De introductie van Google Books heeft een enorme hoeveelheid oude bronnen toegankelijk gemaakt. Opeens blijkt een digitale zoektocht mogelijk naar en door antiquarische werken, die tot nu toe alleen in een select aantal bibliotheken of hooguit als toevalstreffer in tweedehands boekenwinkels werden aangetroffen.
Moeiteloos kan met zevenmijlslaarzen door de vaderlandse historie worden gewandeld. Daardoor leerde ik, als journalist met historische belangstelling, Jan Wagenaar beter kennen; ooit bemachtigde ik deel 1 van zijn ‘Vaderlandsche historie’ (ontdaan van illustraties) in een tweedehands boekwinkel. Het bleek dat zijn werk in Nederland meer dan een eeuw zeer populair was, en kinnesinne uitlokte, van bijvoorbeeld Willem Bilderdijk. Maar net zo goed is gerichte studie mogelijk. Zolang het maar om werk van voor 1870 gaat; de Europese digitale grens in verband met de auteursrechten.
Divisiekroniek
In 1517 begon de ‘Vaderlandse Geschiedenis’. Toen verscheen Die Chronycke van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, die bekend zou worden als de Divisiekroniek (hier versie uit 1591). Het was de eerste kroniek in de landstaal; tot dan toe was Latijn gebruikelijk. Tot vandaag toe worden verhalen uit het boek als feiten doorverteld.
De Divisiekroniek beschrijft vooral de geschiedenis van Holland vanaf ‘de vroegste tijden’ tot het jaar 1517. Daarnaast behelst het een wereldgeschiedenis, een populair genre in de late Middeleeuwen. Om het te lezen is enig doorzettingsvermogen nodig. Het fraai geïllusteerde werk is geschreven in het Nederlands van de zestiende eeuw, dicht bedrukt, in gotische letters. Het boek is gedigitaliseerd weergegeven bij Historici.nl, die daarbij ook een transcriptie van de inhoud beschikbaar stelt.
De auteur, de Goudse humanist Cornelius Aurelius (ca. 1460-1531), stelde zijn boek samen op basis van een grote verscheidenheid aan oude en eigentijdse geschiedwerken uit binnen- en buitenland. Zijn kroniek heeft nog lang een grote invloed gehad, want een verkorte versie ervan deed tot in de negentiende eeuw dienst als schoolboek voor de vaderlandse geschiedenis.
Bataafse mythe
In een recente (2009) docentenhandleiding bij De Bataafse mythe, een lespakket over de vroege geschiedenis van ons land, wordt bijvoorbeeld vastgesteld dat:
Aurelius suggereerde dat de door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus genoemde Bataven directe voorlopers waren van de Hollanders. Deze zogenaamde ‘Bataafsche mythe’ kon aanvankelijk op weinig instemming onder andere geleerden rekenen, maar werd later verder ontwikkeld door Hollandse intellectuelen als Hugo de Groot en Pieter Comelisz. Hooft. De mythe legitimeerde de opstand tegen de koning van Spanje en bevestigde de grootsheid van de Hollandse beschaving.
De docentenhandleiding schetst de politieke waarde van het document, in de periode dat ‘Holland’ onderdeel was van het Habsburgse rijk van Karel V:
De Divisiekroniek was van belang omdat zij bedoeld was om het Hollands ‘nationaal’ besef te stimuleren tegenover het centrale Habsburgse gezag. In deze opzet speelde de Bataafse voorgeschiedenis van Holland, die Aurelius als eerste in de volkstaal beschreef, een essentiële rol. Aurelius legde een rechtstreeks verband tussen de vrije en dappere Bataven, de speciale bondgenoten van de Romeinse keizers, en de Hollanders uit zijn tijd, onderdanen van keizer Karel V. Deze zogenaamde Bataafse mythe, onder meer bedoeld om de aanspraken op eigen privileges te legitimeren, had belangrijke politieke invloed.
Klaas Kolijn
Een andere kroniek leek ouder. Dat was de Rymkroniek van den heer Klaas Kolyn, ‘Benedikter monik der abtdte te Egmond’ (hier als heruitgave uit 1745), die begon met de ‘Simbersche Vloed’ en eindigde met de dood van ‘Graaf Dirk, Vader van Florents den III, Graaf van Holland’, in het jaar 1156. De Cimbrische vloed zou hebben plaatsgevonden rond 100 v.Chr. en speelde later nog een centrale rol in ‘Thet Oera Linda Bok’, dat ook een aanzienlijke verwarring heeft veroorzaakt.
