De cabaretiers Van Kooten en De Bie stelden tussen 1973 en 1986 een bescheurkalender samen die bijzonder veel bijval kende. Dat succes was niet vanzelfsprekend. Ook in het laatste kwart van de twintigste eeuw werd er met geringschatting op het fenomeen scheurkalender neergekeken. Scheurkalenders waren namelijk ouderwets en oubollig, het waren relicten van een vroegere generatie, iets dat bij grootmoeder aan de schoorsteenmantel hing. Maar Koot en Bie maakten er weer iets trendy van: het alledaagse ‘scheuren’ werd veelbelovend ‘bescheuren’, en de teksten op voor- en achterkant van elke kalenderdag toonden dezelfde satirische kijk op de Nederlandse samenleving als alle andere activiteiten die het duo in de media ontplooide. Menig progressieve Nederlander Ć©n Vlaming haalde een bescheurkalender in huis.
Donderdag 5 februari 1981
Ook in de negende jaargang van de kalender – die voor 1981 – begon elke aanbrekende dag met een nieuw mild schotschrift. Na het plassen en het wassen in de badkamer werd de ontwakende Nederlander een extra spiegel voorgehouden. Op 5 februari 1981 kregen alle bescheurkalenderbezitters deze tekst te lezen:
“Deskundigen verwachten dat Jan Carel Josephus
van Speijk, die zichzelf precies honderdvijftig jaar
geleden tijdens het bombardement van Antwerpen
in de lucht liet vliegen, nog dit jaar op Barneveld zal
neerkomen.”
De Nederlanders zullen zich die ochtend een aantal bladzijden uit de vaderlandse geschiedenis hebben herinnerd. In 1831 was Jan van Speijk bevelhebber van kanonneerboot nĀ°2, een kleine oorlogsbodem van de Nederlandse marine, die na de Belgische Opstand de opdracht had gekregen de scheepvaart naar Antwerpen te controleren. De Nederlandse troepen op het land deden inmiddels hun best de infame, oproerige Brabanders onder de duim te houden. Generaal ChassĆ© liet Antwerpen vanuit de citadel bombarderen, en de kanonneerboten die op de Schelde patrouilleerden, volgden uiteindelijk het voorbeeld van de gretige Jan van Speijk die met het enige kanon waarmee zijn schip was uitgerust, inmiddels op de stad was gaan vuren.
Van Speijk was een wees uit Amsterdam. De verhalen die later, na zijn dood, over hem zouden worden verspreid, suggereerden dat hij voor wat komen zou, was voorbestemd. Ze zetten graag zijn vroege hunkering naar de zee in de verf, de beslistheid waarmee hij op de schepen van de marine aan de slag ging en de bewondering voor de admiraals waaraan hij zich zou spiegelen: Reinier Claassen, die in 1606 de voorkeur had gegeven zijn vloot op te blazen boven een overgave aan de Spanjaarden, en Michiel de Ruyter, die in de zeventiende eeuw de toenmalige vijand – Engeland – succesvol in eigen land had opgejaagd.
Nadat van Speijk op een ongure dag in februari 1831 was opgedragen zijn kanonneerboot naar Oosterweel te zeilen, kwamen hij en zijn 31 bemanningsleden door het slechte weer, het drijfijs en de ongunstige wind en stroming in moeilijkheden. In het besef dat hij aan lager wal en in de handen van de Belgen dreigde te vallen, begaf hij zich naar de kruitkamer van het schip en zette het vuur aan een lont. De explosie die daarop volgde, doodde nagenoeg de hele bemanning alsmede de enkele Belgen die klaarstonden om het schip vanaf de kaai te enteren. Het verminkte lijk van Jan van Speijk – herkend aan het lintje dat hij voor zijn deelname aan het Antwerpse bombardement op de borst gespeld had gekregen – werd enkele dagen later uit het water gehaald en in een vat brandewijn naar de hoofdstad gebracht.
Hulde door lieden van gezond verstand
“Hollands cultuur was stijf en dor in die jaren”, zou hoogleraar geschiedenis Piet Geyl in 1932 over deze periode schrijven,
“…en kon vergeleken met de schitterende Franse cultuur, die na al de avonturen en mislukkingen van revolutie en keizerrijk nog de wereld bestraalde, weinig aantrekkelijks bieden. Maar er was nog een zwakheid in 1830 en die veel erger meetelde in de crisis, en dat was de inzinking van het nationale besef”.
