Dark
Light

Herinneringen aan de vermoorde Joden van Gouda

“Het was veel werk, maar ik moest dit naslagwerk maken. In herinnering aan de vermoorde stadgenoten.”
Auteur:
26 minuten leestijd
Stolpersteine aan de Lange Groenendaal 38 in Gouda
Stolpersteine aan de Lange Groenendaal 38 in Gouda - Foto: Soesja Citroen
In het recent verschenen boek Hier Woonden staat schrijfster en jazz-zangeres Soesja Citroen stil bij de vermoorde Joden van Gouda. Ze doet dit aan de hand van zogeheten Stolpersteinen, kleine herdenkingsstenen die in de afgelopen jaren op initiatief van de auteur voor de voormalige woningen van de weggevoerde Joden werden neergelegd. Per adres wordt in het boek een verhaal verteld. In het slotdeel gaat Citroen nader in op het mechanisme van de vervolging en vertelt ze over haar eigen grootvader, die Auschwitz overleefde. Historiek stelde Soesja Citroen een aantal vragen. Aan de hand daarvan vertelt ze hier uitgebreid over haar bijzondere project.


Sinds 2011 heeft u zich hard gemaakt voor plaatsing van zogeheten Stolpersteine in Gouda. Wat zijn dit eigenlijk voor stenen? En wat is wat u betreft de meerwaarde van dit soort persoonlijke monumenten?

Stolpersteine zijn met messing bedekte betonblokjes van 10 bij 10 centimeter ter herinnering aan de slachtoffers van de naziterreur tijdens de Tweede Wereldoorlog. In elk steentje staat een naam, geboorte- en sterfdatum en eindstation van iemands leven gegrift. De sterfplek is vaak nazikamp Auschwitz of Sobibor. De tekst op elke steen begint met de woorden: ‘HIER WOONDE’. De Duitse kunstenaar Gunter Demnig ontwierp de steentjes in de jaren 90 van de vorige eeuw. Momenteel ligt er een spoor van meer dan 70.000 Stolpersteine in Europa. Vooral voor vermoorde Joden, maar ook voor Roma en Sinti, vrijmetselaars, homosexuelen, Jehova’s getuigen, gehandicapten, geesteszieken en anderen. De gedenkeentjes zijn onnadrukkelijk aanwezig in de stoepen voor de huizen waar de vermoorde mensen ooit woonden. In het begin blinken ze helder, mettertijd wordt het messing donker. Zo nu en dan helpen vrijwilligers om ze op te poetsen.

In 1941 woonden in Gouda circa 500 Joden. Daarvan is driekwart vermoord. Voor 258 van de bij ons bekende 388 vermoorde Joodse stadgenoten hebben we nu Stolpersteine geplaatst. De steentjes liggen verspreid door de stad op 64 adressen. In 2011 zijn de eerste zeven steentjes geplaatst. Tot nu toe kwam Gunter Demnig elk jaar terug om weer nieuwe steentjes te plaatsen, hij heeft ze op één na allemaal zelf geplaatst. Steeds weer een herdenking, dat is wat hij nastreeft. Eerst wilde ik liefst direct zoveel mogelijk gedenksteentjes, maar nu zie ik de waarde van de terugkerende kleine herdenkingen. Telkens opnieuw een beetje aandacht voor het grote verdrijven en vermoorden van bij name genoemde Joden.

Doordat op elke steen apart naam en lot vermeld staan van één individu trekken ze je een verhaal in. Een verhaal dat zich gedeeltelijk vlakbij heeft afgespeeld en dat om verdere invulling vraagt. Met de Stolpersteine en de bijbehorende verhalen maak je de Sjoa persoonlijk en dichtbij.

‘Hier Woonden – Stolpersteine Gouda’
‘Hier Woonden – Stolpersteine Gouda’
Als speciaal bestuurslid van de Stichting Gouds Metaheerhuis organiseer ik sinds 2010 de Stolpersteineplaatsingen. De afgelopen jaren vertelde ik hierbij steeds de verhalen van de Joodse stadgenoten. Ook familie of buren of klasgenootjes van vroeger zijn soms aanwezig en vertellen hun verhaal. De voorzitter van de stichting zegt kaddiesj en de aanwezigen leggen steentjes op de nieuwe Stolpersteine. De verhalen geef ik telkens door op sociale media. Deze verhalen heb ik nog eens extra onderzocht en nu alfabetisch per adres bijeengebracht in het boek ‘Hier Woonden – Stolpersteine Gouda’.

In mijn verhalen plaats ik de Joodse stadgenoten binnen hun familie, de Joodse gemeenschap en het Goudse leven. Ik laat hun leven in de stad zien met inbegrip van hun vervolging en verdrijving.

De huidige bewoners en bezoekers van buiten de stad zien op de Stolpersteine hoe deze voormalige stadgenoten heetten, hoe oud of jong ze waren en waar ze vermoord werden. Ze leren hen in mijn boek nog wat meer kennen en zien dat het om kinderen ging, moeders, vaders, opa’s, oma’s, ongehuwden of gehuwden net als zijzelf. Al generaties hier wonend of vluchtelingen die veiligheid zochten en gedwongen vanuit de kuststreek hierheen kwamen. Ze leefden hun leven, gingen naar school, werkten of waren vaak werkeloos gemaakt, hadden hoop, verwachtingen. Totdat de nazi’s de eindjacht op hen inzetten en de politie de opdracht kreeg om hen te arresteren ‘ter evacuatie naar Westerbork’.

Schoolkinderen van nu kijken tijdens Stolpersteine-wandelingen naar de kleine gedenksteentjes. Ze lezen de data en de namen van de kampen en zeggen: ‘Kijk zeven jaar, zo jong’ of ‘deze mevrouw was 65 jaar, zo oud is mijn oma’. ‘Oh, Westerbork, Auschwitz.’ We praten met hen over discriminatie en over het feit dat vrijheid en veiligheid geen vanzelfsprekende waarden zijn. Nog steeds niet. Ze leggen kiezelsteentjes op de Stolpersteine en ook wel bloempjes.

