Het vak geschiedenis leeft bij de gratie van het verhaal. Liefst een spannend verhaal. Soms kom je hiervan pareltjes tegen die de middelmaat ontstijgen, zoals het boek Terug uit de witte hel (uitgeverij Balans, 2015) van Adwin de Kluyver. Hij vertelt het jongensboekachtige verhaal van Sjef van Dongen (1906-1973), een gewone Hollandse jongen die in 1928 betrokken raakte bij een helse reddingsoperatie op de Noordpool.

Ramp met luchtschip “Italia”
De auteur van het boek, Adwin de Kluyver (1968), is historicus en journalist. Hij werkte bij de Leeuwarder Courant als chef cultuurredactie en schreef voor het Algemeen Dagblad een hele reeks buitenlandreportages. De Kluyver weet waarover hij in Terug uit de witte hel schrijft; voor de VPRO maakte hij namelijk eerder twee radioreportages over de ramp met het luchtschip “Italia”, waarbij de Italiaanse generaal Umberto Nobile met zijn bemanning vast kwam te zitten op de Noordpool.
Aan bronnen had De Kluyver geen gebrek. De Nederlandse landelijke pers schreef veel over Van Dongens reddingsactie, maar ook in de buitenlandse pers kwam de operatie ruim aan bod; aan de zoektocht naar de Italianen deden onder meer Fransen en Noren mee, maar ook Russen, Zweden, Finnen en Amerikanen. Daarnaast schreef Van Dongen twee boeken over zijn avonturen op de Noordpool: Vijf jaar in ijs en sneeuw (1928) en Een Hollandsche jongen in het hooge noorden (1929).

Naar Spitsbergen
Wie was Sjef van Dongen (1906-1973)? Woonachtig in Tilburg, waarheen zijn ouders in 1912 vanuit Haarlem verhuisd waren, was hij al op jonge leeftijd geïnteresseerd in ontdekkingsreizigers en poolreizigers. Met regelmaat las hij de boeken van de Franse veelschrijver Jules Verne (1828-1905), maar een studiebol was hij bepaald niet. Sjef voetbalde liever dan dat hij leerde, haalde vaak kattenkwaad uit en kwam zo nu en dan in aanraking met de politie. In de eerste klas werd zijn schoolgedrag omschreven als ‘minder goed’, en in de tweede klas haalde hij zes onvoldoendes op zijn rapport. Wat moest er van deze knul worden, zo heeft het schoolteam zich ongetwijfeld afgevraagd.
In 1922 vertrok Sjefs vader, wellicht vanwege een fraudezaak in het bedrijf waar hij werkte en dat om een half miljoen gulden ging, vrij abrupt naar Spitsbergen. Een jaar later liet hij zijn gezin, onder wie Sjef, overkomen. Op Spitsbergen was goed geld te verdienen met het delven van steenkool, het ‘zwarte goud’, en in 1920 had een Rotterdams bedrijf hier een steenkolenmijn opgekocht, die al snel de grootste en meest moderne op het eiland werd en in 1923 de naam Barentsburg kreeg. Voor Sjef was Spitsbergen het begin van een nieuw leven:
“Op 27 september 1923 betrad Sjef van Dongen een nieuwe wereld. Tien dagen eerder was hij met zijn moeder, broertjes Frans en Gerard en zusjes Jeanne en Lies vanuit Rotterdam met het stoomschip Ameland vertrokken. In Hamburg had het schip dynamiet geladen. (…) Om 1 uur ’s nachts zette Sjef voet aan wal in Barentsburg. Zijn nette bruine schoenen stapten in een laag van 10 centimeter verse sneeuw die kraakte onder zijn zolen. Sjef keek zijn ogen uit. ‘Alles was daar zoo nieuw en zoo anders.’ Die eerste nacht sliep hij niet. Terwijl de Ameland werd gelost en overal in Barentsburg de lichtten brandden, trok hij zijn bergschoenen aan. Sjef verkende alle hoeken en gaten van de nederzetting en wachtte op de zonsopkomst. Zodra het eerste licht scheen, beklom hij een van de hellingen waartegen Barentsburg was gebouwd.” (38)

Eerbetoon in Amsterdam en elders

Na een zeer barre tocht, waarbij Sjef onderweg twee sleehonden moest opeten en de andere honden moest achterlaten, moest hij zelf uit het ijs gered worden. Toch was de Nederlands media laaiend enthousiast over Van Dongen en kreeg hij ruim eerbetoon. De Kluyver schrijft:
“Half oktober 1928 reisde Sjef naar Amsterdam. Mede op aandringen van Frans Schiphorst was daar een grootse huldiging voor hem op touw gezet. Sjef had zijn aanvankelijke weerzin tegen publieke persoonsverheerlijking laten varen; aan dit soort festiviteiten was ook aardig te verdienen. Na een feestelijke ontvangst op het Centraal Station vond in het Rika Hopper Theater aan de Plantage Middenlaan de officiële huldiging plaats waarbij maar liefst drie organisaties hem hulde wilden toezwaaien.” (185)
Overal in Nederland, van Heerenveen tot Enschede en van Venlo tot Middelburg, hield Van Dongen in de tijd daarna lezingen en praatjes over zijn avonturen op de Noordpool. Hij verdiende er flink geld aan. Tot een internationale doorbraak kwam het echter niet, of het moet zijn dat hij ingehuurd werd om een rondreizend Duits gezelschap van Schiphol op te pikken en te vermaken met zijn spannende verhalen.
Kritiek: ‘God moge je straffen… Ik vloek je’

“Du Spitbube, du Gauner. Möge alles das Unglück in der Welt dich treffen. Jedes Wort ist zu gut für dich. Du Luder; das grosste Unglück ist noch zu gut für dich.” (226)
In zijn latere leven klom Sjef, die tijdens de Tweede Wereldoorlog actief was in het verzet, een flink eind op de maatschappelijke ladder. Zo was hij waarnemend burgemeester van Oostburg in 1945 en, van 1946 tot 1962, volwaardig burgemeester van Aardenburg. Ook was hij jarenlang lid van de Provinciale Staten van Zeeland en werkte hij als KVP’er in de jaren 1956 tot 1966 in de Tweede Kamer.