Voor mensen die zijn uitgekeken op de legende van Dracula zijn er nog andere redenen om de Roemeense provincie Transsylvanië te bezoeken. Vanwege zijn glooiende heuvels heeft het een landschap van bijzondere schoonheid, maar de grootste verrassing bevindt zich in het zuiden, dat aangedrukt ligt tegen de bergtoppen van de Zuid-Karpaten. Nergens doet Europa nog zo middeleeuws aan als in de meer dan tweehonderd Saksische dorpen en stadjes die men daar nog kan aantreffen.
‘Saksen’
De voorouders van deze Duitse inwoners werden uitgenodigd door koning Geza II van Hongarije in 1143 om delen van Transsylvanië te koloniseren en te beschermen tegen de Tataren, maar later ook de Turken. Deze kolonisten gingen de streek Zevenburgen noemen, naar de zeven steden die ze er gesticht hadden. Vervolgens streken ze ook neer in honderden dorpjes waar ze een rustig en religieus leven leidden. Door hun agrarische activiteiten waren ze volledig zelfvoorzienend, waardoor ze hun geïsoleerde bestaan tot aan de Tweede Wereldoorlog konden volhouden.
Hoewel de bewoners van Zevenburgen eeuwenlang consequent ‘Saksen’ genoemd werden, waren ze helemaal niet afkomstig uit dit deel van Duitsland. De schaarse bronnen uit de twaalfde en dertiende eeuw melden dat de kolonisten uit het Rijnland, de Moezelstreek, Lotharingen, Luxemburg en zelfs de Lage landen kwamen. Dit betekent dat vele van hen zelfs niet eens Duitstalig geweest moeten zijn, wat de verwarring over deze middeleeuwse migratiegolf alleen maar groter heeft gemaakt.
Tegenwoordig wordt er dan ook vanuit gegaan dat de benaming ‘Saks’ destijds in dit gebied min of meer gelijkstond aan kolonist, of misschien zelfs een welvarende burger, wat de meeste van deze nieuwkomers inderdaad al snel waren. Dat laatste zou ook af te leiden zijn uit het feit dat de familienamen ‘Sas’ of ‘Sasu’ in het Roemeens en ‘Szász’ in het Hongaars zó veelvuldig en zó ver buiten Zevenburgen voorkomen, dat een louter etnische oorsprong weinig voor de hand liggend is.
Het gebied mag dan helemaal in de vergetelheid zijn geraakt, een eeuw lang stond het prominent vermeld op de kaart van Europa als Grootvorstendom Zevenburgen (1765-1867). Als gevolg van de Grote Turkse Oorlog was deze vazalstaat van het Ottomaanse Rijk binnen de invloedssfeer van de Habsburgse keizer terecht gekomen, hetgeen in het Verdrag van Karlowitz (1699) werd vastgelegd. Dit leidde echter tot onvrede onder de bevolking, die in 1703 onder aanvoering van de Frans II Rákóczi (1676-1735) in opstand kwam. Nadat deze in 1711 was neergeslagen werd het als kroonland direct aan Oostenrijk gebonden en om de bijzondere status te benadrukken in 1765 door keizerin Maria Theresia (1717-1780) zelfs tot grootvorstendom verheven.
Roemenië
In 1867 verloor het deze status echter weer toen het werd overgedragen aan Hongarije, dat toen samen met Oostenrijk de Dubbelmonarchie was gaan vormen. Na de Eerste Wereldoorlog werd het tenslotte als gevolg van het Verdrag van Trianon (1920) toebedeeld aan het koninkrijk Roemenië.
De stadjes, gedomineerd door imposant versterkte kerken die inmiddels op de werelderfgoedlijst van de UNESCO staan, hebben veel met elkaar gemeen. Karakteristieke ‘Saksische’ huizen – sommige prachtig gerestaureerd, andere sterk vervallen – bepalen er het straatbeeld. Ieder huis is er voorzien van een grote houten poort die geflankeerd wordt door twee woongebouwen en toegang geeft tot een binnenplaats, groentetuin en een grote houten schuur. Daarachter dan weer een boomgaard en akkerland.
Rondom deze nederzettingen liggen beukenbossen met een rijk gevarieerd vogelbestand en waarin bovendien nog beren leven. Pluimvee en andere boerderijdieren lopen er vrijelijk over de paden en karrensporen, huiszwaluwen scheren er over de daken, ooievaars nestelen er op de schoorstenen en buizerds zitten op palen alsof ze de wacht houden.
De zogenaamde weerkerken, gebouwd om belegering door de Turkse vijand te kunnen doorstaan, zijn pareltjes van een betoverende pracht, hoewel soms ook in een enigszins vervallen staat. Tot de meest indrukwekkende behoort het versterkte Weisskirch, of Viscri in het Roemeens. Deze witte kerk heeft wel wat weg van een citadel, met gedeeltelijk houten wachttorens die boven de metersdikke muren uitsteken en een interieur dat voorzien is van schilderingen in florale motieven op de houten muurpanelen en kerkbanken.
Op de binnenplaats staan eeuwenoude walnootbomen die beschutting bieden op warme zomerdagen. In een andere kerk in Malancrav – dat vijftien kilometer verderop in een pittoreske, afgesloten vallei ligt – dateren de fresco’s uit de veertiende eeuw. Experts zijn van mening dat deze tot de meest verfijnde exemplaren behoren die behouden zijn gebleven in een kerk van een protestantse gemeenschap.
Ceauşescu
Achter al deze idylle gaan echter ook ontberingen schuil die de bewoners na de Tweede Wereldoorlog moesten doorstaan toen veel Saksen naar werkkampen in de Sovjet Unie werden gezonden. Zij die dit overleefden moesten bij terugkomst vaststellen dat hun landerijen en huizen door het communistische regime geconfisqueerd waren. Toen de revolutie van 1989 een einde maakte aan het bewind van Nicolae Ceauşescu (1918-1989), pakten veel Saksen hun koffers om zich in het herenigde Duitsland te gaan vestigen.
Dat ze toch niet allemaal vertrokken zijn is vermoedelijk te danken aan de Mihai Eminescu Trust (MET) die zich vanaf 1999 over deze dorpen en stadjes begon te ontfermen, met het doel om behoud van cultuur en architectuur te combineren met economische ontwikkeling. Deze stichting, een Engels initiatief uit 1987 en genoemd naar een Roemeense dichter, was oorspronkelijk opgericht om internationaal aandacht te vragen voor het radicale plan van Ceauseşcu om deze dorpen af te breken en hun plattelandsgemeenschappen onder te brengen in de flatgebouwen van de grote steden.
De MET, die jarenlang prins Charles als beschermheer had, werkt samen met de Britse Landmark Trust en heeft verspreid over Zevenburgen verschillende toeristische onderkomens gerestaureerd, met daarnaast nog eens zo’n vijftig panden in Viscri. Ze zijn geschikt gemaakt voor twee tot zes personen door er elektriciteit en stromend water in aan te brengen, maar verder is het oorspronkelijke interieur zoveel mogelijk bewaard gebleven, zoals rieten stoelen, beschilderde banken en een primitieve koelkast in de vorm van een nis in de muur met een houten luik ervoor.
De lokale bevolking, die er nog altijd Duits spreekt maar dan met veel archaïsche woorden, serveert er het ontbijt met warme melk, honing en kaas. Dit Slow Tourism moet er voor zorgen dat deze streek ook in de toekomst bevolkt zal blijven zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de nog vrijwel onbedorven historische uitstraling.