Eind 1918, begin 1919 kende het Groothertogdom Luxemburg revolutionaire toestanden. De groothertogin moest aftreden en even leek het landje een republiek te worden, net als buurland Duitsland, een gevolg van de afloop van de Eerste Wereldoorlog. Intussen probeerde buurland Belgiƫ zijn invloed op het gebied te vergroten.
Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog (1914) was Luxemburg een stuk Duitser dan nu. Het vormde een economische unie (de Zollverein) met het Duitse Rijk. Dat betekende dat er Duitse douaniers aan de grenzen met Belgiƫ en Frankrijk stonden. De Luxemburgse spoorwegen stonden onder Duitse controle en Duits kapitaal had een grote vinger in de pap van Luxemburgse ondernemingen, zoals het grote staalbedrijf ARBED. Luxemburg had een monarch uit een Duitse dynastie, omringd door Duitse hovelingen. Er werd vrijwel uitsluitend Duits aan het hof gesproken, terwijl het Frans al enkele decennia de taal van de politiek en het gerecht was en in het dagelijks leven vrijwel iedereen het Lƫtzebuergesch gebruikte dat, hoewel toen nog als een dialect beschouwd, zelfs op school werd aangeleerd.
Met het overlijden van de Nederlandse koning-groothertog Willem III in 1890 was er een einde gekomen aan de personele unie tussen Nederland en Luxemburg. In zijn koninkrijk was Willem III opgevolgd door zijn dochter Wilhelmina, maar het groothertogdom was gegaan naar Adolf, de vroegere hertog van het Duitse staatje Nassau, dat in 1867 door Pruisen was geannexeerd. Adolf had volgens de regel van erfopvolging in de mannelijke lijn het recht om zijn verre Nederlandse verwant in Luxemburg op te volgen, zoals eerder bevestigd was in een verdrag tussen de takken van het huis Nassau.
Groothertog Adolf, die zelf meestal in Duitsland verbleef, en zijn zoon en opvolger Willem IV, behielden uitstekende relaties met de vele andere Duitse vorstenhuizen en hun gevolg bestond uit Duitse edelen. Toen Willem IV in 1912 overleed had hij enkel zes jonge dochters als nakomelingen. Omdat het huis Nassau in de mannelijke lijn nu volledig was uitgestorven, kwam de oudste dochter, de toen amper achttienjarige Maria Adelheid, op de troon. Ze was de eerste Luxemburgse monarch in meer dan zes eeuwen die in Luxemburg zelf geboren was. Bovendien was ze katholiek, net als de grote meerderheid van haar onderdanen. De Nassaus waren al eeuwen protestants maar Willem IV had zijn dochters laten opvoeden volgens het geloof van hun katholieke moeder, een Portugese prinses.
Het grootste deel van de negentiende eeuw was Luxemburg nog een sterk agrarisch land geweest. Bij gebrek aan bestaansmiddelen was een kwart van de bevolking geƫmigreerd, naar de buurlanden maar ook naar Noord- en Zuid-Amerika. Dat veranderde tegen het einde van de eeuw: toen had zich een belangrijke ijzer- en staalindustrie in het zuiden van het Groothertogdom ontwikkeld.
De vreedzame Duitse bezetting
Bij aanvang van de Eerste Wereldoorlog leek de positie van Luxemburg sterk op die van BelgiĆ«. Ook het Groothertogdom kende een verplichte neutraliteit die, als gevolg van de Luxemburgse crisis van 1867, door de grote mogendheden werd gegarandeerd. Maar net als in BelgiĆ« achtte Duitsland een doortocht van zijn leger ā en dus een schending van de neutraliteit ā noodzakelijk om het plan van een snelle aanval op Frankrijk te kunnen uitvoeren. En met een leger van amper achthonderd man waren de Luxemburgers niet in staat die neutraliteit te verdedigen. Dat was ook niet de bedoeling want in tegenstelling tot BelgiĆ« gold voor Luxemburg een āongewapende neutraliteitā: er was geen dienstplicht en de vestingen waren ontmanteld.
Op 1 augustus 1914 ā dezelfde dag dat Duitsland en Rusland in oorlog kwamen ā overschreed een compagnie Duitse infanteristen de Luxemburgse grens en bezette het strategisch belangrijke spoorwegknooppunt Troisvierges in het uiterste noorden van het landje. Dat was meteen het eerste Duitse militaire optreden in West-Europa, ook al heerste er daar formeel nog vrede.