Gedurende het grootste deel van de achttiende eeuw gold Kolijn als de ‘oudste en meest betrouwbare bron’ voor de geschiedenis van het Graafschap Holland en de kroniek had daardoor grote invloed op de toenmalige geschiedschrijving. Maar Balthasar Huydecoper (1695-1778) toonde in 1772 aan dat het taal- en woordgebruik van de kroniek niet overeenkomt met het Middelnederlands van de twaalfde eeuw. De publicatie in 1777 van Toets van de egtheid der Rymchronyke die op den naam van Klaas Kolyn uitgegeven is, al in 1771 geschreven door de historicus Jan Wagenaar (1709-1773), gaf de genadeklap. Alleen was Wagenaar toen al vier jaar dood.
Vaderlandsche Historie
Wagenaar was boos toen hij zijn ‘Toets’ schreef. Tussen 1749 en 1759 publiceerde hij zijn ‘Vaderlandsche historie (hier deel 1), vervattende de geschiedenissen der nu vereenigde Nederlanden, inzonderheid die van Holland, van de vroegste tyden af: uit de geloofwaardigste schryvers en egte gedenkstukken samengesteld’ in 21 kloeke delen van elk ongeveer 450 pagina’s. En één van die ‘geloofwaardige schryvers’ was Klaas Kolijn geweest. Maar nu bleken die verhalen onbetrouwbaar, en dus ongeloofwaardig. De ontmaskering kwam net op tijd om de schade te beperken. Toen de complete ‘Historie’ in 1770 in een ’tweede uitgaave’ verscheen had Wagenaar wat betreft Kolijn ‘de plaats, die zy in de eerste beslaagen hadt, t’eenmaal doen ruimen’.
In de inleiding bij het eerste deel (pag V en VI) stelt Wagenaar dat van hem geen vorstelijke hagiografieën te verwachten waren:
Wy stellen ons voor, de Historie van het Volk, niet zo zeer van den Vorst, te beschryven. Wy bekreunen ons zyner uitheemsche Oorlogen niet, dan wanneer er onze Staat in gemengd is. (…) De Historie der Vorsten is ons ten deele vreemd: de Historie des Volks is onze eigen Historie. In deeze, zien wy, hoe onze Vryheid, van vroeg af aan, belaagd geworden is; en dan ’t hoofd wederom boven haalen en over alle haar vyanden zegevieren.
Wikipedia merkt op dat Wagenaar ook concludeerde dat je niet van elke ramp mag zeggen dat het een straf en van elke zegen dat het een beloning is; een doorbraak in het denken van die tijd, toen elk natuurverschijnsel werd gezien als een teken uit de Hemel en een straf van God.
Wagenaar had tien jaar lang in alle stilte aan zijn Vaderlandsche historie gewerkt. De eerste druk verscheen vanaf 1749, zonder auteursnaam. Pieter H. Bakker, zijn eerste biograaf, schreef drie jaar na zijn dood (1776, pag. 35):
Hij wenschte om lang onbekend te blyven; hy begreep, wat gevaer hy anders liep om van de eene of de andere party aengezogt te worden, en hoe bezwaerlyk hy dan meester van zyne pen zou konnen blyven, en van eene vryheid, die voor eenen Historieschyver volstrekt nodig is.
Heilige huisjes
Dat was een vooruitziende blik, bleek in 1753, toen in het 10e deel de Oorsprong der verdeeldheid over den Godsdienst en de Leer der oude en laatere Christenen, omtrent de betwiste punten werden besproken (pag. 10-21). Wagenaar ging op zoveel godsdienstige tenen staan – van Arminianen en Gomaristen, van Remonstranten en van Contra-Remonstranten – dat ‘niet alleen het voortdrukken eenigen tyd gestremd werd, maer zelfs het voortschryden der Historie zelve gevaer liep van gantschelyk afgebroken te worden’ (pag. 36 e.v.). Maar de historicus hield voet bij stuk (pag. 41):
Jan Wagenaar liet zig ondertusschen door geene ongegronde en angstvallige vitteryen beweegen om eenige veranderingen van belang in dat schoone Verhael te maeken.
