Het begin van de nachtmerrie
Voorafgaand aan Hitlers verovering van Polen in september 1939, had hij met Stalin een politieke overeenkomst gesloten waarin ze elkaar vriendschap en non-agressie toezegden. Als onderdeel van deze overeenkomst kwam het oostelijke deel van Polen, waaronder onze stad, onder Russische heerschappij. Een Pools gezegde luidt: ‘Z deszczu pod rynne,’ wat zoiets betekent als: ‘van de regen in de drup’. Veel mensen begonnen te lijden onder het stalinistisch regime: ze verloren hun rechten, hun eigendommen en hun persoonlijke vrijheid. Velen werden gearresteerd en weggevoerd, doorgaans naar Siberië. Iedereen die ook maar in de verste verte gezien kon worden als deel van de aristocratie of bourgeoisie werd het slachtoffer van Stalins regime. Joden werden echter naar verhouding met rust gelaten, vooral als ze niet rijk waren of voor het begin van de oorlog geen politieke invloed hadden gehad. Gedurende die tijd begon ik een beetje Russisch te leren. In die periode leek er relatief gezien weinig te veranderen in onze manier van leven.
In 1941 echter veranderde de situatie toen Hitler aanvallen uitvoerde op de Russen. Duitsland negeerde het pact en viel Rusland aan, en verdreef de Sovjettroepen uit Oost-Polen, waaronder Lwów. In juni van dat jaar werd er een Duits bevel uitgevaardigd voor de uitroeiing van de joden. Sommigen die opzagen tegen het vooruitzicht dat de nazi’s ons deel van Polen zouden overnemen, raapten zo veel mogelijk van hun eigendommen bij elkaar en trokken verder oostwaarts Rusland in.
Jaren later hoorde ik dat mijn vader mijn moeder had voorgesteld dat wij ons ook zouden voegen bij degenen die wegvluchtten voor de naderende Duitsers, en dat we het Rode Leger zouden volgen dat zich aan het terugtrekken was. Mijn moeder keek om zich heen in het thuis dat ze met zo veel toewijding had gecreëerd, het thuis dat in zo veel opzichten getuigde van haar talenten. De buitengewone borduursels en alle andere prachtige zelfgemaakte dingen waar ze zo veel uren aan had gewerkt.
‘Hoe zouden we ons huis kunnen achterlaten en zomaar op een vrachtwagen stappen, op weg naar het onbekende?’
…zei ze, en ze weigerde te vertrekken. Ik heb haar later nooit gevraagd of ze spijt had van die beslissing, maar vader heeft het niet overleefd en kon dus niet oordelen of het de juiste keuze was. Veel joodse mensen hebben het inderdaad gered als vluchtelingen in Rusland, maar het harde werk, de honger en de kou hebben ook onder hen de nodige slachtoffers gemaakt.
Voor degenen onder ons die in Polen bleven om de aanwezigheid van Hitlers nazi’s te ondergaan, ontvouwde zich gaandeweg een hel op aarde. De eerste vernederende actie van de Duitse bezetters was om alle joodse mensen, van jong tot oud, te dwingen een witte band om hun arm te dragen met de blauwe davidsster erop genaaid. Die onderscheidde joden van de rest van de bevolking en maakte iedereen die deze vervloekte band droeg tot een makkelijk doelwit voor mishandeling en vervolging.
Vrij snel na de Duitse bezetting van Oost-Polen was een van de eerste dingen die we meemaakten, de brute inbeslagname van het merendeel van onze eigendommen. Op een dag klemde ik me vast aan mijn moeders rok toen Duitsers in uniform ons huis binnenstormden en alle waardevolle dingen pakten, alles wat er aantrekkelijk uitzag, en het afvoerden alsof we absoluut geen recht hadden op dat waar mijn ouders zo hard voor hadden gewerkt. Ik herinner me een prachtig porseleinen koffiestel, alle mooie borden en vooral moeders met de hand geborduurde wandkleden, tafellakens, beddenspreien en ingelijste prenten. Mijn moeder had er jarenlang aan gewerkt, misschien wel ten koste van uitstapjes, om haar nest te verfraaien met haar eigen creaties. En nu werd alles plotseling weggehaald.
Ten slotte werd – voor mij het ergste – ook onze piano meegenomen. Ik drukte me tegen mijn moeder aan en huiverde van angst en wanhoop terwijl ik toekeek hoe ze het instrument weghaalden dat voor mij zo’n geweldige bron van magie was geworden. We werden verarmd en vernederd achtergelaten, gezien als bezoedeld vanwege onze joodse afkomst, minder dan menselijk, zonder rechten. Wezens tegenover wie alle beledigingen, wreedheden en verdorven handelingen blijkbaar gerechtvaardigd waren. De eindeloze opeenvolging van vernederende, intimiderende en angstaanjagende gebeurtenissen was begonnen.
Onder de Duitsers bevonden zich drie groepen mensen (en niet alleen in Polen): de Wehrmacht bestond uit de soldaten van het leger: vrijwilligers en dienstplichtigen met een gevarieerde achtergrond. Zij waren het minst beangstigend. De SS (Schutzstaffel) bestond uit uiterst getrainde stoottroepen die werden ingezet voor speciale opdrachten, zoals het bewaken van de Führer en andere vooraanstaande nazi’s, het oppakken van joden en andere ‘ongewenste elementen’, en het bewaken van de concentratie- en vernietigingskampen. Ze waren te herkennen aan de emblemen op hun uniformen. En dan was er nog de Gestapo, die was het meest gevreesd. Deze ‘geheime politie’ martelde gevangenen om aan informatie te komen over de verblijfplaats van joden en verzetsstrijders, agenten en andere ‘vijanden van de staat’. Ook zij droegen herkenbare uniformen en tekens.