De dag daarop volgde de Duitse oorlogsverklaring aan Frankrijk en een Duits ultimatum aan Belgiƫ. Zulke formaliteiten achtte Berlijn voor Luxemburg niet nodig. Diezelfde dag, 2 augustus, bezetten Duitse troepen het hele Groothertogdom, zonder een schot te lossen. De oorlog werd niet verklaard en het piepkleine Luxemburgse legertje bood geen weerstand. De regering en de groothertogin protesteerden wel tegen de schending van de neutraliteit, maar dat had geen enkel effect.
Er volgden vier jaar Duitse bezetting, maar in tegenstelling tot in BelgiĆ«, waar hevig werd gevochten, was het een vreedzame bezetting. Het Groothertogdom bleef officieel neutraal en beschouwde zich niet in oorlog met Duitsland. De bezetter behandelde de Luxemburgers niet als vijanden. De autoriteiten ā groothertogin, regering, parlement ā bleven normaal functioneren. Er werden zelfs ongehinderd verkiezingen gehouden. Ook de pers bleef vrij, al belandden enkele journalisten die te kritisch over de bezetter schreven wel in een Duitse gevangenis.
Het Duitse leger ā dat zelfs een tijd zijn groot hoofdkwartier in Luxemburg-stad had ā oefende wel een strakke greep uit over de spoorwegen en de economie. Het Luxemburgse staal was voor de Duitse bewapening bijzonder nuttig. De directie van ARBED had de arbeiders opgeroepen zich niet vijandig op te stellen. Intussen waren de Duitse machthebbers niet van plan hun greep op het landje ooit nog op te geven. De Duitse rijkskanselier voorzag in zijn berucht geworden Septemberprogramm van september 1914 de annexatie van Luxemburg bij het Duitse Rijk.
De Luxemburgers beleefden intussen weinig plezier aan de bezetting, vreedzaam of niet. Ze zaten met het probleem dat ze voor hun bevoorrading waren aangewezen op Duitsland, waar de bevolking zelf schaarste leed. Ze konden niet rekenen op de internationale voedselhulp die Belgiƫ via neutrale landen ontving (met name de Britten waren daartegen, omdat dit de blokkade tegen Duitsland zou verzwakken). De zeer talrijke Luxemburgse migranten in het buitenland toonden overwegend hun ongenoegen over de bezetting. Meer dan tweeduizend Luxemburgers vochten tijdens de oorlog in het Franse Vreemdelingenlegioen. Ook de Belgische, Canadese en Amerikaanse legers telden Luxemburgse vrijwilligers. Anderzijds werden er tijdens de oorlog ook Luxemburgers in Frankrijk en Groot-Brittanniƫ gearresteerd vanwege pro-Duitse sympathieƫn.
Intussen waren er ook interne politieke spanningen. De jonge en onervaren groothertogin kwam meermaals in botsing met de regering en de meerderheid in het parlement. Die meerderheid was een antiklerikale coalitie van liberalen en sociaaldemocraten. De zeer katholieke Maria Adelheid verzette zich tegen maatregelen die de rol van de katholieke kerk in het onderwijs beperkten en ze hield sterk aan haar eigen macht.
Naarmate de oorlog duurde, verslechterden de leefomstandigheden en namen de wrijvingen met de bezetter toe. Toen de arbeiders van de staalindustrie in staking gingen, volgde een harde repressie door de Duitsers, waarna de regering uit protest aftrad. Anderzijds voerden geallieerde vliegtuigen steeds meer bombardementen uit, vooral op de staalfabrieken, die burgerslachtoffers maakten.
Intussen werden de goede betrekkingen tussen de groothertogin en de Duitse vorstenhuizen steeds gĆŖnanter. Eind augustus 1918 werd de verloving bekendgemaakt van haar achttienjarige zuster Antonia met de dertig jaar oudere kroonprins Rupprecht van Beieren. Diezelfde Rupprecht was op dat moment bevelhebber van een naar hem genoemde Duitse legergroep die vocht in Frankrijk en BelgiĆ«. De verloving kwam op een zeer ongelukkig moment, want het was toen al duidelijk dat Duitsland de oorlog ging verliezen.