De affaire deed Wagenaar, die nu kennelijk wel als de auteur van de Vaderlandsche historiën ‘ontmaskerd’ was, volgens Bakker geen kwaad:
Hy was nu, als Historieschryver, in Holland, bekend en geagt. De Regeerders van Amsterdam in het byzonder wierpen een gunstig oog op deezen hun lofwaerden Burger; ook geraekte hy met sommigen der aanzienlyken in eene byzondere verkeering.
In 1758 benoemde Amsterdam hem tot stadshistorieschrijver, wat ook weer dertien dikke delen opleverde over de ‘opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorrechten, koophandel, gebouwen, kerken, scholen, schutterijen, gilden en regeringen’ van de hoofdstad.
Veelschrijver
Als historicus was Wagenaar autodidact. ‘Zoo spoedig de knaap liep, las hij’, beschrijft een biograaf zijn belezenheid. Hij werd geboren als zoon van een schoenmaker, die hem naar goede scholen stuurde. Hij kreeg een kantoorbaan, moest vaak lang wachten op de post en doodde dan de tijd door alles te lezen wat los en vast zat. Toch bracht hij ook ‘de zaturdagavonden met zijne makkers door in een herberg of den schouwburg’, maar een vriend bracht hem ’tot nadenken’. Wagenaar ging de Heilige Schift onderzoeken en bezocht op zondag ‘de godsdienstige vergaderingen der doopsgezinden’, wat hem er toe bracht de steile Gereformeerde kerk van zijn ouders te verlaten en over te gaan ’tot de meer gematigde gevoelens van zijn tijd’. Hij liet zich Doopsgezind dopen en schreef een boekje over de kinderdoop. Ook schreef hij in 1737 over een overstroming in Dantzig en de ‘noodlijdenden aldaar’, en in 1741 over de overstromingsrampen die de Alblasserwaard troffen in 1740 en 1741. Daarnaast deed hij vertaalwerk. Door een huwelijk met een rijke vrouw in 1740 kon hij bovendien een houthandel beginnen.
Wagenaar hield zich toen al volop bezig met de vaderlandse geschiedenis. Toen de boekhandelaar Tirion in 1736 bestloot ‘alle volkeren’ te beschrijven in een reeks ‘Tegenwoordige staat’, verzocht hij Wagenaar de beschrijving van de Nederlanden op zich te nemen. Wagenaar stemde toe, op voorwaarde dat zijn naam niet genoemd zou worden. In 1738 verzorgde hij de ‘Tegenwoordige staat der Oostenrijksche, Fransche en Pruissische Nederlanden’ en tussen 1739 en 1744 schreef hij de vijf eerste delen (van totaal twaalf) van de Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden waarin alle mogelijke bijzonderheden van de steden en dorpen in ons land werden beschreven. Maar het priegelwerk bevredigde hem niet. De politieke ontwikkelingen in het land boden meer inspiratie.
In 1747 trok het Franse leger, actief in de Oostenrijkse Successieoorog, de Republiek binnen. De militaire nederlagen van de regenten maakten een einde aan het Tweede Stadhouderloze tijdperk, want binnen enkele maanden werd prins Willem IV benoemd tot stadhouder van alle gewesten en opperbevelhebber van het leger. Wagenaar beschreef de perikelen in een ‘Koffijhuispraatje’ en begon daarna een weekblad, ‘De Patriot’, dat het 30 uitgaven uithield. Maar toen was het al bijna 1749. De ‘Vaderlandsche historie’ verscheen; van een onbekende schijver….
Hype rond Johan de Witt
Onbetwist dieptepunt in de vaderlandse geschiedenis was de moord op de gebroeders Johan en Cornelis de Witt, in het Rampjaar 1672. De broers werden verdacht van plannen om prins Willem III te vermoorden. De Gevangenpoort werd bestormd en de broers afgeslacht door het woedende volk. Wagenaar beschrijft de episode in al zijn gruwelijke details in deel 14, pagina 169 tot 179.
’t Mishandelen der Lyken duurde, van vijf uuren tot aan de schemering, binnen welken tyd, zy van genoegzaam alle de ledemaaten, vingers, teenen, neuzen, ooren en schaamteleeden, geknot werden. De ledemaaten werden, zo wel als de lappen en sleteren [flarden] van ’t gewaad, aan de omstanders geveild en verkogt. Een vinger goldt vyftien of twinttig, een oor vyfentwintig of dertig, een teen tien stuivers.