Kiezelsteentjes op de Stolpersteine voor Edith Roseij Beek
Kiezelsteentjes op de Stolpersteine voor Edith Roseij Beek (Archief Soesja Citroen)

Hoe zag het Joodse leven in Gouda er voor de oorlog uit?

In 1796 vaardigde de Bataafse Republiek het emancipatiedecreet uit waarbij de Joden burgerrechten kregen. De Joodse gemeenschap in Gouda groeide van een klein aantal gezinnen eind achttiende eeuw naar 425 Joden in 1861. Men verdiende de kost met warenhandel en er waren ook de nodige vleeshouwers en bakkers. Na 1900 nam het aantal Joden sterk af. Midden jaren dertig woonden rond de 200 Joden in Gouda. Onder meer de families Van Collem, Cats, Van Dantzig, Gompers, Mogendorff, Van Monnikendam, Polak, Sanders, Seijffers, Schenk, Stork, Van Tijn, Vroman, Weijl, Van Wijnbergen en Wolff. Sommige families woonden hier al generaties lang, andere woonden nog maar kort in de stad. Er waren twee Joodse begraafplaatsen. De nieuwste lag buiten het centrum in de polder op de Ridder van Catsweg.

Ridder van Catsweg 61 - Leerling Isi Tiefenbrunner
Ridder van Catsweg 61 – Leerling Isi Tiefenbrunner (Archief Soesja Citroen)
Net als onder de rest van de bevolking speelde het standsbesef een rol, tegelijkertijd was een culturele vereniging als Tot Ons Genoegen (TOG) een verbindend element. Veel Joden waren geassimileerd, cultureel aangepast binnen de Nederlandse samenleving. Slechts een klein aantal families volgde de religieuze traditie en ging wekelijks naar de sjoel (synagoge). Het was vaak moeilijk om een minjan van tien religieuze volwassen mannen bij elkaar te krijgen. De meesten kwamen alleen op hoogtijdagen.

Op de Ridder van Catsweg huisde de Jeugdfarm ‘Catharina’ oftewel de Joodse Jeugdfarm. Dit was een opleidingsinternaat voor Palestinapioniers onder leiding van Manfred en Schoschana Litten-Serlui. Leerlingen van vijftien tot achttien jaar leerden hier op het land in de tuinbouw te werken en bereidden zich voor op emigratie naar het toenmalig mandaatgebied Palestina.

Op de Oosthaven 31 zetelde het Centraal Tehuis voor Israëlieten in Nederland (CETIN) met directrice Sara Teixeira de Mattos. Hier woonden bejaarde pensiongasten uit heel Nederland en medewerkers van het tehuis. Tussen april en december 1939 werd in het weeshuis aan de Spieringstraat een tijdelijke opvang ingericht voor Joods-Duitse vluchtelingenkinderen. Op een gegeven moment verbleven er meer dan honderd kinderen. Dat ging de leiding en capaciteit ver te boven. De kinderen werden elders herplaatst. Een derde van de in totaal 2000 vluchtelingenkinderen in Nederland werd uiteindelijk vermoord. Günther Heilbronn die tijdelijk in Gouda verbleef overleefde. De Goudse kunstenaar Rini Leefsma-Nagtegaal portretteerde hem.

En hoe verliep de vervolging tijdens de oorlog in Gouda?

Het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940 maar met name de gedwongen evacuatie van buitenlandse vluchtelingen uit de kuststreek in september dat jaar zorgde voor een flinke toename van de Joodse bevolking. De Joodse vluchtelingen kwamen vooral uit Den Haag en Rotterdam. Jonge mensen als Günther Bernstein en Golda Zwiefach kwamen nu hier wonen, evenals de families Engländer, Fuerst, Happ, Hirsch, Kahlenberg, Kirchheim, Loewenthal, Linder, Schenkolewski, Silberberg, Szwajcer en Witt. Ook de tieners Leib Laub en Isi Tiefenbrunner, die eind 1938 na de novemberpogroms in nazi-Duitsland met een kindertransport naar Nederland waren gekomen, kwamen naar Gouda. Zij vonden een opleidingsplek op de Jeugdfarm. De nieuwkomers werden officieel ingeschreven bij de gemeente, dat gold natuurlijk niet voor het onderduikjochie Leo Klisser.

Jeugdfarm 'Catharina'
Jeugdfarm ‘Catharina’ (Archief Soesja Citroen)
Al in juni 1940 werd burgemeester James vervangen door een NSB-burgemeester. Geleidelijk en systematisch werden net als elders de Joden met anti-Joodse maatregelen van de rest van de bevolking afgescheiden en werkloos gemaakt. Zoals in de rest van Nederland werkten in januari 1941 de Goudse gemeente-ambtenaren mee aan de Jodenregistratie en gaven hun gegevens door aan het Centraal Bevolkingsregister in Den Haag. Vandaar werden de gegevens overgenomen door medewerkers van de Joodse Raad ten behoeve van de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung, het nazi-deportatiebureau. Zo kwamen ook de Goudse Joden uiteindelijk op de vernietigende deportatielijsten terecht.

Uit 1941 dateert een lijst uit het vreemdelingendossier van de Goudse politie met daarop de hier gevestigde Joden. Onderverdeeld naar mate van Joodsheid. J stond voor vol-Jood (drie of meer Joodse grootouders), GI voor half-Jood en GII voor kwart-Jood. De G stond voor ‘van gemengden bloede’. Wie zich niet als Jood liet registreren, riskeerde gevangenisstraf. Joodse bedrijven kwamen in maart dat jaar onder toezicht van een Verwalter. In juli moesten de Joden twee grote J’s laten stempelen in hun persoonsbewijs. Hun geld moesten ze in augustus volgens de eerste LIRO-verordening overmaken op de LIRO-bank, de nazi-roofbank.

