Veel KNIL-militairen die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de beruchte Birmaspoorweg werkten, hebben volgens de Volkskrant van de regering niet de uitkering gekregen waar ze recht op hadden.
In totaal incasseerde de staat volgens de krant bijna 1,5 miljoen gulden (omgerekend zou dat nu zo’n 4,9 miljoen euro zijn). Dit geld was bedoeld voor de krijgsgevangenen die het werk aan de ‘dodenspoorlijn’ hadden overleefd.
Om de voormalige dwangarbeiders te laten weten dat ze recht hadden op een deel van de vrijgekomen 1,5 miljoen gulden, zette de overheid in 1954 advertenties in enkele kranten. De oud-krijgsgevangenen werden opgeroepen een briefkaart te sturen naar het ministerie van Buitenlandse Zaken om zich te melden voor de uitkering. Ze zouden recht hebben op eenmalig 61,75 gulden.
Groepsclaim
De oproep zou veel krijgsgevangenen echter nooit hebben bereikt. De Volkskrant schrijft dat het in totaal om 6.424 dwangarbeiders gaat.
Volgens de onlangs opgerichte Task Force Indisch Rechtsherstel (TFIR) werkten tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië 17.391 Nederlandse krijgsmilitairen als dwangarbeider aan de Birmaspoorlijn. TFIR onderzoekt momenteel of er namens de ex-dwangarbeiders een groepsclaim ingediend kan worden bij de overheid. De stichting wordt bijgestaan door advocaat Liesbeth Zegveld.