Strijd over namen in Indië

Politieke botsingen over ‘Sriwijaya’ en ‘Indonesia’
10 minuten leestijd
Gouverneur-generaal van Indië Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (rechts) spreekt tot de Volksraad bij zijn aantreden op 16 september 1936.
Gouverneur-generaal van Indië Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (rechts) spreekt tot de Volksraad bij zijn aantreden op 16 september 1936. (KITLV)

‘What’s in a name?’ (Wat doet een naam ertoe?), zeggen Britten wel eens relativerend. Maar in Nederlands-Indië vonden ze in de jaren dertig van de twintigste eeuw dat een naam er beslist wél toe deed. Daarom bakkeleiden de koloniale autoriteiten en hun medestanders met zowel radicale als heel gematigde nationalisten over de eeuwenoude naam ‘Sriwijaya’ en het veel nieuwere ‘Indonesia’.

Het toneel waarop werd geredetwist over de namen Sriwijaya en Indonesia was de Volksraad in Batavia. Die Volksraad (1918-1942) was een vertegenwoordigend orgaan, maar geen echt parlement. De autoriteiten in Batavia en Den Haag hoefden zich van standpunten van de Volksraad niets aan te trekken.

Het nationalistische kamp wilde af van de neerbuigende en als beledigend ervaren termen ‘inlander’ en ‘inlands’.

In de jaren dertig werkte de koloniale overheid aan decentralisatie van het Indische bestuur. Zo werden er op Java gemeenten in het leven geroepen. In de buitengewesten (eilanden buiten Java) waren zogenoemde groepsgemeenschappen gepland, die geografisch ongeveer samenvielen met bestaande residenties. Zoals Regeringscommissaris voor de Bestuurshervorming in algemene dienst C.J.H.R. de Waal het in augustus 1939 tegenover de Volksraad verwoordde, waren groepsgemeenschappen…

…autonome gebiedsdeelen, welke elk een volk of althans een bijeenhoorend bevolkingsbestanddeel omvatten.

In zo’n gebied werd dan een groepsgemeenschapsraad ingesteld met daarin onder meer ‘volkshoofden’. Voorzitter van de raad was de (Nederlandse) resident. Zo memoreerde gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer op 15 juni 1938 in een toespraak tot de Volksraad dat op 1 juli dat jaar onder meer de groepsgemeenschap Minangkabau (op West-Sumatra) een feit zou zijn. Ook op Zuid-Sumatra zou een groepsgemeenschap worden gevormd met als zetel van de bijbehorende raad de stad Palembang.

Thamrin: strijd om de macht.
Thamrin: strijd om de macht.
Over de decentralisatie werd in de Volksraad flink gedebatteerd. Zo stelden Mohamed Hoesni Thamrin (1894-1941) en andere nationalisten voor dat in gemeenteraden evenveel ‘inheemsche’ als Nederlandse leden zitting zouden krijgen. Dat vond de Indische regering wel wat al te dol. Zie wat dr. H.J. Levelt, adviseur voor de Decentralisatie, volgens de notulen daarover zei op 8 juli 1938:

Zij (de Indische regering, red.) meent dat, wanneer de heer Thamrin het aantal Inheemsche zetels gelijk gemaakt wenscht te zien aan dat van de Nederlanders, het geachte lid daarmede overvraagt en meer verlangt dan den Inheemschen redelijkerwijze toekomt.

Nederlanders hadden economische ‘belangen’ en het gewicht daarvan moest in de samenstelling van de vertegenwoordigende organen tot uitdrukking komen, zo was de redenering.

Ook zei Levelt dat Thamrin zaken onnodig op scherp zette door de kwestie ‘te simplistisch en daarmede onjuist’ te verwoorden. Levelt: “De heer Thamrin stelde, dat het hier gaat om een strijd om de macht’’. De regeringsadviseur mocht die stelling dan verwerpen, de radicale nationalisten zagen het wel degelijk zo. En gezien de taaie tegenstand van de koloniale autoriteiten keken die er in feite kennelijk niet anders tegenaan. Tegen die achtergrond – ‘strijd om de macht’ – kwam het zelfs over enkele namen tot armpje drukken tussen Indische regering en nationalisten.