Revolutie
Toen begin november 1918 revolutie in Duitsland uitbrak, werd het ook in Luxemburg onrustig. Op 10 november, de dag voordat een wapenstilstand de Duitse nederlaag bezegelde, vormde zich een revolutionaire raad van arbeiders en boeren in de stad Luxemburg en de dag daarop kwam er een dergelijke raad in de zuidelijke industriestad Esch-sur-Alzette. Die raden vielen bij gebrek aan steun echter snel weer uit elkaar.
Op 18 november vertrokken de laatste Duitse troepen en drie dagen later deed een Amerikaanse legermacht onder generaal Pershing zijn intocht in Luxemburg. De Amerikanen werden als bevrijders begroet, net als de Franse troepen die hen kort daarop aflosten.
De volgende weken bleef het onrustig. Veel hoogovens lagen stil, de agitatie was groot. De regering voerde enkele sociale maatregelen door, zoals de achturige werkdag zonder loonverlies. Ook begon ze Luxemburg economisch los te koppelen van Duitsland, door de Duitse belangen te bevriezen en de Zollverein op te zeggen. Daarmee wilde ze het verwijt tegengaan van de geallieerden dat ze een ācollaborerendeā regering was geweest. Toen een regeringsdelegatie onder premier Emile Reuter naar Parijs ging om klaarheid te verkrijgen over de toekomst van het Groothertogdom, weigerde de Franse minister van Buitenlandse Zaken haar te ontvangen.
Intussen werd groothertogin Maria Adelheid openlijk aangevallen. De kortstondige revolutionaire raad in de hoofdstad had al een Luxemburgse republiek geproclameerd. Op 11 november stelden socialisten en liberalen in de Luxemburgse Kamer van afgevaardigden de afschaffing van de monarchie voor: het voorstel werd met een krappe meerderheid (21 stemmen tegen 19, bij 2 onthoudingen) verworpen. Eind december lieten de Luxemburgse ministers de vorstin weten dat de Franse regering haar aftreden vroeg.
Op 9 januari 1919 barstte de bom. Een compagnie van het Luxemburgse leger rebelleerde en stelde een āComitĆ© de salut publicā in dat de republiek uitriep. Op verzoek van de Kamervoorzitter werd de opstand snel onderdrukt door de aanwezige Franse troepen. Ironisch genoeg was het dus het republikeinse Frankrijk dat de Luxemburgse monarchie redde, al is het maar de vraag of de meerderheid van de bevolking een republiek zou hebben aanvaard.
Hoe dan ook was voor Maria Adelheid de situatie onmogelijk geworden. Op 10 januari trad ze af. Vijf dagen later legde haar zuster Charlotte de eed af als nieuwe groothertogin. Het grondwettelijk regime bleef ongeschonden. De ongehuwde Maria Adelheid overleed enkele jaren later, nog geen dertig jaar oud, na een tijd in een klooster te zijn gegaan.
Groothertogin Charlotte was zo verstandig zich van de Duitse hovelingen te ontdoen en consequent Luxemburgers in dienst te nemen. Bij contacten met de bevolking gebruikte ze als eerste monarch de Luxemburgse taal. Dat maakte haar snel populair. Toen de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw het groothertogdom bezetten, wist de groothertogin te ontkomen. Vanuit Londen hield ze op de BBC toespraken in het Luxemburgs voor haar bezette landgenoten, terwijl haar zoon Jean diende in het Britse leger. Haar zuster Antonia, intussen getrouwd met Rupprecht van Beieren, belandde in Duitse concentratiekampen.
Uiteindelijk zou Charlotte na vijfenveertig jaar regeren ā ze was toen het langst regerende staatshoofd van Europa ā troonsafstand doen ten voordele van Jean, de vader van de huidige groothertog Henri.
De Belgische plannen
Achter heel dat gebeuren was de houding van Belgiƫ niet onbelangrijk. Tijdens de oorlog maakte de Belgische regering plannen om het Groothertogdom bij Belgiƫ te voegen en liet de geallieerden weten dat ze dit als een oorlogsdoel beschouwde.
Zo onredelijk was die aanspraak niet. Deze ging terug op de Belgische revolutie in 1830. De Belgische opstandelingen beschouwden heel Luxemburg als een deel van Belgiƫ en in de praktijk was dat ook zo, behalve voor de versterkte stad Luxemburg waar een Pruisisch garnizoen de revolutionaire machtsovername belette. Daarvoor had Willem I al zijn groothertogdom bestuurd als een provincie van het Koninkrijk der Nederlanden, al zou hij na 1830 juist benadrukken dat het gebied, als erfgoed van de Nassaus, een aparte status had.
