Rob Bakker begint zijn omvangrijke Boekhouders van de Holocaust met de formulieren, die iedereen van Joodse komaf verplicht was in te vullen. Het ‘Aanmeldingsformulier voor één persoon die geheel of gedeeltelijk van joodschen bloede is’ van de 12-jarige Hans is met de typemachine ingevuld. Hij verbleef in het Joodse Jongensweeshuis aan de Amstel 21. Deze registratie begin 1941 was een fatale stap die leidde tot isolatie, deportatie en genocide.
‘Ik ben nu de koningin, de minister en de Staten-Generaal in één persoon verenigd.’
De democratische waarborgen om de ambtelijke macht te beperken waren weggevallen.
Loyaliteit
Het Duitse burgerlijke bezettingsbestuur wist bovendien op gewiekste wijze gebruik te maken van het gebrek aan bestuurlijke ruggengraat. Het Nederlandse bestuur werd geleid door het college van secretarissen-generaal van de ministeries, dat de Joodse bevolking stap voor stap opofferde om de eigen bestuurlijke positie niet te ondergraven.
De Aanwijzingen was een vooroorlogse notitie van de regering over hoe ambtenaren zich moesten gedragen onder vreemde overheersing. Het bevatte geen moreel kader dat aangaf wanneer ambtsdragers bepaalde opdrachten moest weigeren. Na de oorlog vertelde Frederiks hoe hij de Aanwijzingen uitlegde:
‘Het enige punt waaraan men zich moest vasthouden was loyaliteit en loyale samenwerking’.
Loyaliteit naar de bezetter was de grondhouding. Hoofdstuk na hoofdstuk beschrijft Bakker hoe ijverige ambtenaren zich zo een plaats verwierven in de Nieuwe Orde. De mythe van ‘luie ambtenaren’ is zeker niet tijdens de bezetting ontstaan! Integendeel: de beroepsgroep was proactief, maakte lange dagen en liet zich gewillig manipuleren. De Jodenvervolging was een prioriteit van het Duitse beleid en het loonde om zich op dit gebied te onderscheiden.
Jacob Lentz
Bakker wijst erop dat ook buiten de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) sympathie voor het Duitse beleid bestond. Meewerken met de bezetter zagen ambtenaren als het dienen van een hogere Duitse wereldorde, zonder dit als overheersing door een vreemde mogendheid te beschouwen. Het belang van de kwetsbare Joodse minderheid telde niet bij burgemeesters, politieagenten, gemeentelijke ambtenaren, maar ook niet bij notarissen en rechters. Uitzonderingen daargelaten.
En kennelijk was er van een werkelijke integratie van de Joden in het verzuilde Nederland geen sprake.
Principiële weigeraars
In die context is de moed de principiële weigeraars zeer bijzonder: de Leidse hoogleraar Cleveringa die protesteerde tegen het ontslag van zijn Joodse collega’s. De ambtenaar van Sociale Zaken N.H. de Graaf die het vertikte om sollicitanten te vragen of zij Joods waren en weigerde Joden achter te stellen. Hij nam ontslag en werd gearresteerd. Zelfs de leden van de Hoge Raad tekenden de ariërverklaring en accepteerden dat de voorzitter Lodewijk Visser uit zijn ambt als hoogste rechter werd ontslagen.
Collaboratie is een beladen woord dat handelingen een zware lading geeft, maar, aldus Bakker:
‘Elke vorm van collaboratie was een stapje in het proces dat uiteindelijk leidde tot het vernietigingskamp’.
Inderdaad. In het zeer goed leesbare Boekhouders van de Holocaust concludeert de auteur dat de bestuurlijke collaboratie in de Jodenvervolging het gevolg was van het moreel falen van het Nederlandse bestuur. Waar was het moreel leiderschap?
We willen een overheid die zich onder alle omstandigheden integer gedraagt. De waarden van de rechtsstaat moeten niet alleen verdedigd worden door de bestuurders, maar door iedere ambtenaar. Iedere overheidsdienaar, van hoog tot laag, zou dus eerst alle 696 pagina’s van dit boek moeten hebben gelezen, voordat hij of zij de eed als ambtenaar mag afleggen. Ook in crisistijd, nee: juist in crisistijd.