Terwijl elders in door nazi-Duitsland overheerst Europa de treinen naar de vernietigingskampen in Polen al veel eerder waren begonnen te rijden, duurde het tot het voorjaar van 1944 voordat de Hongaarse Joden te maken kregen met deportaties. Duitse troepen waren in maart 1944 het land binnengevallen nadat het staatshoofd, admiraal Miklos Horthy, tot dusver een trouwe bondgenoot van Hitler, toenadering had gezocht tot de geallieerden.
Horthy bleef aanvankelijk op zijn post, maar er werd een nieuwe regering gevormd die door de Duitsers gedwongen werd mee te werken aan de deportatie van de Joodse bevolking. Die lente werden ongeveer 430.000 Joden afgevoerd naar Auschwitz, maar het zouden er meer zijn geweest als er geen mensen als de Zweed Valdemar Langlet waren geweest. Zijn memoires over zijn verblijf in Boedapest gedurende deze periode zijn onlangs in het Engels gepubliceerd, voorzien van een voorwoord van zijn kleinkinderen en een introductie door professor in de politicologie Sune Persson.
Valdemar Langlet, geboren in 1872 in een plaatje in de buurt van Stockholm, maakte met zijn vrouw al voor de oorlog onderdeel uit van de diplomatieke gemeenschap in Boedapest. Sinds 1931 verbleef hij in Boedapest, waar hij aan de universiteit werkte als docent Zweeds. Vanwege zijn goede beheersing van het Hongaars werd hij in 1938 door de Zweedse ambassade in dienst genomen als cultureel attaché. Hij en zijn vrouw leerden veel mensen kennen binnen de culturele en maatschappelijke elite van de stad, wat hen tijdens de oorlogsjaren nog van pas zou komen. Zweden was neutraal tijdens de oorlog en de Langlets konden dus in Boedapest blijven. Toen in mei 1944 de deportaties van Joden van start gingen, begonnen zij met hun reddingswerk. Zonder dat het Zweedse Rode Kruis hiervan op de hoogte was, vaardigden ze Schutzbriefe (beschermingsbrieven) uit, waarin vermeld werd dat de eigenaar van de brief onder bescherming van het Zweedse Rode Kruis stond. Dankzij dit document werden veel Joden in de stad behoed voor deportatie.
In augustus 1944 werd Langlet alsnog benoemd tot vertegenwoordiger van het Zweedse Rode Kruis binnen de Zweedse ambassade in Boedapest. Hij moest zijn werk echter zien te doen zonder financiële en materiële steun vanuit Zweden. De leiding van het Rode Kruis in zijn thuisland besefte niet hoe ernstig de humanitaire situatie in Boedapest was en stoorde zich aan het onorthodoxe handelen van de eigenzinnige Langlet. Dankzij diens contacten in de stad wist hij een netwerk op te bouwen van onderduiklocaties, waar onderduikers werden ondergebracht onder bescherming van het Rode Kruis. Toen in oktober 1944 de antisemitische en fascistische Pijlkruisers in Hongarije aan de macht kwamen, was het gedaan met de veiligheid die Langlet zijn onderduikers bood. Militieleden stroopten de straten van Boedapest af op zoek naar onderduikers en vielen ook Langlets beschermhuizen binnen. Omdat de Pijlkruisers ontdekten dat Langlet Joden bescherming bood, werd het hem op 11 december 1944 verboden om nog langer actief te zijn als humanitair werker.
De laatste weken van de oorlog moesten Langlet en zijn vrouw zelf voorkomen in handen te vallen van plunderende en moordende straatbendes van de Pijlkruisers. Ondertussen werd de stad belegerd door het Rode Leger. Midden januari 1945 werd het oosten van de stad, waar het echtpaar Langlet verbleef, bevrijd door het Sovjetleger. De Langlets kwamen onder bescherming van de Sovjet-Unie te staan en kregen op 2 februari toestemming hun activiteiten voor het Rode Kruis te hervatten. Eén van de taken waar ze zich mee bezighielden was het distribueren van voedsel voor de uitgehongerde bevolking van de stad. Nadat de Zweedse ambassade op 15 maart gedwongen werd de stad te verlaten, omdat Zweden de nieuwe Hongaarse staat nog niet erkend had, bleef Langlet op zijn post. Opnieuw zonder instemming van het Rode Kruis in Zweden bracht hij zijn activiteiten onder binnen een door hem opgerichte Zweeds-Hongaarse hulporganisatie. Op 26 mei 1945 verliet het echtpaar Langlet de stad om na een lange bootreis vanuit Istanbul op 2 september Göteborg te bereiken.
Meteen na de oorlog schreef Valdemar Langlet zijn memoires over zijn activiteiten in Boedapest gedurende de periode 1944-1945, die in 1946 in Stockholm gepubliceerd werden. Datzelfde jaar werd hij onderscheiden met de zilveren medaille van het Zweedse Rode Kruis, in 1949 gevolgd door zijn erkenning tot ridder in de Orde van de Poolster. Na zijn dood in 1960 werden hij en zijn vrouw, die nog tot 1988 zou leven, door het Israëlische Holocaustinstituut Yad Vashem vanwege hun hulp aan Joden tijdens de oorlog onderscheiden tot Rechtvaardigen onder de Volkeren. Anders dan zijn landgenoot Raoul Wallenberg, die als ambassademedewerker in Boedapest het leven redde van duizenden Joden en in januari 1945 door de Sovjets gevangen genomen werd en nooit meer teruggezien, geniet Langlet tegenwoordig nauwelijks nog bekendheid. Behalve in Boedapest, waar sinds de zomer van 2010 een kade van de Donau de naam van hem en zijn vrouw draagt. Het was aan de oever van de Donau dat de Pijlkruisers in de winter van 1944-1945 duizenden Joden executeerden.
Een erg inspirerend schrijver is Valdemar Langlet niet. Zijn in het Engels vertaalde memoires lezen over het algemeen als een zakelijk verslag, ontdaan van emotie. Veel meer dan een persoonlijk relaas over zijn ervaringen en gevoelens is het een beschrijving van de politieke en diplomatieke ontwikkelingen in Boedapest. Ook genoemd worden de door hem ontplooide activiteiten van het Rode Kruis en de mensen die hem daarbij van dienst waren. Enkel in het hoofdstuk over de periode waarin de Pijlkruisers terreur zaaiden, wordt het spannend. Langlet beschrijft op meeslepende wijze hoe dronken en agressieve Pijlkruisers één van zijn beschermhuizen binnenvallen, terwijl de daar aanwezige nonnen hun best doen hun onderduikers te verbergen. Het is niet zo dat de rest van het boek saai is, want het is interessant om te lezen onder welke omstandigheden Langlet, zonder steun vanuit Zweden, zich belangeloos en met gevaar voor eigen leven inzette voor zijn medemens. De lezer die zich echter wil laten meeslepen in een verhaal vol heldenmoed en spanning, ingrediënten die in deze geschiedenis wel degelijk volop aanwezig waren, komt niet aan zijn trekken. “Reign of Terror” is bovenal een belangrijke historische bron die bekendheid geeft aan een vrijwel vergeten held.
~ STIWOT – Kevin Prenger