Later, in november 1941, werden we gedwongen ons huis te verlaten. We moesten verhuizen naar een heel benauwd onderkomen, bestaande uit één kamer, aan de rand van de stad, in een wijk bestemd als officieel getto voor alle joden van Lwów. Er was een hoge stenen muur met gebroken glas erbovenop en prikkeldraad; dit was opgetrokken om het hele getto heen om te voorkomen dat iemand zou ontsnappen. Zwaarbewapende SS’ers stonden op verschillende plekken langs de muur op wacht. In het getto werden mensen uit verschillende delen van de stad bij elkaar gezet: rijk en arm, jong en oud, de hoogopgeleiden bij de analfabeten, joden die in vooroorlogse tijden nauwelijks iets wisten van hun joodse erfgoed bij de meest orthodoxe. We werden allemaal samen in deze gevangenis gegooid, in afwachting van onze aanstaande vernietiging.
De ‘wetenschappelijke’ mentaliteit van de nazi’s en hun gevoel voor ‘praktische orde’ zoog het laatste restje bruikbare energie uit ons terwijl we nog steeds levend waren in het getto. Alle gezonde en jonge mensen werden elke ochtend vroeg onder zware bewaking van SS-bewakers in vrachtwagens uit het getto afgevoerd om te gaan werken aan projecten van het Duitse leger. Sommigen naaiden Duitse uniformen, anderen werkten aan uiteenlopende productielijnen. Elke avond werden de vrachtwagens vol uitgeputte, hongerige en angstige mensen teruggebracht. Ze werden voor de nacht ‘gedumpt’ in het getto, om de volgende dag weer opgehaald te worden. Zij waren de gelukkigen: hoewel ze doodsbang waren, werden ze niet meteen uitgeroeid, zolang ze maar uitgebuit konden worden door onbetaald werk te verrichten op een half lege maag. Het is verbijsterend hoe iedereen zich vastklampte aan elke nieuwe dag. Of kwam het door de vrees voor de manier waarop we aan ons einde zouden komen dat we zulke bovenmenselijke inspanningen deden om in leven te blijven?
Ons eigen gezin – moeder, vader, mijn zus en ik – zat op elkaar gepropt in een klein huis dat we deelden met diverse andere gezinnen. Ik herinner me één kamer waarin we allemaal woonden, en een hoek in een gang waar moeder het eten bereidde op basis van de geringe hoeveelheden voedsel die onze kant op kwamen. Het was een tijd van grote ontberingen. En een tijd van voortdurende vrees voor wat elke dag of zelfs elk uur zou brengen.
Ons bestaan binnen de begrenzing van het getto was beladen met een aanhoudende ongerustheid, die af en toe aanzwol tot een haast verlammende doodsangst. De nazi’s verzorgden een onafgebroken aanvoer van mensen aan de concentratiekampen. De meest gevreesde waarvan wij hoorden waren Auschwitz (Os´więcim), Majdanek, Treblinka en Belzec in Polen. Hoewel ik destijds een jaar of acht was, kende ik deze namen al en ving ik angstwekkende gesprekken op waarin mensen elkaar verhalen vertelden die op een of andere manier uit de kampen waren gekomen. Ik wist dat niemand daar kon overleven. Ik wist dat elke gevangene werd gedood in een gaskamer. Ik wist dat er voorafgaand aan deze gruwelijke dood een onmenselijk bestaan was met enorm harde arbeid, bijna geen eten, vreselijke sanitaire omstandigheden, martelingen en wreedheid. Op een of andere manier kwam deze informatie naar buiten. Op een of andere manier ving ik, een kind dat onder normale omstandigheden niet eens had begrepen waar het over ging, deze gesprekken op. Ik nam alles in mij op wat door de bange volwassenen werd besproken.
Een van de pijnlijkste herinneringen uit de gettodagen was om te zien hoe mijn vader door de honger werd gebroken. Ik zag hoe hij buiten onze woning wat gras plukte en er gulzig van at. Iets knapte in het hart van dit kleine meisje. Mijn vaders zichtbare lijden deed iets in mij verstrakken van pijn. Ik kan me dit tafereel nooit voor de geest halen zonder dat gevoel van wanhoop en medelijden vanwege zijn vernedering en hulpeloosheid. Dit moet mijn eerste, meest verpletterende besef zijn geweest van de kwetsbaarheid van die ooit zo beschermende, vertrouwenwekkende figuur die voor het hele gezin zorgde en altijd het symbool van veiligheid was geweest. De pijn die ik voelde bij de aanblik van zijn fysieke en psychische ontreddering is me al die jaren bijgebleven.
Eens in de zoveel tijd, op de meest onverwachte uren van de dag of de nacht, reed er een vrachtwagen vol zwaarbewapende SS’ers het getto in. Ze schreeuwden vreselijke dingen en verspreidden doodsangst. Deze mannen – die altijd dronken waren, misschien om zo beter hun meedogenloze taken te kunnen uitvoeren – gingen vervolgens tot ‘actie’ (zoals de gebeurtenissen door de bewoners werden genoemd) over. Een ‘actie’ hield in dat ze zo veel mogelijk mensen wegsleepten en op hun vrachtwagens gooiden, die vervolgens naar speciale veetreinen reden. Deze rolden met volgepakte wagons naar de uiteindelijke bestemming: de vernietigingskampen.
Boek: In het volle licht – Nelly Ben-Or
Ook interessant: Wojciech Kilar (1932-2013) – Poolse componist