Mochtar: een ander idee.
Mochtar: een ander idee.
Zo stond in het regeringsvoorstel over de instelling van de groepsgemeenschap op Zuid-Sumatra dat de bijbehorende raad de Palembangraad zou gaan heten. Volksraadslid Mochtar – voluit Raden Mochtar bin Prabu Mangkunegara (1892-?) – had een ander idee. “(De) naam Palembangraad is gekozen, omdat men geen passenden naam kon vinden’’, zei hij in juli 1939.

Ik stel daarom voor, den naam Seriwidjajaraad te bezigen. (Sriwijaya wordt op verschillende manieren geschreven, in citaten handhaven we de daar gebruikte schrijfwijze, red.) Deze naam is die van het toenmalige rijk Seriwidjaja en is bij het intellectueele deel der bevolking geen onbekende klank.

Sriwijaya was van eind zevende tot begin elfde eeuw een boeddhistisch rijk met de zetel in Palembang. Het rijk en zijn invloedssfeer sterkten zich uit over het grootste deel van Sumatra en Java, heel het Maleise schiereiland (nu Maleisië en Singapore) en delen van het huidige Thailand, Cambodja en Vietnam. Mochtar verwees met zijn voorstel dus naar een glorieus verleden – letterlijk, want de uit het Sanskriet afgeleide naam Sriwijaya betekent Roemrijke Overwinning. Dat Mochtar die naam voorstelde, is niet zo gek; hij behoorde tot de toen nieuwe Fractie Nationaal Indonesia, met als voornaamste doel ‘Indonesia Merdeka’ (Vrij Indonesië). Sriwuijaya was een mooi historisch voorbeeld.

Het gebied van Sriwijaya dat vanuit Palembang werd beheerst.
Het gebied van Sriwijaya dat vanuit Palembang werd beheerst. (CC BY-SA 3.0 – Gunawan Kartapranata – wiki)

Maar dan waren ze met de naam Sriwijayaraad toch aan het verkeerde adres. De al genoemde regeringscommissaris De Waal gaf tegengas. Er was over ‘het voormalige Hindoe-rijk Seriwidjaja maar weinig met zekerheid bekend’, voerde hij aan. “Om te beginnen staat geenszins vast welk gebied dit rijk omvatte, zelfs niet welk gedeelte van de huidige residentie Palembang.” Wel was volgens De Waal bekend dat Sriwijaya ten onder was gegaan en dat overblijfselen ervan door zeerovers grondig waren verwoest.

Ik vraag mij af, welke redelijke motiveering er voor te geven is, om dit rijk te vereenzelvigen met het gebied van de groepsgemeenschap Palembang.

Mochtars fractiegenoot Muhammad Yamin (1903-1962) maakte op feitelijke gronden gehakt van het betoog van De Waal. “De Regeering (…) beschouwt Çrivijaya als een Hindoerijk. In feite is het een oud-Indonesisch of oud-Maleisch rijk, waarvan de overheerschende godsdienst het Mahajanistisch Boeddhisme was. (. . .) Wanneer de Regeering verklaart, dat omtrent het rijk ‘heel weinig met zekerheid bekend is’, bevat deze verklaring eigenlijk een miskenning van de cultuurhistorische wetenschap (…).”

Woning van de resident van Palembang, rond 1930.
Woning van de resident van Palembang, rond 1930. (KITLV/UB Leiden)

En zo ging het debat nog even door. Uiteindelijk was Mochtar bereid ‘de Regeering (. . .) enigszins tegemoet te komen’. Hij zwakte zijn amendement af. De naam Palembangraad hoefde niet meer te worden veranderd in Sriwijayaraad, als maar wel in de officiële stukken achter de naam Palembang tussen haakjes Sriwijaya zou worden toegevoegd. Maar ook dat moest De Waal ‘bepaaldelijk met klem ontraden’.