Toen de Joodse kinderen in Gouda in september 1941 geen openbaar onderwijs meer mochten volgen, kwam er een Joods schooltje achter de sjoel op de Turfmarkt. In dezelfde maand verschenen ook de plakkaten met ‘Voor Joden verboden’ op allerlei openbare plekken. Geruisloos verdween de Joodse bevolking uit het zicht en kwam niet meer in het Van Bergen IJzendoornpark, het Houtmansplantsoen, het Spaardersbad, de bibliotheek, bioscoop Thalia, de schouwburg, enzovoort. Twee maanden later werden de Joodse vluchtelingen uit Duitsland stateloos, zij maakten de helft van de Joods-Goudse bevolking uit.

Joodse schooltje met juf Carla Mogendorff en onder meer Poldi Linder en Moses Schenkolewski
Joodse schooltje met juf Carla Mogendorff en onder meer Poldi Linder en Moses Schenkolewski (Archief Soesja Citroen)

Hoe geassimileerd mensen ook waren, hun Jood-zijn werd de door het bezettingsbestuur opgedrongen bepalende identiteit. Men moest zich meer en meer tot elkaar wenden. In het Joods Weekblad stonden steeds weer nieuwe geboden en verboden voor hen te lezen, een blad dat slechts in Joodse kring werd gelezen. Hoezeer de opeenstapeling van anti-Joodse maatregelen hen steeds verder in het nauw dreef, was voor de rest van de bevolking nauwelijks voorstelbaar.

Lange Tiendeweg 54 - Edith Rosey Beek
Lange Tiendeweg 54 – Edith Rosey Beek (Archief Soesja Citroen)
In maart 1942 kwam er een verbod op het huwelijk en seksueel contact van Joden met niet-Joden. In mei de verplichting tot het zichtbaar dragen van de Jodenster vanaf zes jaar. Daarna een volledig reisverbod en het gebod om alleen nog boodschappen te doen op bepaalde tijden in Joodse winkels. Slager van der Kist van de Raam die Joodse Josephine de Leeuwe toch naar binnen vroeg in zijn winkel – hun dochtertjes Tiny en Beppie waren vriendinnetjes – werd verraden door een NSB-collega. Hij moest zijn winkel sluiten.

In 1942 vielen de oproepen voor ‘onder politietoezicht staande werkverruiming’ in Duitsland voor Joden tot 40 jaar in de brievenbus. Toen niet genoeg mensen zich meldden begonnen de razzia’s op de gehele Joodse bevolking, van jong tot oud, ziek of gezond. Deze staan eufemistisch als ‘aanhoudingen’ of ‘evacuatie’ opgetekend in de Goudse politierapporten en duurden van augustus 1942 tot in april 1943. Diverse families doken onder. Je ziet in de politieberichten van het Algemeen Politieblad van 1942 dat onder meer de volgende families zonder de ‘vereiste vergunning’ hun woning hadden verlaten. De gezinnen van huisarts Beek en koopman Leefsma, Mogendorff van de huidenhandel Interlapin, opticien Polak, papierhandelaar Stork en banketbakker Weijl. Een aantal gezinsleden redde het. Maar de nichtjes Simone en Carla Mogendorff werden vermoord, evenals de negenjarige Edith Roseij Beek en vrijwel de gehele familie Weijl.

Boekillustrator Menachem Birnbaum dook onder met zijn gezin. Hij had via zijn vader filosoof Nathan Birnbaum contact met Weinreb, ze werden verraden en vermoord. Marktkoopman Jakob Szwajcer kreeg van een doortastende vrouw die af en toe stof bij hem kocht een onderduikplek aangeboden voor hem en zijn vrouw Bajla. Zij kreeg het al snel benauwd in het kleine zolderkamertje en werd gearresteerd toen ze buiten een luchtje wilde scheppen. Hij zat tot de bevrijding veilig ondergedoken op de zolder en overleefde.

Vlamingstraat 26 - Elizabeth Rekoert en partner Dirk Schouten met onderduiker Jakob Szwajcer
Vlamingstraat 26 – Elizabeth Rekoert en partner Dirk Schouten met onderduiker Jakob Szwajcer (Coll Charlotte Szwajcer – via Soesja Citroen)

Het gezin van winkelier Cats met de zonen Benno en Fred dook onder, de ouders apart van de zonen, en overleefde als enig compleet Joods gezin in Gouda. Benno en Fred werden geweldig opgevangen door een jong echtpaar. In het algemeen hadden vluchtelingen minder geld en connecties om onder te duiken.

Ondanks de toenemende vervolging bleven de meeste Joden in angstige spanning op hun plek in Gouda. Waar moesten ze ook heen? De onderduikhulp aan Joden ontwikkelde zich uiterst langzaam. De straf ervoor was zwaar en ‘niet kijken, niets zeggen, niets doen en hopen dat het meevalt’ was meestal het motto bij buren, kennissen en omstanders.

Het gezin Linder-Gottlieb met de ouders Manfred en Else en zoontje Poldi hoorde eind september 1942 tot de eerste groepen gearresteerde Joden. De Goudse dichter Inez Meter die een prachtig gedicht over de Stolpersteine maakte, heeft als kleuterjuf-stagiaire kleine Poldi nog in haar kleutergroep gehad. Samen met oud-buurjongetje Henk en de emotioneel zeer betrokken nicht Audrey uit New York met haar gezin zijn we midden 2019 nog in het voormalige woonhuis van het gezin geweest en hebben het gezin herdacht. Daarna ontmoette Audrey eindelijk Inez, die het jochie gekend had en nog een foto van hem had.

stolpersteine

Godlof
hun namen worden gered
keren terug in de stad
waar zij woonden
de weggevoerden

in de straat waar hun huis staat
in de stoep waar hun voetstap ligt
zal hun leven
en
na de wegvoering
hun niet-meer-leven
leesbaar zijn

leesbaar voor ieder
die daar even stil zal staan
stil zal zijn

in hun namen keren zij weer

~ Inez Meter

Overlevende Hans van Collem van de Lange Groenendaal vertelde in een interview, dat voor zijn traditiegetrouwe ouders Levij en Rachel vluchten geen optie was. Ze woonden al enkele decennia in Gouda, regelden veel voor de Joodse gemeenschap en zeiden: ’Als het schip vaart, dan varen we mee.’ Hans vertelde:

‘Het was voor de Nederlandse Joden onvoorstelbaar dat er mensen zouden komen, die gedaan hebben, wat ze gedaan hebben. De Nederlandse politie heeft goed meegewerkt, de spoorwegen hebben goed meegewerkt. Je woonde in Nederland in een vrij land, waar vervolging van de mens vanwege ras of godsdienst ondenkbaar was.’

