Ruim 450 jaar geleden begon de opstand tegen de Spaanse overheersing die na een eindeloos durende burger- en internationale oorlog zou leiden tot het ontstaan van de Republiek en uiteindelijk Nederland. Aan aandacht in de media is geen gebrek in dit jubileumjaar en evenmin aan nieuwe boeken over dit onderwerp. Een ervan is al in 2013 opgezet door een aantal promovendi van de Leidse emeritus professor Simon Groenveld die hun inspirerende promotor wilden eren door een aantal eerder gepubliceerde, maar nu geactualiseerde artikelen van zijn hand – plus een tweetal nieuwe –te bundelen.
De titel had, zo moet deze recensent van het hart, best iets spannender gekund dan ‘Facetten van …’ maar al met al is lezing van deze artikelen best goed bevallen. Met wat moeite is er uit de twaalf artikelen toch best een rode draad te halen, een thema waarvoor best wat meer aandacht mag komen van historici: de situatie in de periferie van de toenmalige lage landen en een aantal min of meer perifere figuren. Gemeenschappelijk kenmerk: hoe ze tussen twee vuren kwamen te zitten.
Horn
Een meeslepend verhaal vertelt Groenveld bijvoorbeeld over Filips van Montmorency, beter bekend als de graaf van Horn, die op 5 juni 1568 een uur na Graaf Egmond door Alva op de Grote Markt te Brussel werd terechtgesteld. Groenveld bouwt het verhaal van Horn’s imposante carrière zorgvuldig op. Afkomstig uit een van oorsprong Frans geslacht en woonachtig in het Limburgse, klom Horn op naar steeds hogere functies. Toch ontbeerde Horn een huismacht die zich liet vergelijken met die van andere hoge edelen. Hij bekleedde weliswaar topfuncties in het openbaar bestuur, stadhouder van Gelderland en admiraal-generaal van de vloot, maar qua financiële slagkracht kon hij niet wedijveren met de echte toppers als Egmond en vooral Oranje wiens geschatte inkomsten ruim vijftien keer zo hoog lagen als die van Horn. In dat opzicht zou je hem een randfiguur in de top kunnen noemen. Iemand die uiteindelijk alleen door zijn voortijdige dood bekend is geworden.
Horn zou in de jaren zestig van de zestiende eeuw tussen twee vuren komen te zitten. Enerzijds was hij loyaal aan de Habsburgse dynastie, Spanje, het katholieke geloof en Filips met wie hij vloeiend Castiliaans sprak. Anderzijds waren er nijpende problemen, van financiële en dynastieke aard, was er zijn ergernis over het uitblijven van beloofde betalingen door de notoire wanbetaler Filips II, en, wat niet echt bijdroeg aan zijn positie was dat zijn moeder Lutherse sympathieën had en zijn vrouw calvinist was.
Horn was geen religieuze scherpslijper en voelde er weinig voor de onbarmhartige plakkaten uit te voeren, maar begreep niet dat Madrid onder Filips II onvoorwaardelijke toewijding eiste. Het balanceren tussen het nu door Madrid bepaalde rijksbelang en het gewestelijke (eigen)belang, was voor Horn een te moeilijke dans op het slappe koord. Hij was, schrijft Groenveld,
‘geen uitblinker … Hij bleek de leiderscapaciteiten van Oranje te missen evenals de charmes van Egmond. Zijn gedrag was soms ruw, dikwijls onbezonnen, zijn drijfveren bleken meermalen oppervlakkig’.
Zo kwam Horn tot zijn kolossale inschattingsfout. Waar Oranje de komst van Alva niet afwachtte maar naar het buitenland vertrok, daar liet Horn zich net als Egmond paaien door de arglistige Spaanse opperbevelhebber die allang van plan was een voorbeeld te stellen in zijn strijd tegen de opstandelingen. Groenveld zet de lezer op het puntje van zijn stoel als hij uit de doeken doet hoe Alva in Madrid, nog voor vertrek naar Brussel, al pochte hoe hij Horn en Egmond en daarmee de opstand een kopje kleiner zou maken. De Graaf van Horn liet zich dodelijk foppen toen hij op de vriendelijk veile uitnodiging van Alva voor een diner en bespreking in Brussel inging, zijn einde tegemoet.
