Dit jaar vieren we dat honderd jaar geleden vrouwen het actief kiesrecht verwierven. In 1919 mochten vrouwen namelijk pas voor het eerst de gang naar de stembus maken. Daarvoor was stemmen uitsluitend een feestje voor het mannelijk geslacht. Gelukkig is er nu, zeker in de week rondom Internationale Vrouwendag, ruim aandacht voor de politieke positie van vrouwen. Daardoor valt direct iets op: in de afgelopen honderd jaar zijn weliswaar veel stappen gezet, maar vrouwen zijn nog altijd ondervertegenwoordigd op het politieke pluche.
Zo was in het RTL-verkiezingsdebat van afgelopen week slechts één van de acht deelnemende fractievoorzitters vrouw, is momenteel slechts één Commissaris van de Koning vrouw, slechts één kwart van de burgemeesters en nauwelijks een derde van de Tweede Kamerleden. En hoewel de huidige bewindsploeg meer vrouwen in de gelederen heeft dan de vorige kabinetten, staat nog altijd – net als alle eerdere kabinetten – een man aan het hoofd. Kortom, er is nog werk aan de winkel.
Relevant
Daarom is het nieuwe boek De ongehoorde helft van Paul van der Steen buitengewoon relevant. In het boekje schetst de historicus de portretten van de vrouwen die voor het eerst op het politieke pluche plaatsnamen, die ervoor zorgden dat mannen niet langer om hen heen konden. Bovendien laat hij zien met welke problemen de vrouwen geconfronteerd werden, en onderzoekt hij de vraag waarom vrouwen maar zo mondjesmaat toegang hebben tot de politiek.
Vooroordelen
Die laatste vraag onderzoekt Van der Steen in zijn inleiding. Hij laat zien hoe mannen eeuwenlang, van Pericles tot aan Charles Darwin, botte opmerkingen en vooroordelen naar het hoofd van vrouwen slingerden. Zo zouden vrouwen niet verder komen dan het uitwisselen van koetjes en kalfjes, per definitie ‘emotioneel’ zijn, afleidend zijn vanwege hun uiterlijk, hun hoge stemgeluid miste bovendien autoriteit, en eigenlijk was een vrouw ‘een voorwerp om te worden bemind en om mee te spelen – in elk geval beter dan een hond – iemand die het huishouden bestiert’, aldus Darwin. Die vooroordelen werden tot in de vroege twintigste eeuw herhaald – en ze echoën tegenwoordig (helaas) nog steeds na.
Ondanks die vooroordelen wisten sommige vrouwen, in de twintigste eeuw, door te dringen tot de hoogste bestuurlijke regionen: van wethouder tot Kamerlid, en van burgemeester tot Commissaris van de Koningin. In De ongehoorde helft schetst Van der Steen de portretten van de eerste vrouwen in die functies: het eerste vrouwelijke Kamerlid, de eerste vrouwelijke burgemeester, de eerste vrouwelijke minister. Én – en dat is misschien een vreemde eend in de bijt – de eerste vrouwelijke vorstinnen. Opvallende afwezigen in Van der Steens boek: de eerste vrouwelijke Kamervoorzitter, de eerste vrouwelijke fractievoorzitter en de eerste vrouwelijke Eurocommissaris – spijtig, maar niet onoverkomelijk.
Pionier
Goed, neem het portret van het eerste vrouwelijke Tweede Kamerlid, de onderwijzeres Suze Groeneweg. Na de verkiezingen van 1918, waarbij voor het eerst het passief vrouwenkiesrecht gold, werd Groeneweg verkozen tot eerste vrouwelijke Tweede Kamerlid. Over haar Kamerlidmaatschap zei Groeneweg:
‘Wanneer ik als Kamerlid mislukte, zouden alle vrouwen het gedaan hebben. Als ik blunders gemaakt zou hebben, was er natuurlijk direct geroepen dat de vrouwen het niet konden en dan waren vrouwen ineens een heel eind achterop geweest in hun strijd voor gelijkberechtiging.’
Bovenstaand citaat illustreert de enorme druk en verantwoordelijkheid die op de schouders van Groeneweg lag. Haar functioneren – en zeker een eventueel disfunctioneren – als SDAP-Kamerlid was bepalend voor de emancipatie van de vrouw op het politieke toneel. Daar was Groeneweg zich terdege van bewust – óók tijdens haar Kamerlidmaatschap. In haar maidenspeech zei Suze Groeneweg:
‘Nu zich het historische feit voltrekt, dat voor de eerste maal een vrouw het woord zal voeren in ’s lands vergaderzaal, gevoel ik wel zeer sterk de verantwoordelijkheid, die mij opgelegd werd, toen mij de hooge eer te beurt viel als draagster van deze geschiedkundige gebeurtenis hier binnen te treden.’