Op 25 augustus 1939 trokken Mochtar en de zijnen echter aan het langste eind. Het afgezwakte amendement werd door de Volksraad met ruime meerderheid aangenomen: veertig stemmen voor, veertien tegen. De triomf duurde maar kort. Toen de officiële regeling in 1940 werd afgekondigd in het Staatsblad voor Nederlandsch-Indië was daarin sprake van ‘de groepsgemeenschap Palembang’ en ‘de Palembangraad’, zonder toevoeging tussen haakjes.

Het debat over het gebruik van de naam Sriwijaya was maar een zwakke afspiegeling van jarenlange botsingen in de Volksraad over iets anders. Het nationalistische kamp wilde af van de neerbuigende en als beledigend ervaren termen ‘inlander’ en ‘inlands’. Er waren volgens de nationalisten prima alternatieven: ‘Indonesiër’ en ‘Indonesisch’. En ze vonden het logisch dan ook de naam waarvan die woorden waren afgeleid in te voeren, dus ‘Índonesia’ in plaats van ‘Nederlands(ch)-Indië’. Die naam Indonesia was in 1850 gelanceerd door de Britten James Richardson Logan en George Windsor Earl.

Het touwtrekken over inlanders, Indonesiërs en – vooral – Indonesia duurde jaren, van de vroege jaren dertig tot ver in 1941, toen de Japanse bezetters al bijna voor de deur stonden. In de Volksraad stonden tegenover de Indische regering en haar medestanders niet alleen radicale nationalisten, maar zelfs Indonesische ambtenaren van onder meer het Binnenlands Bestuur in de kolonie.

Namens die laatste, zeer gematigde groep sprak bijvoorbeeld in juli 1933 Volksraadslid Wiranata Koesoema – voluit Raden Aria Adipati Wiranata Koesoema V (1888-1965). Hij begon met te schetsen dat het Indonesische nationalisme weliswaar in kracht toenam, maar vond dat de Indische machthebbers daarmee niet zo krampachtig moesten omgaan.

(…) het nationale bewustzijn in de inheemsche maatschappij wordt steeds sterker; een symptoom hiervan is het steeds toenemende aantal vooraanstaande personen in de beweging. Op allerlei manieren trachten deze menschen hun vrijheidsidealen zoo spoedig mogelijk verwezenlijkt te zien. Tegen een dergelijke natuurlijke beweging is geen enkele bestuurstactiek opgewassen; men kan de botsingen slechts verschuiven of verzachten. Maar zoolang leger, politie en bestuur paraat zijn, behoeft de Regeering niets te vreezen. Men late de Inlandsche beweging tot bepaalde grenzen vrije speling, wijze er haar slechts op, dat de Regeering nooit of te nimmer gezagsondermijning zal dulden.

Wiranata Koesoema
Wiranata Koesoema, hier vermoedelijk als regent van Garut (West-Java). De ‘inheemse’ regent was de één na hoogste bestuurder in een gebied, de hoogste was de (Nederlandse) resident.
Gezagsondermijning was dan ook allerminst zijn doel. Wel riep Wiranata Koesoema in herinnering dat de mede door hem geleide Perhimpunan Pegawai Bestuur Bumiputra (PPBB, ‘een gewone vakvereeniging van loyale gezagsambtenaren’) aan de Indische regering had gevraagd in officiële stukken het woord ‘inlander’ te vervangen door ‘Indonesiër’. De regering had dat geweigerd en dat betreurde hij. Maar, wilde Wiranata Koesoema weten, mochten bestuursambtenaren dan ten minste in hun gewone correspondentie het woord Indonesiër gebruiken in plaats van inlander? Regeeringsgemachtigde voor Algemeene Zaken mr. W.G. Peekema verklaarde dat de regering dat inderdaad niet wilde verbieden. Maar verder hield hij strak en stijf vast aan de eerdere weigering.