Lange Groenendaal 38 - Mirjam Schenkolewski
Lange Groenendaal 38 – Mirjam Schenkolewski (Archief Soesja Citroen)
De Van Collems bleven nog lang in Gouda, mede door Levij’s betrokkenheid bij de begrafenissen.

Ook het bij de Van Collems inwonende gelovige vluchtelingengezin Schenkolewski met hun kinderen Moses en Mirjam van 8 en 9 jaar bleef tot het laatst. Totdat ze zich op 22 april 1943 net als het gezin Van Collem ‘vrijwillig’ in Vught moesten melden. Op 7 juni moesten moeder Klara en de kinderen vandaar met een gruwelijk kindertransport naar Westerbork en op 20 juli met de allerlaatste deportatietrein van Westerbork naar Sobibor. In het fotoalbum van vroeger buurmeisje Bep van Willigen-Boot zie je foto’s van het gezinnetje. Ze vertelde:

’Een plaatje, de twee kinderen zoals ze keurig gekleed naar de synagoge gingen. Mirjam met haar lange donkere vlechten, Moses met zijn brilletje. … Opeens waren ze weg, ach had ik maar meer gevraagd.’

Op de Joodse Jeugdfarm realiseerde men zich wel, dat vluchten geboden was. Directrice Schoschana Litten-Serlui zocht al vroeg samen met Joachim Simon van de Westerweel-verzetsgroep naar vluchtroutes, onderduikplekken en valse persoonsbewijzen voor leerlingen en leiding. Men wist het nog lang te redden met een beroep op het belang van het internaat voor de voedselvoorziening. Uiteindelijk moesten de bewoners zich op 22 april net als bovenstaande gezinnen gaan melden in Vught. Ze haalden wel een ‘reisvergunning’ bij de politie, maar gingen vervolgens in de onderduik.

Veel leerlingen werden gered, mede ook door de moedige hulp van Dirk van Schaik die in zijn vrije tijd op de hoeve als voorman hielp. Toch stierven negen mensen van het internaat, onder wie de leiding Manfred en Schoschana Litten en de jonge Leib Laub en Isi Tiefenbrunner. Gideon Lotan, zoon van het leidinggevende echtpaar overleefde. Moeder Schoschana bracht kleine Gideon tijdig onder bij het warme katholieke gezin ten Berge in Amersfoort. Zijn roepnaam Bommeltje was daar zijn onderduiknaam.

Een afdeling van de Goudse politie de ‘politieke politie’ joeg speciaal op Joden. Oudenaarden werd een gevreesde naam. Bij het arresteren van Joden kwam in de herfst van 1942 af en toe een beruchte ‘jodenploeg’ helpen, groep 10 uit Rotterdam.

Er waren wel vriendschapsbetuigingen van niet-Joodse Gouwenaars als de gearresteerde Joden naar het Goudse station werden gebracht, maar de deportaties gingen evenzogoed door. Meestal moesten de gearresteerden onder politiebegeleiding naar Amsterdam en dan volgde hun deportatie via de Hollandsche Schouwburg en Westerbork naar de nazikampen. Vooral vernietigingskamp en industrie- en slavenimperium Auschwitz.

Oosthaven 31 in Gouda
Oosthaven 31 in Gouda (Foto: Soesja Citroen )

Massa-arrestatie

Een gruwelijke massa-arrestatie kenmerkt het naderende einde van de acht maanden durende razziaperiode in Gouda. De hieruit voortvloeiende deportatie leidde niet via Amsterdam naar Auschwitz, maar via Rotterdam en Westerbork met name naar Sobibor, het vernietigingskamp dat van begin maart tot medio juli volop in gebruik was.

Oosthaven 31 - Paulina Elzas-Gersons
Oosthaven 31 – Paulina Elzas-Gersons (Archief Soesja Citroen)
Het was de grote razzia van vrijdag 9 april 1943. Veel Joden waren al gedeporteerd. Nu kwam de fanatieke nazi Franz Fischer uit Den Haag over met het Haagse politiekorps. Samen met de Goudse politieke politie haalden ze vroeg in de avond het Joods bejaardentehuis (CETIN) op de Oosthaven 31 leeg. De directrice was ’s middags gewaarschuwd dat er een lange trein klaarstond en had de bewoners gevraagd hun spullen in te pakken. Dat deden ze gelaten. De oudste bewoonster die mee moest was de 93-jarige Paulina Elzas-Gersons.

Ook de meeste overgebleven Joden uit Gouda moesten zich daar melden. Onder hen het gezin Lewkowicz-van Leeuwen met kleutertje Mirjam en de drie weken oude baby Hugo. Tegen 22.00 uur werden ze met zijn allen op vrachtwagens geladen en naar het station vervoerd. Daar stond de trein klaar, die hen via Rotterdam naar Westerbork zou transporteren. Pas de volgende middag kwamen ze in het doorgangskamp aan.

In het politierapport van twee dagen later deden agenten Oudenaarden en Van der Vlies verslag van de deportatie. Ze meldden keurig alle namen van de gedeporteerden met geboortedata en nationaliteit. Het rapport begint met: ‘Op last van de Sicherheitspolizei te Rotterdam zijn op vrijdag 9 april voor evacuatie naar Westerbork aangehouden de navolgende jodinnen en joden.’ En dan volgt een rij van 103 namen. De agenten besluiten hun rapport simpelweg met:

‘Genoemde joden en jodinnen zijn overgebracht naar het station en aldaar per trein op transport gesteld naar Westerbork’.

Hoe dodelijk kunnen woorden zijn.

Op 22 april moest nog een laatste groep Goudse Joden zich ‘vrijwillig’ melden in Vught. Bovengenoemde gezinnen Van Collem en Schenkolewski deden dat ook inderdaad net als de gezinnen Seijffers en Van Monnikendam. Op enkele Joden na die vergunning hadden om ‘voorlopig nog in Gouda te mogen blijven wonen’ was Gouda nu officieel ontdaan van Joden.