Dat hij niet overdreef blijkt uit de recente ontdekking van het villen van de lijken op een schilderij van Pieter Frits, ónder een kanon, dat er later overheen bleek te zijn geschilderd.
In 1757, 85 jaar later, deed ‘een Amsterdams Heer onlangs op zyn Haagse Reize’ een merkwaardige ervaring op. Waar hij kwam, barstte een discusie los over ‘het karakter van raadspensionaris Johan de Witt’:
Ik was naauwelyks uit de Schuit gestapt en in een Herberg gekoomen, of ik zag twee Heeren, die aan den gemeenen haard Genever zaten te drinken, zoo hevig disputeeren over het Karakter van den Raadspensionaris de Witt. dat ‘er de gantsche kamer van dreunde.
En dergelijke discussies waren letterlijk overal waar hij kwam, ‘dus liep ik ylende naar een Koffyhuys, om myne geesten onder het rooken van een Pyp tabak te verlugtigen’. Maar daar kwam hij in een een onweêr van Molikken terecht:
De gantsche vergadering bestond in een onderscheidelyk getal van Karakteraars. (..) Zodanig, dat ik thans meer vermaak schepte om de beweegingen en grimassen van ’t gezelschap op te letten, dan eigentlyk, het zakelyke van hun onderhoud na te spooren’.
De ‘Witten-oorlog’ va 1757 was een hype. Het was een pamflettenoorlog tussen Orangisten en Staatsgezinden. Ook Wagenaar mengde zich in de strijd met een boek over de raadspensionaris: Het egt en waar karakter van den heere raadpensionaris Johan de Witt, en hij was de enige niet.
De discussie ging over de betekenis van Johan de Witt voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, naar aanleiding van het gerucht dat hij Duinkerken zou hebben verkwanseld aan de Fransen. Diepere achtergrond was de vraag of de negenjarige prins Willem V, zoon van de in 1751 overleden Willem IV, later nog wel stadhouder zou moeten worden. Maar dat liet zich niet tegenhouden en gebeurde in 1766, met een concert van Mozart op het feest. Uiteindelijk moest de prins, in 1794, echter vluchten naar Engeland. En toen ontstond de Bataafse Republiek, waarvoor de wortel was gelegd in de Divisiekroniek.
Willem Bilderdijk
Het werk van Wagenaar was zo populair dat na zijn dood nog 36 ‘Vervolgen van de Vaderlandsche Historie’ verschenen, die tot het midden van de negentiende eeuw tot de populaire literatuur behoorden. Maar Willem Bilderdijk (1756-1831), een overtuigd ‘Orangist’ en sterk gekant tegen de ideeën van de Verlichting, verfoeide Wagenaar als ‘werktuig van de kwaadwillige regentenpartij’, omdat hij de raadspensionarissen Johan van Oldenbarneveldt en Johan de Witt, allebei tegenstander van de stadhouder en uit de weg geruimd, lovend had beschreven in zijn standaardwerk.
In 1789 maakte Bilderdijk in een spotdicht duidelijk wat hij van Wagenaar dacht:
Een schrijver van beroep, die, aangespoord door ’t voordeel,
Slechts schaars de stof zijns werks, en nooit zijn taal verstond;
Op ieder blad byna de naakte waarheid schond,
Door beurtlings misverstand, partyzucht en vooroordeel;
En, zoo ontbloot van smaak, geleerdheid, en vernuft,
Als kinderlijk gehecht aan valsche hersenschimmen,
Zijn’ naam by ’t blinde volk een hoogte deed beklimmen,
Die elk verlichter geest in ’t oordeel overbluft.
Het heeft vooraanstaande geschiedkundigen niet overtuigd. Volgens historicus Pieter Geyl (1887-1966) kon Bilderdijk’s ‘Geschiedenis des Vaderlands’ wel worden omschreven als een ‘een doorlopend commentaar op het geschiedwerk van Wagenaar’.
Zie ook Jan Wagenaar in de Digitale Bibliotheek Nederland (DBNL)
Google Books heeft, voor zover valt na te gaan, de eerste druk van Wagenaars ‘Historiën’ (met Kolijn) nog (?) niet gedigitaliseerd. De tweede druk is wel vollledig beschikbaar en (o.m.) te vinden in mijn Digitale Bibliotheek (hoofdstuk Nederland).