‘Een zeker politiek streven’

Van diverse Nederlandse Volksraadsleden kreeg de regering van harte steun. Zelfs een enkele nationalist wilde wel erkennen dat het woord ‘Indonesiër’ diende als ‘shibboleth’ (herkenningswoord) voor ‘een zeker politiek streven’, zoals de regering had gesteld. Het kernachtigst verwoordde Volksraadslid mr. Robert Abraham Anthony Fruin (1891-1940) wat het koloniale bezwaar was tegen Indonesiër, Indonesisch en Indonesië:

Die woorden zijn het symbool van een Indië los van Nederland.

Regeringsgemachtigde voor Algemene Zaken mr. H.C. Hartevelt bevestigde in augustus 1939 tegenover de Volksraad nog eens dat voor de Indische regering daar inderdaad de schoen wrong. Het was uitgesloten, meldde hij, de naam ‘Indonesië’ te gebruiken ‘ter vervanging van den duidelijken term Nederlandsch-Indië, waarin op gelukkige wijze het rijksverband (van Nederland en Indië, red.) tot uitdrukking komt’.

Thamrin en enkele anderen dienden desondanks op 15 augustus 1939 een motie in met het verzoek aan de regering om…

…in wetten, ordonnanties en andere officieele bescheiden, instede van de woorden ‘Nederlandsch-Indië’, ‘Inlander’ en ‘Inlandsch’ te gebruiken de woorden ‘Indonesia’, ‘Indonesiër’ en ‘Indonesisch’.

De procedure sleepte daarna nogal lang en werd in mei 1940 ingehaald door de Duitse bezetting van Nederland. In Batavia ontleenden de autoriteiten daaraan een extra argument om de woorden Indonesia, Indonesiër en Indonesisch buiten de deur te houden: Nederland had door de bezetting geen functionerend parlement meer dat er iets van kon vinden. Zeker, maar daaraan is makkelijk een mouw te passen, vonden de nationalisten in de Volksraad. Met een beroep op het staatsnoodrecht kon een Koninklijk Besluit volstaan om de zaak te regelen, stelden zij.

Wat wel opvalt, is dat de indieners van de motie ‘niet vermogen in te zien’ dat met de voorgestelde naamverandering van de kolonie ‘een losweeking van Nederland bedoeld zou zijn’. Dat klinkt nogal huichelachtig en evenzeer bezijden de werkelijkheid als de bewering van hun tegenstanders dat ‘zoowel het Indonesisch nationalisme als de saamhoorigheid der verschillende bevolkingsgroepen hier te lande Nederlandsche bindmiddelen van noode hebben’.

Otista
Otista: kleine springplank, één wens. Deze foto dateert van circa 1920.
Het debat gaf vervolgens kleine bijstellingen van meningen te zien, maar beslist niet over de naam Indonesia. Van nationalistische kant wilde men wel toegeven dat een vrij en onafhankelijk Indonesië het einddoel was, maar vooralsnog, zo werd benadrukt, ging het alleen maar om het aanpassen van enkele woorden. Raden Oto Iskandar di Nata (1897-1945), in Indonesië ook anno 2024 nog algemeen bekend als Otista, zei dat hij en zijn geestverwanten ‘voorlopig tevreden (zijn) met een kleine springplank’. Maar inderdaad, ‘ook voor de miljoenenmassa daarbuiten is in feite slechts één wensch mogelijk, namelijk baas te worden in eigen huis, derhalve het verkrijgen van volledige onafhankelijkheid’.

