De Universiteit Utrecht (UU) werd in 1634 opgericht als Illustere School en op 26 maart 1636 tot academie met promotierechten, waarbij Gisbertus Voetius een inaugurele rede hield. Al snel ontwikkelde zich aan deze universiteit een b(l)oeiend studentenleven. Hoe het Utrechtse studentenleven eruit zag, met name sinds 1945, lezen we in De Utrechtse student: 1945 tot nu (DdM Works, 2018).
Inhoud van het boek: maliespel, huisvesting, bijbanen, debat
In de bundel komen alle onderwerpen die met het studentenleven samenhangen, aan bod. Armand Heijnen opent met een nuttige introductie over het studentenleven in Utrecht in de eerste drie eeuwen van het bestaan van de universiteit, van 1636-1945. Meteen na de oprichting van de universiteit kwam er al een bruisend studentenleven tot ontwikkeling, waar overigens niet iedereen blij mee was:
“In 1643 was voor de Senaat, de vergadering van hoogleraren, de maat vol. Het inslaan van ruiten bij herbergiers die weigerden te tappen, het lastigvallen van toevallige passanten, met name vrouwen, de diefstal van straatmeubilair en het nachtelijk rumoer bezorgden de universiteit reputatieschade.” (11)
Hierop werden de regionale studentenverenigingen (zogenoemde collegia nationala) ontbonden, maar deze clubs – een soort gilden met eigen initiatieriten die later als ‘ontgroeningen’ bekend kwamen te staan, gingen gewoon ondergronds verder.

Speciaal voor de studenten in Utrecht werd de belasting op bier en wijn met 50 procent verlaagd en werd in 1637 de maliebaan aangelegd, waar de studenten het maliespel ofwel pall mall konden spelen, een soort Italiaanse golf waarbij met een houten hamer en een bal gespeeld werd.
In de vervolgartikelen in de bundel komen, net als in dit openingsartikel, als rode draad telkens diverse thema’s terug. Zoals de huisvesting van de Utrechtse studenten, het werk dat studenten deden om bij te verdienen, eventuele financiële ondersteuning door de overheid, de sociale en culturele aspecten van het studentenleven en de rol van de studenten in uiteenlopende maatschappelijk-politieke debatten.
Docenten en studenten: van ’theeslaan’ naar pizzeria
In de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog waren de verhoudingen een stuk formeler, zo lezen we bij Dorsman:
“Tot in de jaren zestig zijn hoogleraren onbenaderbare autoriteiten, zoals de chemicus Fritz Kögl (1897-1959) – ‘hij gaf college en vertrok weer’ – en de historicus Pieter Geyl (1887-1966) – ‘constant zelf aan het woord’…” (73)
Professoren hadden groot gezag en hielden vaak afstand tot de studenten. Maar er waren uitzonderingsmomenten. Zo deden meerdere docenten aan ’theeslaan’. Met name theologen en historici hadden deze gewoonte. Zo deed de zojuist genoemde Geyl hieraan, maar in de negentiende eeuw ook de kerkhistoricus en dichter-predikant Nicolaas Beets (1814-1903). Om de veertien dagen konden studenten dan ’s avonds bij de hoogleraar of universitair docent op de thee komen voor een praatje. Deze gesprekken waren echter vaak wat gespannen en bleven meestal eenrichtingsverkeer: de docent legde uit, de studenten luisterden.
Studenten en bijbaantjes sinds de Basisbeurs (1986)
Een interessante naoorlogse ontwikkeling is de rol die bijbaantjes vervullen in het leven van studenten. Met name na de invoering van de Basisbeurs in 1986, onder Wim Deetman, die te laag bleek, nam het aantal studenten dat naast hun studie ging werken sterk toe. In de bijdrage van Ruben Schalk over de financiële beurs voor studenten lezen we:
De geleidelijke verlaging van de basisbeurs en de invoering van de tempo- en prestatiebeurs lijkt in de jaren 1990 meer en meer studenten richting een bijbaan geduwd te hebben. In 1996 was het bedrag van de basisbeurs voor uitwonende studenten een derde lager geworden en voor thuiswonende studenten was het zelfs gehalveerd ten opzichte van 1986. (205)
Tussen 1995 en 2001 nam het aantal WO-studenten dat werkte naast de studie landelijk toe van 44 procent tot 79 procent.
Politiek en maatschappelijk engagement
De laatste jaren lijkt er, zo onderstreept Noordhof-Hoorn, sprake te zijn van een nieuwe betrokkenheid onder studenten. Deze is, anders dan in de jaren zestig en zeventig, niet zozeer gericht op de grote wereldproblematiek, maar op het marktdenken, de prestatiedwang en de bureaucratisering binnen de Nederlandse universiteiten. Voorbeelden van recente manifestaties zijn de Maagdenhuisbezetting in 2015, de ReThink-beweging en de recente studentenprotesten aan de Rijksuniversiteit Groningen in januari en februari 2018.