De dood van de kanonneerbootcommandant deed dat Nederlands nationale besef met een klap weer opveren. Het discours ging in overtreffende trap, het zelfvertrouwen zwol tot ongekende hoogten. Dichters prezen de heldendaden in klaterende verzen. Jacob van Lennep opende in het theaterstuk āHulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speykā alle registers en liet zowaar Mercurius, Apollo, de Zanggodinnen en de Maagd van Amsterdam uitgebreid de lof zingen. Schouwburgen liepen vol. Nederland trok zich op aan het heldhaftig voorbeeld dat Janvan Speijk gegeven had. In Amsterdam wachtte Van Speijk een eervolle begrafenis. Geld werd ingezameld voor het graf en een gedenksteen. Hiervoor werden objecten, vervaardigd uit het wrakhout van de kanonneerboot, als relikwieĆ«n aan de man gebracht, en er werden plannen gemaakt voor het oprichten van een nationaal monument.
De plannen voor dat monument werden enkele jaren later weer opgeborgen. In de plaats werd te Egmond aan zee een vuurtoren naar hem genoemd, een baken voor zeelui die hunkeren naar het vaderland. Samen met de afnemende spanningen tussen de nieuwe naties Belgiƫ en Nederland verdween de belangstelling voor de dood van de zeeheld. Van Lennep ging een stap verder en uitte zijn schaamte voor wat hij enkele jaren eerder op de planken had gezet:
“Hoe heeft men zulke absurditeiten kunnen neĆŖrschrijven, en hoe hebben lieden van gezond verstand die kunnen toejuichen!”
Van Speijk en de Vlamingen
Vele Nederlanders zullen die ochtend van 5 februari 1981 de hierboven beschreven bladzijden uit de vaderlandse geschiedenis hebben herinnerd. Vermoedelijk zal niet elke lezer het meesmuilen van Van Kooten en De Bie hebben kunnen waarderen. Hier werd een nationale held voorgesteld als een dood verachtende stuntman in een uit de hand gelopen circusact. Na honderdvijftig jaar maakten Koot en Bie zich opnieuw vrolijk over de hysterie die een heldendood had kunnen veroorzaken. Wat Van Lennep eerder met het schaamrood op de kaken had geuit, kreeg nu op de bescheurkalender een olijke versie: hoe kunnen lieden van gezond verstand deze absurditeiten toejuichen?
Toen de bescheurkalenderbezittende Vlaming die dag het kalenderblaadje omsloeg, greep hij argeloos naar een naslagwerk, op zoek naar informatie over de voor hem nagenoeg ongekende van Speijk. In het Vlaamse collectieve geheugen is van Speijk nog steeds een wees.
Lees ook: 5 februari 1831 – Jan van Speijk laat zijn kanonneerboot ontploffen
Vlamingen lezen daarom verder:
- De Jong (J.). āHet nationaal bereik van Jan van Speijk. Een radicale daad als bron van nationaal besef, 1831- 1832.ā In: Leidschrift, 4 (2007), 3, pp. 55ā77.
- Geyl (P.). Noord en Zuid. Eenheid en tweeheid in de lage landen. Utrecht-Antwerpen, Aula-Boeken, 1932.
- Koning (J.). Leven van Jan Carolus Josephus van Speijk. ās Gravenhage en Amsterdam, De gebroeders van Cleef en Johannes van de Hey en zoon, 1832, XLIV + 442 p.
- Rovers (F.). āDan liever de lucht in!ā. Jan van Speijk en de Belgische Opstand. Hilversum, Verloren, 2000.
- Sanders (E.). Jemig de Pemig! De invloed van Van Kooten en De Bie op het Nederlands. Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Contact, 1991.
- Van Lennep (J.). Dramatische werken van J. Van LennepāÆ: met kritische beschouwingen en aantekeningen. Amsterdam, Meijer Warnars, 1852-1854, vol. 1.
- Van Lennep (J.). Hulde aan de nagedachtenis van Hollands zeeheld J.C.J. van Speyk. Amsterdam, P. Meijer Warnars, 1831