‘Groenewegje’
Haar omgeving maakte het er niet makkelijker op. Mannelijke Tweede Kamerleden konden maar met moeite een schamper lachje onderdrukken tijdens Groenewegs speech. Ook het feit dat Groeneweg een apart toilet werd toegewezen, was voor haar mannelijke collega’s reden tot hilariteit. Het toilet werd door hen tot ‘Groenewegje’ gedoopt, een verwijzing naar de Haagse hoerenbuurt. De heertjes van de Tweede Kamer veranderden in seksistische pubers, aldus auteur Van der Steen.
Dergelijke anekdotes, waarmee Van der Steen rijkelijk strooit, laten uitstekend zien welke vooroordelen vrouwelijke pioniers in de politiek moesten bevechten – bovenop het zo normaal mogelijk uitvoeren van hun ambt. Hoge verwachtingen, een enorm verantwoordelijkheidsgevoel en een loodzware druk – en dat in een omgeving van mannen, die het doen en laten van vrouwen nieuwsgierig en kritisch volgden; zich soms ontmoedigend en zelfs vijandig opstelden.
Moed, durf en doorzettingsvermogen
Niet alleen mannen waren overigens debet aan het lastige pakket van Groeneweg. Sommige vrouwenbonden vonden bijvoorbeeld dat het SDAP-Kamerlid ‘den mannen naar het hart spreekt’. Want hoewel Suze Groeneweg gold als feministe, was zij een uitgesproken tegenstandster van aparte vrouwenorganisaties. Niet altijd serieus genomen worden door mannen, en afgevallen worden door vrouwen – het moet bij vlagen een eenzame strijd geweest zijn. Daar komt nog bij dat Groeneweg een bijzonder simpele komaf had: haar ouders runden een kruidenierszaak in Strijensas en zelf was ze onderwijzeres in Rotterdam – in het elitaire herenbastion dat de twintigste-eeuwse Tweede Kamer was, viel Groeneweg behoorlijk uit de toon.
Moed, durf en doorzettingsvermogen werden daarmee essentiële kwaliteiten om haar Kamerlidmaatschap goed te volbrengen. Onvermoeid ijverde Groeneweg voor thema’s als zwangerschapsverlof, drankbestrijding en onderwijs – waarvoor ze, naar verloop van tijd, veel waardering oogstte. Staatsrechtgeleerde en politicus P.J. Oud meldde dat Groeneweg ‘geen katje om zonder handschoenen aan te pakken’ was en volgens De Nieuwe Amsterdammer bleek ze…
‘…geen oud wijf te zijn. […] Ze heeft tot dusver de bewijzen gegeven, dat zij een zuiver bewustzijn heeft van hetgeen een volksvertegenwoordiger moet en kan zijn.’
Eeuwenoude vooroordelen
Na het mooie portret van Suze Groeneweg volgen biografische schetsen van onder andere het eerste vrouwelijke Eerste Kamerlid Corry Pothuis-Smit, de eerste burgemeester Truus Smulder-Beliën en de eerste minister Marga Klompé. Alle vrouwelijke politieke pioniers kregen, net als Groeneweg, te maken met eeuwenoude vooroordelen, schamperende mannelijke collega’s en hatelijke opmerkingen, maar desalniettemin wisten de vrouwen zich dapper staande te houden in de politiek, een mannelijk wespennest, en de weg te plaveien voor de vrouwen die na hen kwamen.
Inmiddels hebben vrouwen vrijwel alle hoge bestuurlijke posities bekleed – het wachten is nog op de eerste vrouwelijke minister-president. Is de emancipatie van de vrouw in de politiek dan bijna voltooid? Neen, geenszins, meent Van der Steen. Vrouwelijke politici worden nog altijd te vaak weggezet: vuur en venijn worden gemakkelijk afgedaan als ‘kenau-achtig gekrijs’, debatten tussen vrouwelijke fractievoorzitters worden bestempeld als ‘battles of the babes’ en vrouwelijke bestuurders worden vaak veroordeeld tot de ‘zachte sectoren’ van de politiek, zoals zorg, onderwijs en ontwikkelingshulp.
Emancipatie is daarmee nooit af – net als dat de democratie nooit af is.
Boek: De ongehoorde helft – Paul van der Steen