Breda
Hoewel ze in de periode vóór de Opstand een centrale positie in de Nederlanden bekleedden, zou het verloop van de oorlogsontwikkelingen Breda en in mindere mate de Zuidelijke Nederlanden in zekere zin wel perifeer maken. Na de val van Antwerpen in 1585 en de Spaanse heroveringen werden Vlaanderen en Brabant steeds meer het katholieke, koninklijke kamp ingezogen. Tegelijkertijd werd het Noorden door de toestroom van calvinisten uit het zuiden steeds protestantser. Zo werd de kloof almaar breder. Breda werd van verbindingsstad tussen Noord en Zuid uiteindelijk frontstad. Geen van de partijen gunde de ander het bezit ervan, zodat dit ‘Haagje van het Zuiden’ tussen de linies heen en weer jojode.
In 1567 verliet Oranje de lage landen en verloor daarmee zijn heerlijke rechten in Breda. In 1577 keerde hij terug, waarna de stad zich bij de Unie van Utrecht (1579) aansloot. Twee jaar later viel de Oranjestad weer in handen van Parma (1581). In 1590 zou de list met het Turfschip de protestanten weer op het pluche brengen. In respectievelijk 1625 en 1637 verschoot de stad nog twee keer van kleur.
Wat betekende dat voor de bewoners van de stad? In religieus opzicht uiteindelijk minder dan soms wel gedacht, zo luidt de analyse van Groenveld. Calvinistische zuiveringen misten stootkracht, het ontbrak de puriteinen aan goede mensen, misschien ook wel aan de wil om echt door te pakken. Het regentencorps bleef zo altijd tamelijk gemengd en gematigd. Pas halverwege de zeventiende eeuw zouden er voldoende geschoolde protestanten zijn om bestuurlijke functies in te vullen. Militair bleef Breda een passage die geen van beide partijen graag opgaf.
Zutphen
Minstens zo lastig was de positie van Gelderland en van Hanzestad Zutphen, dat aan zijn vaste brug over de IJssel een overmaat aan ongewenste militaire belangstelling dankte. Er waren in deze jaren nog nauwelijks vaste bruggen, Maastricht had nog zijn oude Romeinse brug, Deventer een schipbrug en dat was het wel zo’n beetje. Toen Alva in 1572 tegen het opstandige Holland wilde optrekken liep de enige begaanbare route vanuit het Zuiden via Mook over de Maas naar het Noorden. Daar trokken de Spaanse heirscharen achter Nijmegen en Arnhem om, modderden via doorwaadbare plaatsen (!) in de Waal en Rijn naar Zutphen, dat ‘geteisterd’ werd; ter plekke staken de troepen de brug over en marcheerden de Veluwe over richting Naarden en Haarlem. In de jaren ’90 was de IJsselstad voor Parma opnieuw de entree naar Holland en wat later voor weer een volgende bevelhebber, Spinola. Nadeel voor de Spanjaarden was dat hun ‘aanvliegroute’ veel langer was dan de route die Maurits en Willem Lodewijk konden kiezen voor hun, voor Oost Nederland al even gevaarlijke, tegenaanvallen, afleidingsmanoeuvres en vestingbouw.
Het verhaal over de geografie en marsroutes is voor Groenveld de opmaat voor een verkenning van het belang voor de Republiek van de controle over de aangrenzende Duitse gebieden. Vanwege het grote aantal spelers is dat voor de lezer nog een hele kluif. Hoe Oost-Nederland in de tachtiger en negentiger jaren zelf over de Opstand dacht, ontbreekt en dat is jammer, omdat, zo komt het me voor, dat een onderbelicht thema is in de literatuur over de Tachtigjarige Oorlog.
Ware geschiedenisdocent
Groenveld stelt in dit mooi uitgegeven en van een hard kaft voorziene boek nog veel meer aan de orde wat niet allemaal in het themaatje ‘perifeer’ past, die kenners wel wat bekend zullen voorkomen: de vraag of de Opstand nu een progressief karakter had dan wel conservatief was, waarom de internationale erkenning van de Republiek na de Acte van Verlatinghe zo lang uitbleef en hoe het kwam dat de voormalige bondgenoten de Republiek en Engeland elkaar zo snel in de haren vlogen. Daarnaast doet de auteur een boekje open over wat minder bekende figuren en gebeurtenissen die ik hier achterwege kan laten. In alle gevallen doet Groenveld me denken aan de ware geschiedenisdocent die al die historische figuren als het ware in z’n telefoon heeft zitten en zo hun doopceel kan lichten.