Uiteindelijk, in 1839, was het gekomen tot een opdeling van Luxemburg, waarbij Belgiƫ het grootste deel kreeg (de huidige Belgische provincie Luxemburg), maar wel moest aanvaarden dat ten oosten daarvan een apart groothertogdom bleef bestaan met de stad Luxemburg. Dat gebeurde ondanks zware protesten in het Belgische parlement, ook van de volksvertegenwoordigers uit Luxemburg.
Maar tachtig jaar later was de situatie sterk veranderd. Luxemburg was een onafhankelijke staat met een liberale grondwet (trouwens gekopieerd van de Belgische grondwet). De meeste Luxemburgers hadden er geen behoefte aan om Belgen te worden.
De Belgische regering drong dan ook niet bij de geallieerden aan op een regelrechte annexatie, maar wilde wel dat Luxemburg weer onder Belgische invloed kwam. Misschien kon de bij de geallieerden zeer populaire Belgische koning Albert I ook groothertog van Luxemburg worden in plaats van de Duitse Nassaus? En de economische unie met Duitsland kon best vervangen worden door een soortgelijke unie met Belgiƫ.
Belgiƫ wilde meteen na de wapenstilstand troepen naar Luxemburg sturen, maar daar staken de Fransen een stokje voor. Frankrijk zag de kans het landje in zijn eigen invloedssfeer te brengen en sommige Franse diplomaten en politici ijverden daar ook voor.
In de maanden daarop werd op en in de marge van de vredesconferentie gediscussieerd over de toekomst van het Groothertogdom. Begin april 1919 kwam de kwestie ter sprake toen koning Albert met enkele ministers in Parijs een gesprek had met de Franse premier Clemenceau en zijn Britse collega Lloyd George. Clemenceau reageerde bits toen Albert hen herinnerde aan de historische banden tussen Belgiƫ en Luxemburg. De Franse premier wees er dan weer op dat er veel meer Luxemburgers in het Franse dan in het Belgische leger hadden gevochten. Uiteindelijk riep hij:
āIk heb de Luxemburgers niet nodig, die 200.000 boches (scheldwoord voor Duitsers), die 200.000 calotins (scheldwoord voor katholieken). Neem ze, als u zin hebt. Ik hou er niet aan.ā
De Luxemburgers zelf bleven niet gedwee wachten. Ze hielden op 27 april 1919 een grote betoging om te tonen dat ze onafhankelijk wilden blijven. Het Belgische annexionisme werkte eerder averechts en zorgde voor een anti-Belgische stemming. Het Verdrag van Versailles erkende uiteindelijk Luxemburg als een zelfstandige staat. De Zollverein verdween en Duitsland moest een einde maken aan al zijn rechten en invloeden in het Groothertogdom.
Stembiljet voor het referendum van 1919
Op 27 september 1919 werd er een dubbel referendum gehouden over de toekomst van het land. Over de vraag rond de staatsvorm stemde 78% van de Luxemburgers (er was voor het eerst algemeen stemrecht, ook voor vrouwen) voor het behoud van Charlotte als groothertogin, 20% stemde voor de republiek en amper 1% wilde een andere (lees: Belgische) dynastie. Alleen in Esch-sur-Alzette was er een meerderheid voor de republiek. Daarnaast stemde 91% voor een economische unie met Frankrijk en 9% voor een dergelijke unie met Belgiƫ. Een commissie van experts had de bevolking aanbevolen voor Frankrijk te kiezen, omdat dit voordeliger zou zijn voor de economie. De unie met Belgiƫ haalde alleen een meerderheid in enkele wijnbouwgemeenten langs de Moezel.
Frankrijk zou uiteindelijk de economische unie afwijzen, onder meer onder druk van Franse staalbedrijven die de concurrentie van ARBED konden missen. En de Franse regering wilde anderzijds een plezier doen aan Belgiƫ, dat op de vredesconferentie andere, belangrijkere eisen had moeten intrekken.
Daardoor ontstond in 1922 de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, die nog altijd bestaat, al is het belang ervan verminderd door de toegenomen rol van de Europese Unie. Tot de invoering van de euro hadden de Belgische en de Luxemburgse frank dezelfde waarde en konden deze munten in beide landen als betaalmiddel worden gebruikt.
Luxemburg bleef echter een apart land met als devies nog steeds: āMir wĆ«lle bleiwe, wat mir sinnā.