Lactantius’ De dood van de vervolgers is een van de meest hatelijke teksten uit de Oudheid. De auteur heeft de christenvervolgingen overleefd en vertelt in geuren en kleuren hoe de vervolgers om het leven zijn gekomen. De woede druipt van elke pagina en ik denk dat iedereen die weleens een traumatische ervaring heeft gehad, daar begrip voor kan opbrengen.
Vermoedelijk speelden trauma’s als deze op de achtergrond mee in een affaire die begon in 311. Ongeveer op het moment waarop keizer Galerius de vervolging had beëindigd, was bisschop Mensurius van Karthago overleden en opgevolgd door zijn medewerker Caecilianus. Deze was niet slechts bisschop, maar ook primaat van Afrika, dat wil zeggen dat hij voorzitter was van de vergadering van bisschoppen in zijn provincie. Hij was een gematigd man die in het verleden had aangegeven geen voorstander te zijn van de verering van martelaren die de dood hadden opgezocht, bijvoorbeeld door de autoriteiten te provoceren.
Deze terughoudendheid maakte hem weinig populair bij degenen die op deze wijze hun geliefden hadden verloren. Bovendien zou een van de geestelijken die Caecilianus tot primaat had gewijd tijdens de christenvervolging boeken hebben overgegeven aan de Romeinse autoriteiten. Daarom konden verschillende bisschoppen Caecilianus niet erkennen en kozen ze een zekere Majorinus als leider. Toen deze kort daarna overleed, erkenden ze als diens opvolger Donatus.
Theologische vragen
Geschillen als dat tussen de conflictmijdende Caecilianus en de meer uitgesproken Donatus waren niet uniek. Het ging bij zulke ruzies soms om botsende ego’s, maar dit keer speelde ook de theologische vraag mee of rituele handelingen wel geldig waren als ze waren verricht door een wat al te feilbare geestelijke. Was Caecilianus wel écht primaat als zijn wijding niet door perfecte geestelijken was bekrachtigd? Of, iets algemener: waren zonden die een onvolmaakte bisschop had vergeven echt kwijtgescholden of lag het zielenheil van de gelovige nog in de waagschaal?
(Als u dit geruzie vindt om de schaduw van een ezel, bedenk dan dat u leeft in een land waar de politie nodeloos hard ingrijpt bij demonstraties, waar snelwegen worden geblokkeerd door actievoerders en waar de rechter eraan te pas moet komen – als het gaat om de kleur van Zwarte Piet.)
Was het conflict zelf te herleiden tot menselijke zwakte en een nog niet uitgekristalliseerde kerkelijke leer, dat ze escaleerde was het gevolg van een beslissing van keizer Licinius, die de christenen had toegezegd dat hij herstelbetalingen zou doen en daarvoor begin 313 de instemming had gekregen van zijn collega Constantijn (het “Edict van Milaan”). Dit betekende dat de Romeinse overheid geld ging uitkeren. Door te kiezen voor bisschop Caecilianus werd Constantijn partij in het conflict.
De gebeurtenissen zijn goed gedocumenteerd en het is duidelijk dat hij geen zin had er zijn vingers aan te branden, want toen de “donatisten” hem verzochten zijn beslissing te heroverwegen, deed Constantijn wat elke bestuurder in zo’n situatie doet: hij stelde een commissie in. Onder leiding van bisschop Miltiades van Rome overlegden drie Gallische en vijftien Italiaanse bisschoppen over de kwestie en in oktober 313 beslisten zij dat Caecilianus inderdaad de Karthaagse kerk vertegenwoordigde.
Een synode
Hierop richtten de donatisten, die niets te verliezen hadden en een kapitaal hadden te winnen, zich opnieuw tot Constantijn: wilde hij het besluit nóg eens laten bekijken? Constantijn vond de kwestie belangrijk genoeg om een kerkvergadering samen te roepen, een synode. Deze kwam in augustus 314 samen in Arles, zocht naar een compromis en kwam de donatisten tegemoet door te verklaren dat als een geestelijke fouten had gemaakt, deze beter kon terugtreden. Tegelijk kon de synode in Caecilianus niets verkeerds vinden en daarom bevestigde ze de eerdere beslissingen. Meer in het algemeen oordeelde de synode dat de onwaardigheid van een geestelijke geen afbreuk deed aan de geldigheid van de sacramenten, aangezien uiteindelijk God zelf mensen toeliet tot het heil.
Verder bespraken de aanwezigen de excommunicatie van gladiatoren en wagenmenners, de paasdatum en de wijze waarop geestelijken zich dienden te gedragen. Voor Constantijn zal belangrijk zijn geweest dat de synode oordeelde dat, nu er keizers waren die het christendom een warm hart toedroegen, er geen sprake van kon zijn dat mensen met gewetensbezwaren de krijgsdienst konden ontlopen: dienstweigeraars werden geëxcommuniceerd.
De aanwezigenlijst toont hoe wijdverbreid het christendom inmiddels in de westelijke provincies was. Aanwezig waren vertegenwoordigers van tien bisdommen in Italië, zestien in Gallië, drie in Brittannië, zes in Hispania, acht in Africa, terwijl van één bisschop de herkomst onbekend is. De grote afwezige was de keizer zelf, die in Trier verbleef. (Dit blijkt uit de plaatsen die worden genoemd in de keizerlijke correspondentie.) Niet dat er aan de Rijngrens gevaar dreigde of dat er in het Moezelgebied iets te doen viel dat de aanwezigheid van een keizer veronderstelde, maar Constantijn wilde niet betrokken raken bij de interne aangelegenheden van de kerk.
Tegelijkertijd was hij consciëntieus genoeg om de bezwaarschriften van de donatisten serieus te nemen, zelfs toen zij na de Synode van Arles bleven protesteren. De kwestie is tijdens Constantijns leven niet meer tot rust gekomen.
Constantijns opvattingen
Uit overgeleverde brieven blijkt dat hij wilde dat de kerkvergadering een succes zou zijn. Ze zijn boeiend omdat Constantijn zich mengt in christelijke aangelegenheden, maar verraden weinig over zijn persoonlijke opvattingen. Hij spreekt weliswaar van “de katholieke kerk van de christenen”, meent dat de “goddelijke voorzienigheid” hem de zorg over noordelijk Afrika heeft toevertrouwd, is verontwaardigd over broedertwisten, spreekt van een “almachtige godheid” en heeft het over een “heilige hemelse macht”, maar zulke woorden bewijzen alleen dat de keizerlijke kanselarij wist welke toon ze moest aanslaan. Voor zover ze iets over Constantijns opvattingen verraden, is dat alleen dat hij zich verantwoordelijk voelde voor een correcte omgang met het goddelijke – iets wat van elke keizer werd verwacht.
Lees ook: Het visioen van Constantijn
Boek: Het visioen van Constantijn