In Gouda herinneren nu niet alleen de Stolpersteine aan de Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog slachtoffer werden van de rassenwaan van de nazi’s, u publiceerde ook een boek waarin per adres geschreven wordt over de vermoordde Goudse joden. Hoe kwam u tot dit nieuwe grote project?

In de afgelopen tien jaar bij het organiseren van de Stolpersteineplaatsingen verzamelde ik allerlei verhalen over de Goudse Joden en plaatste deze op sociale media. In 2014 schreef ik in het historische tijdschrift ‘Tidinge’ van die Goude uitgebreid over de voormalige Joodse bewoners van zeven Stolpersteine-adressen. Van de jonge vrouw Simone Mogendorff en ambtenaar Maurits Leuw tot het meisje Edith Roseij Beek dat in haar eentje onderdook en verraden en vermoord werd.

Het jaar daarop heb ik samen met Centric op www.xplregouda.nl een Stolpersteine-wandelroute langs vijftien adressen in het centrum van Gouda gemaakt. Met per adres naam, geboorte- en sterfdatum en sterfplek van de mensen en steeds per adres een kort verhaal en foto’s van de plek en Stolpersteine.

Gunter Demnig voor plaatsing van Stolpersteinen aan de Krugerlaan 20 in Gouda
Gunter Demnig voor plaatsing van Stolpersteinen aan de Krugerlaan 20 in Gouda (Archief Soesja Citroen)
Midden 2017 besloot ik alle informatie die ik had systematisch door te spitten en te ordenen. Zoals bij mijn artikel in ‘Tidinge’ wilde ik niet alleen per adres over de achtergrond en het leven van de voormalige Joodse stadgenoten schrijven, maar ook over het mechanisme van de vervolging tijdens de naziterreur. Met name over de medeplichtigheid in de praktijk op uitvoerend niveau van vele instanties. Dus over de deportatie van de Joden met medewerking van de gemeentelijke bevolkingsregisters, plaatselijke politie, spoorwegen, Joodse Raad, enzovoort. Ook over de herinnering aan de voormalige Joodse stadgenoten nu met Stolpersteine wilde ik schrijven. En over mijn grootvader.
Allemaal zaken die langzaamaan in me groeiden, terwijl ik ondertussen nog allerlei gegevens moest uitzoeken voor twee tussendoor komende Stolpersteineplaatsingen.

Systematisch ben ik op woonkaarten en in politiearchieven van het Streekarchief Midden-Holland gaan kijken. Ook naar de Joodse Raadkaarten die toen nog bij het Roode Kruis waren ondergebracht. Verder op Joods Monument en genealogiesites. Ik ging extra boeken lezen, als Katja Happes ‘Veel valse hoop’ over de deportaties in Nederland en bestudeerde weer de masterscriptie van Raymund Schütz: ‘Vermoedelijk op transport’ over de Joodse Raadcartotheek. Ook boeken over de politie en spoorwegen en persoonlijke verhalen over de Goudse Joden als ‘De oorlogsjaren van Ies Cohen’ en een uitgebreid interview met Hans van Collem. Nazaten nu en connecties van vroeger ben ik extra gaan benaderen. Dat betekende veel mailen en bellen.

Dat er een boek moest komen, wist ik zeker. Ik wilde afronden waar ik al tien jaar mee bezig was. Een systematisch overzicht geven. Verhalen vertellen bij de Stolpersteine. Laten zien wie de Joodse stadgenoten waren die op de steentjes vermeld staan. Hoe ze leefden en hoe ze hier gekomen waren. Wie hen hielp tijdens de vervolging en hoe mensen wegkeken. Hoe ze verdreven werden uit de stad en hoe gesmeerd dat proces van vervolging en verdrijving verliep.

Eerst dacht ik aan een beperkt overzichtsproject. Uiteindelijk werd het een boek van 304 pagina’s met allerlei foto’s en documenten, gedichten en aquarellen. Mooi vormgegeven door ontwerper Dick Hogendoorn. Met een verhalendeel, een vervolgingsdeel en een verhaal over mijn grootvader.

Het was veel werk, maar ik moest dit naslagwerk maken. In herinnering aan de vermoorde stadgenoten. Vanuit mijn familieachtergrond, voor de nazaten, voor de betrokkenen bij de Stolpersteine, voor de stadsgidsen en niet te vergeten met het oog op de educatie van de aanstormende jeugd.

Het was vast niet eenvoudig om voor alle adressen verhalen boven tafel te krijgen. Hoe ging u te werk?

Op allerlei manieren heb ik de afgelopen tien jaar informatie gevonden. Internet maakte het de laatste jaren wel een stuk makkelijker. Informatief was onder meer het hoofdstuk ‘De Joden te Gouda’ van dominee van Itterzon uit het boek ‘Gouda in de Tweede Wereldoorlog’. Daar kwam in 2016 het boek ‘Joods Gouda II’ van Tom Verwaijen bij. Veel mooie info daarin maar niet over alle Stolpersteine-adressen.

In persoonlijke documenten van overlevenden vond ik veel gegevens. Bijvoorbeeld in ‘De oorlogsjaren van Ies Cohen’ en in een uitgebreid interview met Hans van Collem. Familieleden belden of mailden me en stuurden me soms hele pakketten met scans van brieven en foto’s. Op Joods Monument, Facebook en genealogiesites vond ik van alles. Na artikelen in de krant belden mensen me soms op en vertelden over vroegere vriendjes of klasgenootjes. Iemand stuurde me een gefingeerde roman op, waarin zijn vader over drie inwonende Goudse Joden vertelt.

Steeds kwam ik weer terecht bij de archieven. Van historicus Raymund Schütz van Oorlogsnazorg van het Rode Kruis kreeg ik jarenlang scans van de Joodse Raadkaarten. Hier staat soms veel aanvullende persoonlijke informatie op. Nu staan scans van deze kaarten op de ‘Arolson Archives’ op internet.

