De Schaghenbrief van 5 november 1626 wordt ook wel eens aangemerkt als het geboortebewijs van de stad New York. De brief, vernoemd naar de Nederlandse ambtenaar Pieter Schaghen, is het oudst overgebleven bewijs van de vermeende aankoop van het eiland ‘Manna-Hatta’ (of Man-hattes) van de Lenape-indianen, voor goederen ter waarde van 60 gulden.
Voordat we kort ingaan op de achtergrond van dit bijzonder archiefstuk, moet stilgestaan worden bij een gebeurtenis die zich in 1821 voordeed. De Nederlandse regering besloot toen alle archiefstukken van vóór 1700, van zowel de Oost- als West-Indische Compagnie, als oud papier te verkopen. Op die manier ging een enorme hoeveelheid belangrijke historische informatie verloren. Dat constateerde ook de Amerikaanse afgezant John Rohmeyn Brodhead toen hij in 1839 in opdracht van de staat New York afreisde naar Nederland om onderzoek te doen naar de beginjaren van de kolonie. Maar liefst 80.000 pond archiefmateriaal bleek te zijn vernietigd.
Wel bewaard gebleven zijn officiële archieven van de provincie Nieuw-Nederland. Deze waardevolle bron is enige tijd geleden vertaald. De stukken beginnen echter pas in 1638, terwijl de kolonie al vele jaren eerder werd gesticht. Al in 1609 was de Engelse ontdekkingsreiziger Henry Hudson voor de Nederlanders met het VOC-schip ‘De Halve Maen’ de later naar hem vernoemde Hudson-rivier opgevaren. Eigenlijk was hij op zoek naar een snellere route naar Indiëm, maar Hudson ontdekte dus het eiland Manhattan. Niet veel later werd hier de Nederlandse kolonie Nieuw-Amsterdam gesticht.
Goed nieuws
Terug naar Pieter Schaghen, een man die zelf nooit in Nieuw-Nederland kwam, maar wel aan de basis staat van een belangrijk historisch document over de kolonie. Schaghen vertegenwoordigde de Staten-Generaal in de vergadering van de directie van de WIC. In 1626, twee jaar na de stichting van Nieuw Amsterdam, rapporteerde hij over een schip dat goed nieuws uit de kolonie had meegebracht:
Hoge Mogende Heren,
Hier is gisteren het schip het Wapen van Amsterdam aangenomen, op de 23ste september, uit Nieuw-Nederland, uit de Rivier Mauritius. Ze rapporteren dat het goed gaat met ons volk daar en het leven vredig is; de vrouwen hebben er ook kinderen gebaard. Ze hebben het eiland Man-hattes van de wilden gekocht, voor een waarde van 60 gulden; het land is 11.000 morgen groot. Ze hebben alle koren half mei gezaaid en half augustus gemaaid. Hiervan hebben ze monsters meegebracht, van zomerkoren, tarwe, rogge, gerst, haver, boekweit, kanariezaad, boontjes en vlas.
De lading van het voornoemde schip bestaat uit:
- 7246 bevervellen
- 178,5 ottervellen
- 675 ottervellen
- 48 nertsvellen
- 36 wilde kattenvellen
- 33 nertsen
- 34 rattenvelletjes
- Veel eiken balken. En notenhout
Hierbij,
Hoge Eerwaarde Heren wordt aan de genade van de Almachtige aanbevolen,
In Amsterdam, de 5de november Anno 1626
U Hoge Eerwaarde dienstwillige,
P. Schaghen”
Na de ontdekking van deze brief werd het genoemde bedrag van 60 gulden wat simplistisch omgerekend naar de toen geldende koers en kwam het verhaal in zwang dat de Europeanen het eiland Manhattan voor slechts 24 dollar van de indianen hadden gekocht. In de Amerikaanse pers verschenen hierna berichten die de transactie betitelden als “the best business deal ever made”. Dat is echter onzin. De Schaghenbrief is namelijk helemaal geen officiële aankoopakte en de vraag is of een dergelijk document ooit heeft bestaan aangezien de indianen helemaal geen handel in grond kenden. Ze waren in ieder geval niet van plan de grond zelf te verlaten. Meer waarschijnlijk is dat de indianen het idee hadden dat ze de kolonisten jacht- en visrechten verleenden. Het Nationaal Archief daarover:
“Zij zullen het hebben gezien als een soort pacht. Hoe dan ook, de Nederlanders waanden zich eigenaar van de grond, vermoedelijk in ruil voor ketels, wapens, kralen en textiel ter waarde van zo’n 60 gulden. Mogelijk heeft er wel ooit een officieel document bestaan waarop deze transactie op Manhattan was vastgelegd, want er zijn verwijzingen naar een afschrift (een kopie), maar deze akte is nooit opgedoken.”
Boek: Nieuw Amsterdam – Russell Shorto
Geruild voor Suriname
Met de vrede van Breda, die op 31 juli 1667 een einde maakte aan de handelsoorlogen met Engeland, verloor de Republiek de kolonie Nieuw-Nederland. Het pas veroverde Suriname mocht men houden. Deze ‘ruil’ lijkt achteraf beschouwd vrij ongunstig, maar destijds was de WIC er best tevreden over. Kort daarvoor was het Nederlandse deel van de kolonie Nederlands-Brazilië definitief verloren gegaan, waardoor de behoefte aan lucratieve nieuwe suikerplantages groot was. De kolonie Nieuw-Nederland was in de jaren voor de ruil flink gegroeid, maar de winsten vielen eigenlijk wat tegen. Suriname bood wat dat betreft meer perspectief.
Bronnen â–¼
-https://www.nationaalarchief.nl/beleven/verhalenarchief/pieter-schaghen
-Wereldgeschiedenis van Nederland – ‘1667’, Suze Zijlstra (Ambo Anthos, 2018) p.287
-A History of New York in 101 Objects – Sam Roberts (Simon & Schuster, 2014)