers’ (venster 8) een nadere en andere belichting van de Karel uit de nationale canon. Met elkaar vormen de verschillende canons een mozaïek van samenhangende nationale, regionale en plaatselijke geschiedenissen: een ontdekkingsreis die al ‘om de hoek’ kan beginnen.
Verzamelen en selecteren
In de paar eeuwen vóór de digitale revolutie maakten we encyclopedieën om kennis over ‘alles’ en over talloze deelonderwerpen en disciplines te vergaren, zodat deze kennis makkelijker toegankelijk werd, beschikbaar. De digitale revolutie zorgde uiteindelijk voor een beschikbaarheid die niet meer te verwerken is: een lawine van data die nooit ophoudt. Een canon dient zowel het doel van de aloude encyclopedie, als een tegengesteld oogmerk: uit het uitpuilende pakhuis van beschikbare gegevens worden zaken genomen die een ordelijk ingerichte etalage vullen. Want een canon is een beperkte en dus overzichtelijke lijst. Er wordt verzameld uit de overvloed, om in naam van het overzicht en het begrip te kunnen selecteren en ‘deselecteren’ (zoals tegenwoordig in de archeologie het weggooien van overbodig geacht vondstmateriaal heet).
Verzamelen wordt deels ontzamelen, met als doel toegankelijkheid. ‘Duizend’ onderwerpen in vijftig vensters dus. Gelukkig genereert de historie soms als vanzelf de ‘poëtische’ inval die licht op een bepaald segment van haar onmetelijke kluwen van gegevens werpt. Eén voorbeeld. Januari 1426: de Slag bij Brouwershaven tussen Filips de Goede en Jacoba van Beieren. Filips de Goede komt persoonlijk in het nauw en wordt gered door de hoge Zeeuwse edelman Frank van Borssele, die zelf een verwonding door een pijl oploopt. De symboliek van de liefdespijl? In 1434 wordt Frank Jacoba’s vierde en laatste echtgenoot. Jacoba heeft afstand van al haar titels gedaan, de zon van Bourgondië nadert het zenit. Maar tussen de voormalige tegenstanders Frank en Jacoba bloeit iets van ware liefde op, ondanks alle opportunistische motieven en de recente ontmaskering van de ‘mythe van het geheime huwelijk’ tussen beiden.
Boek: Nederland in de Middeleeuwen – De canon van ons middeleeuws verleden