In het Streekarchief Midden-Holland keek ik regelmatig op de woningkaarten. Historicus Coretta Bakker-Wijbrans was daar mijn steun en toeverlaat. Ook de politiearchieven van 1942 en 1943 doorzocht ik in dit archief en het Algemeen Politieblad uit die jaren. Kille papieren getuigen zijn het. Je ziet met afgrijzen hoe ‘aanhoudingen van joden en jodinnen voor evacuatie naar Westerbork’ nauwgezet beschreven werden en transport van de gearresteerden naar Amsterdam tot het ‘normale’ politiewerk ging behoren. Na terugkomst uit Amsterdam noteerden de agenten meestal dat er ’geen bijzonderheden’ waren.

In de dagrapporten staan de groepjes gearresteerde mensen met naam en toenaam tussen de aanrijdingen, prijsopdrijving van goederen, bekeuringen voor onverlicht fietsen, huiselijke twisten en dergelijke. De gewone politiezaken liepen door. Maar de levens van de gearresteerde Joodse stadgenoten eindigden vaak al binnen enkele weken na verdrijving uit Gouda.

Hieronder laat ik zien, hoe ik aan mijn informatie over het in Gouda ondergedoken jongetje Leo Klisser op de Broekweg 2 kwam.

» Het verhaal van Leo Klisser

Leo Klisser

Aan de rand van Gouda zat Leo ondergedoken. Stukje bij beetje kwam ik meer te weten over hem, zijn familie en het gezin waar hij ondergedoken zat. Het was een zoektocht die zich over meerdere jaren uitstrekte, waarbij diverse puzzelstukjes langzamerhand in elkaar gingen passen.

Leo Klisser werd op 13 juli 1936 geboren in Amsterdam. Op 11 februari 1944 werd hij in Auschwitz vermoord samen met zijn moeder Leentje. Zijn vader Elkan stierf eind juni in Midden-Europa. Het jochie zat tussen augustus 1942 en oktober 1943 ondergedoken bij het gezin van Dirk van den Berg, de beheerder van het gemaal Oostpolder in Schieland aan de rand van Gouda. Het was een gezin met drie jonge zoons, Leo kon naadloos mee in het gezin qua leeftijd en uiterlijk. De plek leek relatief veilig. Er was ruimte zat daar aan het kanaal met de polder rond de achtertuin. Moeder Cornelia van den Berg noemde hij ‘oma’. Er zat nog een andere jongen ondergedoken bij het gezin, Fred van Dam.

Onderduikbroer Henk was indertijd 12 jaar oud. Toen zijn vader en kleine Leo ruw werden gearresteerd, wist Henk ongezien weg te glippen met de even oude Fred. Kleine Leo kon hij niet redden. Zijn verdere leven rouwde Henk om hem.

Thuiszorghulp Ria nam contact met me op via Facebook Elisabeth Citroen (mijn Stolpersteine-facebookpagina) en schreef, dat de nu bejaarde Henk zo graag een Stolperstein voor zijn onderduikbroertje wilde. Zo ging het balletje rollen. Ik overlegde met Coretta Bakker-Wijbrans van het Streekarchief. Zij vertelde me dat Louisa Balk, adviseur educatie van het Stadsarchief in Rotterdam, al enig onderzoek naar het jochie had gedaan. Uit Louisa’s verhaal bleek dat de ouders en broer van Leo in Driebergen ondergedoken hadden gezeten. Van Coretta kreeg ik een scan doorgestuurd van een Gouds politiebericht van 20 oktober 1943, dat melding maakt van de arrestatie van Leo en onderduikvader Dirk door de Goudse agenten van der Vlies en Behling van de politieke politie. Ik zocht verder.

Pagina uit het boek van Soesja Citroen over Leo Klisser - Klik voor een PDF met meer pagina's
Pagina uit het boek van Soesja Citroen over Leo Klisser – Klik voor een PDF met meer pagina’s

Via het Stadsarchief Amsterdam kwam ik digitaal aan de woningkaart van het gezin Klisser op de Nassaukade. Via het Rode Kruis kreeg ik scans van de Joodse Raadkaarten van de gezinsleden. Op Joods Monument en via de stichting Joods Monument in Driebergen vond ik meer informatie over de ouders van Leo en zijn broer Han die in Driebergen ondergedoken zaten.

Samen met toenmalig scholiere en nu geschiedenisstudente Lotte Groenendijk en indertijd net beginnend filmer Lucy Azatyan, maakte ik vervolgens in 2017 voor Open Joodse Huizen in Gouda een filmpje over Leo en onderduikbroer Henk: ‘Leo Klisser, Sporen terug naar het verleden’. Hierin vertelt Henk over de pijn die hij nog steeds heeft om het kleine jochie. Hoe het jongetje ‘oma help me’ riep toen hij weg werd gehaald. Henk:

’Ik huil niet gauw, maar als ik het over het jongetje heb, dan rollen de tranen me over de ogen. Ik kan het niet loslaten.’

Voor deze documentaire ben ik met filmer Lucy nog op het Stadsarchief in Rotterdam geweest. Hier kregen we informatie over de anderhalve maand dat Leo in die stad verbleef na zijn arrestatie in Gouda. Hij bleek vier dagen in de arrestanten-gevangenis Haagseveer opgesloten te hebben gezeten. Vervolgens werd hij bij een pleeggezin ondergebracht in afwachting van een voldoende aantal opgepakte Joden om naar Westerbork te deporteren. Een medewerker van het Stadsarchief toonde een boek met daarin een lijstje van zijn transport op 10 december 1943 te midden van een groepje aan elkaar verwante volwassenen en zes niet verwante kinderen. Hij was als Leo Klissen nummer 17 op die transportlijst. Met een reguliere trein werden ze van Rotterdam naar Westerbork getransporteerd.