Nederlandse Volksraadsleden wilden niet al te negatief zijn. Enkele gaven aan wel te kunnen leven met de woorden Indonesiër en Indonesisch, zij het pas als de Tweede Wereldoorlog voorbij zou zijn. Maar wat betreft Indonesia bleven ze pal achter de weigerachtige regering staan: uitgesloten. Regeringsgemachtigde Levelt sloot zich daarbij aan. Namens de autoriteiten in Batavia schoof hij iets op: over andere termen dan ‘inlander’ en ‘inlandsch’ kon worden overlegd. Daarvoor moest dan maar een commissie worden ingesteld. Maar over de naam Indonesia ‘wenscht de Regeering niet te discussieeren’.

Thamrin en de zijnen vonden het op dat moment zinloos door te vechten tegen de bierkaai. Op 28 augustus 1940 trokken ze de motie in. Toch vond Levelt het nog nodig de nationalisten op 16 december dat jaar in te peperen:

Opwekking buiten deze zaal om het streven naar onafhankelijkheid te steunen kan beteekenen een actie tegen het in Nederland of in Nederlandsch-Indië gevestigd gezag en als zoodanig een strafbaar feit opleveren.

Yamin staat op Schiphol journalisten te woord. Het is inmiddels 1954 en Yamin is de Indonesische minister van onderwijs en cultuur.
Yamin staat op Schiphol journalisten te woord. Het is inmiddels 1954 en Yamin is de Indonesische minister van onderwijs en cultuur. (Nationaal Archief/Anefo, CC0)

Een opvallende nabrander volgde op 17 juli 1941. Nationalist Yamin begon die dag in de Volksraad over een instructie die de Indische regering op 10 december 1940 had gericht ‘aan verschillende officieele instanties’. Daarin werd bepaald dat de woorden ‘inlander’ en ‘inlandsch’ moesten worden vervangen door ‘Indonesiër’ en ‘Indonesisch’ of ‘Inheemsch’. Maar gebruik van het woord ‘Indonesia’ was ‘bepaaldelijk na te laten’. “Onaanvaardbaar”, aldus Yamin.

Het probleem zat niet in de Nederlandse taal, maar in het Javaans, Sundanees en Indonesisch. Wie in die talen ‘Indonesiër’ of ‘Indonesisch’ wil zeggen of schrijven, ontkomt immers niet aan het woord ‘Indonesia’. Twee voorbeeldjes: in het Indonesisch is een Indonesiër een ‘orang Indonesia’ en een Indonesisch eiland een ‘pulau Indonesia’. Yamin zei het zo:

In de prakrijk heeft het verbod juist het gebruik van deze talen getroffen (…). Deze uitbreiding (van het verbod tot deze talen, red.) is absurd, onverstandig en getuigt van groote onkunde van de grammaticale constructie der Austronesische talen. Alle drie woorden: Indonesië, Indonesiër en Indonesisch worden daarin vertaald met een verbale samenstelling, waarin juist het woord ‘Indonesia’ steeds terugkeert.

Yamin bepleitte daarom ‘de algeheele intrekking van het verbod’ en anders in elk geval beperking ervan tot alleen het Nederlands. Zijn poging bleef zonder resultaat.

Bronnen

– Handelingen van den Volksraad, zittingsjaren 1933-1934 en 1938-1939 tot en met 1941-1942.
– Tjalling Bouma: Naar een federaal Indonesië (Hilversum 2020).
– Dedi Irwanto, Dudy Oskandar: Sejarah DPRD Sumatera Selatan: Tiga Masa Menjaga Pembangunan di Bumi Sriwijaya (Palembang 2022).
– https://peraturanpedia.com/staatsblad-1940-nomor-70/

Ronald Frisart (1955) werkte in loondienst 42 jaar als journalist, soms regionaal, maar vooral op de gebieden binnenland, buitenland en economie. Eerst voor het ANP, daarna voor (combinaties van) Haarlems Dagblad/IJmuider Courant, Leidsch Dagblad, De Gooi- en Eemlander en Noordhollands Dagblad. Ook werkte hij nu en dan voor de regionale krantenclub Gemeenschappelijke Persdienst (GPD), zoals in 1997/1998 als correspondent in Indonesië. Foto: Douwe van Essen

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×