De jaren zeventig duurden volgens de kalender van 1 januari 1970 tot 31 december 1979 of van 1971 tot 1980, afhankelijk van welke rekenmethode je kiest. Maar in het boek Grote idealen, smalle marges. Een parlementaire geschiedenis van de jaren zeventig (onder redactie van Carla van Baalen en Anne Bos) lopen ze door tot 1982.
Politiek gezien is dat een zeer verdedigbare keuze. De kabinetten Van Agt II en III, die in 1981 en 1982 aan het bewind waren, maakten ideologisch onmiskenbaar deel uit van het voorafgaande decennium. Ze waren actief in een tijd waarin het vooruitgangsgeloof nog de overhand had, al kwam er steeds meer de klad in. De no-nonsense-periode van de zakelijke jaren tachtig begon pas bij het eerste kabinet-Lubbers, dat in november 1982 aantrad. Niettemin blijft het wat merkwaardig om in een boek over de jaren zeventig gebeurtenissen te lezen die zich afspeelden toen dit tijdperk al ten einde was.
De jaren zeventig waren een tijd van idealisme en activisme, maken de talrijke auteurs van dit tiende deel van de Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945 duidelijk. Maar het was ook een decennium waarin de kater van de jaren zestig voelbaar werd. Ongeveer halverwege de seventies, misschien zelfs al eerder, begon de sfeer van optimisme en hooggestemde verwachtingen om te slaan en maakte het linkse gedachtegoed steeds meer plaats voor rechtse ‘realiteitszin’. De economie vertoonde tekenen van teruggang, de werkloosheid steeg en de inflatie liep zienderogen op.
Signalen
De eerste pijnlijke signalen werden voor iedereen zichtbaar in 1973, toen de Arabieren de oliekraan dichtdraaiden en Nederland zich – wellicht achteraf gezien wat voorbarig – genoodzaakt zag tot autoloze zondagen en ander onaangenaam overheidsingrijpen. ‘De tijd van voor de oliecrisis komt nooit meer terug,’ profeteerde de nog maar pas aangetreden premier Joop den Uyl (PvdA) in een legendarische tv-toespraak.
Maar goed beschouwd was er al eerder sprake van tegenvallende ontwikkelingen. Het fonkelnieuwe kabinet-Biesheuvel I werd in 1971 geconfronteerd met ‘het gat van Witteveen’, genoemd naar de minister van Financiën in de voorgaande regering uit de jaren zestig. Ook Den Uyl, toch niet iemand die de neiging had moedeloos bij de pakken te gaan neerzitten, zag zich in 1976 genoodzaakt het roer om te gooien. Op instigatie van zijn minister van Financiën Wim Duisenberg gaf zijn kabinet de aanzet tot de zogeheten 1-procentsoperatie. De collectieve lasten (belastingen en premies) mochten jaarlijks nog maar met genoemd percentage stijgen. Het royale stimuleringsbeleid van het kabinet – de bouw van woningen, zwembaden, extra geld voor cultuur etc. – werd te kostbaar.
Loyalisten
Steeds vaker moest er in de jaren zeventig worden bezuinigd in plaats van extra geld uit te geven. Het progressieve kabinet-Den Uyl werd – ondanks een fraaie verkiezingswinst – opgevolgd door Van Agt I (1977-1981), een regering van centrumrechtse snit. Het was wel een tweeslachtig en nogal aarzelend kabinet, omdat een niet onaanzienlijk deel van het CDA liever met de PvdA had geregeerd. Geregeld wisten deze ‘loyalisten’ de koers van CDA-premier Dries van Agt en VVD-vicepremier Hans Wiegel naar links om te buigen.
Na Van Agt I kwam nog Van Agt II, een hopeloos mislukte (maar door de verkiezingsuitslag van 1981 gedwongen) poging van de CDA-leider om het weer eens met PvdA (en D66) te proberen. Toen dit kabinet snel viel, mocht Van Agt III nog een paar maanden op de winkel passen en nieuwe verkiezingen voorbereiden. En toen waren de ‘lange jaren zeventig’ dan eindelijk echt voorbij.
Wat terugblikkend opvalt is dat de politiek in die periode nog echt dualistisch was, althans in vergelijking met deze tijd. Tegenwoordig wordt elk besluit ‘voorgekookt’ en ‘dichtgeregeld’ na intensief ‘handjeklap’, voor zover dat in de formatie al niet is gebeurd. Maar een halve eeuw terug konden kabinetten lang niet zo gerust zijn op de afloop van een Kamerdebat. Het kabinet-Den Uyl beschikte niet eens over een regeerakkoord, omdat de coalitiepartners het daar niet over eens konden worden.
Treinkapingen
Dit alles en meer krijgt een gedegen behandeling in het onderhavige boek. Onder meer het buitenparlementaire activisme, de (illusies over) de maakbare samenleving, de treinkapingen van de Zuid-Molukkers en de emotionele discussies over de Tweede Wereldoorlog, abortus en softdrugs komen aan de orde.
Een boek (met voetnoten en registers) van bijna 1000 pagina’s kan haast onmogelijk volmaakt zijn. Ook ik heb na lezing ervan iets te zeuren. Waarom, zo vraag ik me af, is er in het overzichtswerk voor gekozen de PvdA consequent als PVDA te spellen? De partij zelf doet dat niet, en het is ook elders niet de gewoonte. Met de letters PVDA wordt doorgaans verwezen naar een Belgische ultralinkse splinterpartij. Over die partij hebben de auteurs het zonneklaar niet.
Boek: Grote idealen, smalle marges