Ook filmden we in Driebergen. Van buren van het vroegere onderduikadres van Han Klisser hoorde ik dat de 99-jarige mevrouw Kessing-Brand in wiens ouderlijk huis Leo’s oudere broer Han ondergedoken had gezeten, in een zorgcentrum in Zeist verbleef. Daar sprak ik haar nog net voor haar dood. Bij een politie-inval in het onderduikhuis in Driebergen wist Han te ontkomen, hij overleefde bij een mannenstel in Amsterdam en ging na de oorlog naar Nieuw Zeeland. Daar trouwde hij en bouwde getraumatiseerd en wel in Nieuw Zeeland een succesvol bedrijf op. Op internet staat een interview met Han over zijn onderduik.

In Amsterdam filmde Lucy me in het trappenhuis van Leo’s voormalig ouderlijk huis. Zo’n doodgewone plek die me extra confronteerde met de onbevattelijkheid van de gruwel van de Sjoa. Hier hadden kleine Leo en de andere gezinsleden gelopen en was het gezin nog compleet.

Via Facebook vond ik vervolgens Leo’s nicht Jacq uit Nieuw Zeeland. Met haar kreeg ik veel contact. Zij gaf me extra informatie over haar overlevende vader, die bijna niet sprak over zijn broertje Leo. Te pijnlijk. In de lente van 2019 kwam ze speciaal met haar man over naar Gouda om onderduikbroer Henk te ontmoeten. We bezochten het onderduikhuis bij het gemaal en stonden in de tuin aan het watertje waarin Henk soms met Leo ging vissen als het jongetje het te kwaad had. Mooie emotionerende dag.

Eind 2019 bezocht ik Leo’s overlevende neef Han Ponneker, die nu in de 90 is en een succesvol toneelschrijver. Ik was op hem geattendeerd door Jacq. Hij vertelde over kleine Leo, die korte tijd met zijn familie in zijn ouderlijk huis in Amsterdam ondergedoken had gezeten. Een van zijn toneelstukken heeft hij opgedragen aan zijn neefje Leo en het vondelingetje Koen Gezang. Ik fotografeerde zijn foto’s van Leo en ouders Leentje en Elkan (Eddy).

Een andere neef van Leo Klisser is de uit Antwerpen afkomstige kunstenaar Leo Kok, die het niet gered heeft. In het begin van de oorlog woonde neef Leo in bij het Amsterdamse gezin Klisser-Kok. Je ziet hem staan op de woningkaart. Begin 1942 moest hij naar een werkkamp. Een half jaar later kwam hij in Westerbork terecht. Hij kreeg nog enige tijd respijt en maakte er veel tekeningen en aquarellen. Neef Leo trouwde in het kamp met Kitty de Wijze, maar kwam uiteindelijk aan zijn einde in kamp Ebensee. Zijn vrouw overleefde en hertrouwde.

Hier woonden - Stolpersteine Gouda
Hier woonden – Stolpersteine Gouda
Jaap Nijstad, een zoon uit Kitty’s tweede huwelijk, was met Jacq en haar man aanwezig bij het bezoek aan het gemaal in 2019. Hij gaf me zijn boek met de prachtige aquarellen van neef Leo Kok. Een uitsnede uit diens prachtige aquarel, waarop je de dreiging van een vertrekkend transport uit Westerbork ziet, siert nu de omslag van mijn boek ‘Hier Woonden’.

Bij het in januari 2019 doorzoeken van de politierapporten in 1942 en 1943 werd ik opnieuw geconfronteerd met het bericht van de arrestatie (‘aanhouding’) op 20 oktober 1943 van Dirk van den Berg en onderduikjochie Leo Klisser. Toch weer een schok als je de onbarmhartige taal van de arrestatie leest. Noodlot in een notendop. Tenslotte kwam ik in december 2019 Louisa Balk van het Stadsarchief Rotterdam tegen op een feestje. En natuurlijk praatte ik met haar over mijn boek, dat nu toch bijna afgerond was en in januari naar ontwerper Dick Hogendoorn zou gaan. Nou ja, bijna afgerond, er zouden nog vijf maanden zeer intensief overleg met hem volgen, een mooie samenwerking.

Louisa vertelde me op het decemberfeestje, dat er een ‘Kasboek Westerbork’ was. Een schrift waarin een wachtmeester bij de politie nauwkeurig het geld bijhield dat Joden werd afgepakt bij arrestatie. Deze politieman zette het geld op een rekening bij de Postspaarbank. De reiskosten naar Westerbork werden er keurig van afgetrokken. Wie geen geld had, kreeg de reiskosten vergoed uit het overblijvende geld op deze speciale rekening. De rekening fungeerde zo als een deportatie-reisfonds voor Joden van Rotterdam naar Westerbork.

Dit schrift wilde ik graag inzien. Ik wist dat Leo op 10 december naar Westerbork gedeporteerd was met wat volwassenen en kinderen en had de namen van de gedeporteerden gezien in het Stadsarchief in 2017. Zijn in Driebergen ondergedoken en opgepakte ouders zaten al vast in Westerbork. Misschien vond ik iets over Leo in het schrift.

Al bladerend vond ik de arrestantengroep van vijftien volwassenen en zes – in dit schrift niet bij name genoemde – kinderen die op 10 december 1943 met een reguliere trein van Rotterdam naar Westerbork waren gedeporteerd. Berooide volwassen waren het met nauwelijks geld op zak. Leo Klisser was een van de zes kinderen en kreeg dus kennelijk zijn enkeltje Westerbork ‘vergoed’ uit het fonds.

Je kijkt naar zo’n van mededogen gespeende kasboekbladzij en ziet hoe mensen klem kwamen te zitten in een wrede werkelijkheid. Je kunt op zijn minst proberen de levens van deze mensen in de verhalen weer op te roepen. Incomplete verhalen zijn het, mijn visie op hun werkelijkheid, maar ze moeten wel verteld worden.

In het boek staat u ook stil bij het verhaal van uw Haags-joodse grootvader, Hans Citroen, die Auschwitz overleefde. Kunt u iets vertellen over de impact die zijn geschiedenis op uw leven heeft gehad?

Er is een brief van mijn grootvader uit Odessa, toen hij daar met andere overlevenden wachtte op verscheping naar Marseille. Ik zie een ongelofelijk hoopvolle man.

