Dark
Light

VVD en Buitenlandse Zaken

Tot nu toe een weinig gelukkige combinatie
5 minuten leestijd
Halbe Zijlstra als minister van Buitenlandse Zaken (Foto: BUZA)
Halbe Zijlstra als minister van Buitenlandse Zaken (Foto: BUZA)

OPINIEHet aftreden van Halbe Zijlstra als minister van Buitenlandse Zaken was voor hemzelf uiteraard tragisch. Voor zijn partij was het echter een nieuw dieptepunt in een traditie: de VVD heeft altijd al moeite gehad om ministers van Buitenlandse Zaken te leveren.

Chris van der Klaauw (cc - Bert Verhoeff / Anefo)
Chris van der Klaauw (cc – Bert Verhoeff / Anefo)
In het kabinet Van Agt/Wiegel (1977-1981) kreeg de VVD de post Buitenlandse Zaken. Minister Chris van der Klaauw (1924-2005) begon onder een ongunstig gesternte: twee andere kandidaten hadden bedankt en nog twee andere hadden aangegeven niet beschikbaar te zijn. Van der Klaauw had als diplomaat voldoende ervaring met het buitenland, maar nog geen politieke ervaring. Hij is vaak omschreven als ‘aardige man, maar ongeschikt voor de politiek. Door zijn eerlijkheid en zijn weifelende optreden maakte hij het zichzelf onnodig moeilijk. Wel moet gezegd worden dat Van der Klaauw, ondanks felle oppositie in een periode van polarisatie, zijn voorstellen door de Tweede Kamer kreeg.

Jozias van Aartsen was buitenlandminister in het tweede paarse kabinet (1998-2002). Als minister viel niks op hem aan te merken. Op zijn benoeming op dit ministerie wel: hij had geen buitenlandervaring. Hij was landbouwminister in het vorige kabinet en daarvoor ambtenaar op Binnenlandse Zaken.

Bestuurskundige Uri Rosenthal, minister in het kabinet-Rutte I (2010-2012), had in de commissies voor buitenland en defensie gezeten van de Eerste Kamer. De verhouding tussen hem en het departement zou slecht geweest zijn.1 Het hielp wellicht niet dat Rosenthal diplomatie omschreef als ‘rustiek tijdverdrijf’, enkel borrelen en feestjes aflopen.2

Binnenlandse partij

Dirk Stikker in 1948. Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid
Dirk Stikker in 1948. Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid
Buitenlandse zaken lijkt niet in het DNA van de VVD te zitten. In de beginperiode had de partij een geschikte persoon voor Buitenlandse Zaken in huis. Medeoprichter en eerste partijvoorzitter Dirk Stikker (1897-1979) was buitenlandminister in het eerste kabinet-Drees (1948-1952). De VVD-fractie, waarvan Oud voorzitter was, keurde echter zijn beleid betreffende de overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië af. Het betekende een breuk tussen hem en de VVD. Vanaf 1952 richtte Stikker zich op een diplomatieke carrière. Partijleiders Pieter Oud (1986-1968) en Hans Wiegel waren vooral met binnenlandse zaken bezig. Van der Klaauw zou de eerste VVD-buitenlandminister worden na Stikker.

Er viel aanvankelijk ook weinig eer te behalen met buitenlandbeleid. In Nederland bestond tientallen jaren tussen de grote Nederlandse partijen consensus over de NAVO, steun aan de VS tegen het communistische Oosten en deelname aan de Europese Gemeenschap. Zelfs het linkse kabinet-Den Uyl (1973-1977) tornde niet aan het NAVO-lidmaatschap. Van 1952 tot 1971 ging Buitenlandse Zaken bovendien standaard naar KVP-politicus Joseph Luns.

Tijdens het kruisrakettendebat, dat speelde van 1977 tot 1985, nam de VVD voor het eerst duidelijk stelling op buitenlands terrein. Als enige Nederlandse partij steunden de liberalen de plaatsing van 48 kruisraketten in het kader van het NAVO-dubbelbesluit onvoorwaardelijk. Toen eenmaal tot plaatsing besloten werd, najaar 1985, verdween het buitenland weer uit het oog van de VVD.

Is buitenland belangrijk?

Is het voor een politieke partij relevant om zich met buitenlandse ontwikkelingen bezig te houden? Nederland is immers maar een klein land en zelfs in grote landen draaien verkiezingen meestal om binnenlandse thema’s.

Voor een partij is het handig om op zoveel mogelijk maatschappelijke terreinen mensen in huis te hebben. Dat vergroot de kans dat bij regeringsdeelname geschikte bewindslieden geleverd kunnen worden. Het moet gezegd worden dat PvdA en CDA voor buitenlandse zaken betere mensen in huis hebben gehad. De PvdA heeft altijd een internationaal secretaris. Buitenlandminister onder Den Uyl Max van der Stoel, wiens biografie binnenkort verschijnt, bekleedde deze functie voor hij de landelijke politiek in ging. Frans Timmermans (2012-2014) en Bert Koenders (2014-2017) waren eerder zowel in het buitenland werkzaam als buitenlandwoordvoerders in de Tweede Kamer geweest.