‘Mijn schatten, ik leef en ik maak het goed, god zal geven dat hetzelfde met jullie het geval is. Jullie en ik hebt veel meegemaakt, maar heden zijn de beulen ten onder gegaan. Ik ben nu 14 dagen hier met ± 800 Ned. We wachten op de boot. …God geeft dat jullie allen niet teveel geleden hebt en dat ik jullie allen gezond terug vind. Ook ik heb veel doorstaan, maar de ellendelingen hebben me niet ten onder kunnen brengen. … Een nieuw en gelukkig leven staat ons te wachten. Paps.’

Grootvader Hans Citroen
Grootvader Hans Citroen (Archief Soesja Citroen)
Zo ken ik hem niet uit de jaren 50 en 60. Ik wist al heel jong dat hij in Auschwitz was geweest en dat hij had overleefd. Voor mij was hij een gedistingeerde, knappe grootvader met soms kleine cynische opmerkingen die ik niet kon plaatsen.

Ik durfde hem nauwelijks iets te vragen over wat gebeurd was en kreeg ook nauwelijks antwoord. Wie was ik dat ik hem vragen kon stellen en wat was mijn eigen identiteit met ‘alleen’ een Joodse grootvader van vaders kant? En dan was er ook nog mijn van mijn moeder gescheiden vader, die tijdens de oorlog bij mijn moeder en oma ondergedoken had gezeten. Zijn verhalen buitelden over elkaar heen, verschilden per moment en werden ontkend door mijn moeder. Verwarring alom, maar dat mijn grootvader in Auschwitz was geweest, stond als een paal boven water. Het was iets waar ik nieuwsgierig naar was, waar ik me verdrietig over voelde en waar ik uit ongemakkelijkheid toch maar liever omheen liep.

Pas toen ik me in 2010 met de Stolpersteineplaatsingen ging bezighouden en daar onderzoek voor ging doen, kwam ik meer over mijn grootvader te weten. Op zijn Joodse Raadkaart zag ik dat hij, ook al was mijn oma in 1940 gestorven, te boek stond als gemengd-gehuwd. Twee keer werd hij in Westerbork vastgezet, de tweede keer moest hij door naar Auschwitz met de laatste trein van 3 september 1944. Hij overleefde, nabije familie niet. Pas toen mijn hoogbejaarde tante Marianne me vijf jaar geleden vroeg wat er was gebeurd met ‘dat nichtje van hem’, ontdekte ik dat ooms, tantes en neven en nichten van hem waren vermoord. Hij sprak daar zelf niet over, ook niet met zijn dochter. Zo leerde ik de namen kennen van zijn familie, haar familie en dus ook verre familie van mij.

In januari 2019 keek ik de jaargangen 1942 en 1943 door van het Algemeen Politieblad, op zoek als ik was naar berichten over het oppakken van Goudse Joden door de politie. Opeens trof me onder het kopje Den Haag op 4 juni 1942 een opsporingsbericht voor Hartog Citroen. Hartog was mijn grootvaders officiële Joodse voornaam. Zwart op wit stond hier, dat hij gezocht werd door de Haagse Documentatiedienst. Ik besefte nog eens extra, hoezeer hij al twee jaar voordat hij in Auschwitz belandde een te bejagen Jood was. Als persoon, als Joodse Nederlander, had hij geen recht en veiligheid meer te verwachten van de overheid.

Over zijn redding bij een dodenmars uit Auschwitz had ik al gehoord in de familie. Hij had zich verstopt en werd net niet doodgeschoten door een SS’er: ‘Jij verrekt toch wel bij de Russen!’ Ook over zijn redding door de Russen hoorde ik. De bevrijding van Auschwitz was op handen. Daar kwamen de Russen, maanmannetjes in witte pakken in de sneeuw. Ze gaven hem chocola.

Dan was er zijn terugtocht van Odessa via Marseille naar Nederland. Onderweg werden de overlevenden van de nazikampen uitgebreid verwelkomd op de stations. In Lyon liepen meisjes met manden met wijn en kersen rond in de trein. Een groot contrast met de ontvangst in eigen land. In Tilburg kwamen ze aan. ’In de trein blijven, niet uitstappen,’ werd er geroepen. Een koude douche was het. Gelukkig wachtte zijn latere vrouw Lidy thuis op hem. Op het door hem zo verlangde gelukkige leven moest hij helaas nog lang wachten met een bureaucratische overheid, die onbuigzaam gelijkberechtiging zonder onderscheid verordonneerde en met naheffingen voor de overlevenden kwam. ‘In Auschwitz geweest?’ Jammer dan. ‘Regels zijn regels.’

Een stuk van zijn machteloze woede heb ik kennelijk meegekregen. Ook mijn eigen onvermogen en behoefte aan contact bleef me bij. In 1985 stierf mijn grootvader. Twaalf jaar later schreef ik na een bezoek met mijn familie aan Auschwitz het lied ‘Place of Silence’.

‘… It’s a place of silent memories, where we’re all afraid to tread. Where the answers never come, to the questions left unsaid …’

Ik nam het stuk op en zong het bij optredens. Dat moest gewoon. Weer tien jaar daarna, in 2007, las ik in de NRC over de Stolpersteine, de steentjes ter herdenking aan de vermoorde Joden. Voor mij stond vast dat die ook in Gouda moesten komen.

Het is alsof ik met het organiseren van de Stolpersteineplaatsingen en het verzamelen van de verhalen van de vermoorde Goudse Joden, alsnog het gesprek met mijn grootvader aangegaan ben. Alsof ik mijn onvermogen en behoefte van toen een vorm heb willen geven. Ik wil weten, onderzoeken, ga een connectie aan met mensen nu, nazaten en andere betrokkenen. Die behoefte is een drijvende, scheppende kracht in mij. Een handvat om me in te zetten voor de Stolpersteine en de motor achter het maken van mijn boek ‘Hier Woonden – Stolpersteine Gouda’.

Boek: Hier woonden – Stolpersteine Gouda
PDF: Fragment uit het boek

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.015 actieve abonnees)


Ruim 50.000 geschiedenisliefhebbers ontvangen wekelijks onze gratis nieuwsbrief.

Meld u ook aan

×