Het CDA leverde eveneens doorgaans ministers die al buitenlandervaring hadden. Hans van den Broek (1982-1993) was al staatssecretaris op dit terrein, net als Peter Kooijmans (1993-1994), hoogleraar Europees recht. Jaap de Hoop Scheffer (2002-2003) en Ben Bot (2003-2007) waren oud-diplomaten. Maxime Verhagen was Europarlementariër en in de Kamer buitenlandwoordvoerder geweest. De VVD is dus uniek in het benoemen van buitenlandministers die niet eerder werkzaam waren als ambtenaar of bestuurder in buitenlands beleid.

Een probleem voor de VVD is dat er binnen de eigen gelederen relatief weinig mensen ervaring in de buitenlandse bestuurlijke of politiek hebben. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat binnen het liberale waardenpatroon werken in de vrije sector hoger aangeschreven staat dan werken in overheidsdienst of bij een NGO. Bij de achterban is internationale politiek daardoor eerder iets voor liefhebbers dan een bezigheid waarmee je politiek kapitaal vergaart.

Voor mensen in het bedrijfsleven is de drempel om de politiek in te gaan hoog, omdat zij geen terugkeergarantie hebben. Hoe hoger de functie, hoe lager de bereidheid om die in te ruilen voor een onzekere politieke loopbaan.

Bolkestein verliet Shell om zich kandidaat te stellen voor de Tweede Kamer. Hij stond op een te lage plaats om in mei 1977 direct verkozen te worden. Als de VVD een half jaar later niet tegen verwachting in alsnog in de regering was beland, dan had hij zeer waarschijnlijk zijn loopbaan buiten de politiek moeten voortzetten. Zijlstra heeft een aantal jaren veel in het buitenland gezeten voor zijn bedrijf. De gebeurtenissen van de afgelopen dagen zullen bedrijfsmensen niet aanmoedigen ook de politiek in te gaan.

Europa

De Europese integratie lijkt voor de VVD geen aanleiding geweest te zijn om tenminste op dit terrein mensen aan te trekken. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig had overtuigd Europeaan Florus Wijsenbeek een column in het partijblad, maar daar bleef het bij.

Een handicap vormde mogelijk dat liberale partijen in Europa een stuk kleiner zijn dan confessionele en socialistische partijen. Nederland en België zijn uniek in het feit dat de liberalen daar even groot zijn als de andere twee politieke stromingen. Samen met Duitsland zijn ze uniek in de positionering op de rechterflank. In veel Europese landen zijn de liberalen kleine links-progressieve partijen. De Britse Liberal Democrats zijn representatiever voor liberalen dan de VVD.

In de jaren negentig kon de VVD zich voor het eerst op het terrein van Europa profileren. Partijleider Frits Bolkestein stelde – als eerste partijleider in Nederland – de Europese integratie ter discussie. Hij was voor samenwerking, maar tegen staatkundige eenwording. Tot dan werd het vanzelfsprekend gevonden dat de Europese samenwerking ooit mogelijk zou uitmonden in een ‘Verenigde Staten van Europa’.

Veel politieke partijen zijn voor of tegen de EU. Met dit standpunt had de VVD een unieke positie in kunnen nemen en de latere euroscepsis voor kunnen zijn. Het partijkader bleek echter te vinden dat Bolkestein geen oog had voor wat mensen werkelijk bezig hield.3 Met het aftreden van Bolkestein als partijleider verdween de opbouwende Europakritiek. In het Europees parlement wordt Hans van Baalen overstemd door fractievoorzitter Guy Verhofstadt.

Een gewaarschuwd mens?

Hans-Dietrich Genscher
Hans-Dietrich Genscher
Liberalen zijn niet bij voorbaat ongeschikt voor Buitenlandse Zaken. In België doet Didier Reynders (MR) het al goed sinds 2011 (hij had daarvoor wel al ervaring als minister van Financiën). Het grote liberale succesverhaal blijft de Duitser Hans-Dietrich Genscher (1927-2016), die in de jaren tachtig het diplomatieke voorbereidingswerk deed voor de uiteindelijke hereniging van Duitsland.

Toch had de VVD gewaarschuwd kunnen zijn voor iemand met een voorkeur voor scherpe uitspraken buitenlandminister te maken. FDP-leider Guido Westerwelle (1961-2016) stond erop buitenlandminister te worden in het tweede kabinet-Merkel (2009-2013). De directheid die hem geschikt maakte als oppositievoerder werkte echter averechts als bewindspersoon. Na aanhoudende kritiek droeg hij in 2011 het vicekanselierschap en het partijleiderschap over. Het mocht niet baten: in 2013 haalde de FDP de kiesdrempel niet. Pas in 2017 keerde de partij terug in de Bondsdag.

De VVD zou beter een keuze maken: óf de partij gaat vanaf nu actief mensen met kennis van en/of ervaring in het buitenland werven en trainen, óf ze laat Buitenlandse Zaken voortaan aan andere partijen.

Lees ook: De liberale opmars – 65 jaar VVD in de tweede kamer

Noten

1 – https://www.volkskrant.nl/binnenland/-ambtenaren-boos-op-afwezige-rosenthal~a3343336/
2 – Elsevier 23 september 2017, 36.
3 – M. van Weezel & L. Ornstein, ‘Frits Bolkestein. Portret van een liberale vrijbuiter’(Amsterdam, 1999), 258-271.
×