Klein dorp, grote geschiedenis

’s-Graveland in diverse opzichten heel bijzonder
9 minuten leestijd
1
Smidsbrug ’s-Graveland
Stephan Kip (1914-1981) maakte dit doek van de toen nog schilderachtige Smidsbrug. Tegenwoordig is de brug het voornaamste, drukke verkeersknooppunt van ’s-Graveland en het er inmiddels aan vast gegroeide Kortenhoef. - Stichting Kunstbezit ’s-Graveland

’s-Graveland (bij Hilversum) was en is een klein dorp, maar het heeft een geschiedenis die dat ruim overstijgt. In diverse opzichten is dat verleden bijzonder. Dat blijkt ook uit het fraaie jubileumboek 400 jaar ‘s-Graveland.

’s-Graveland bestaat dankzij Amsterdamse rijkaards. Op de grens van het Gooise zand en het veen van de Vechtstreek was begin zeventiende eeuw vrijwel niets. Ja een strook ‘woeste gronden’ waarvan Hilversumse boeren (erfgooiers) het gebruiksrecht hadden, maar meer niet. Die strook wilde een groep vermogende Amsterdammers rond advocaat Jan Ingel ontginnen.

's Graveland kavels
Een in 1636 gemaakte kaart van het verkavelde terrein. Let wel: het noorden is onder. Rechts langs de kavels lopen de weg en de vaart. – Illustratie Nationaal Archief
In 1625, vier eeuwen geleden, kregen ze groen licht van de Staten van Holland en West-Friesland. Opvallend, want prins Emanuel van Portugal – via zijn vrouw familie van de Oranjes – moest in 1619 afdruipen toen hij aan de rand van het Gooi grond wilde kopen. Als baljuw van het Gooi had Pieter Corneliszoon Hooft de Staten medewerking ontraden. Maar in 1625 kregen ‘Jan Ingel ende Consorten’ wel hun zin. Nadat het verzet van Hilversumse erfgooiers was doorbroken, werden in juni 1634 de zevenentwintig kavels onder acht gegadigden verloot. Een van hen was P.C. Hooft, maar die verkocht zijn kavel alweer binnen een half jaar. Was hij louter ingestapt om het groepje rijke Amsterdammers te helpen?

Huisvuil en uitwerpselen

Bekend werd ’s-Graveland – en is dat nog – om de fraaie buitenplaatsen op de brede strook van oorspronkelijk zevenentwintig kavels. Van die buitenplaatsen beheert Natuurmonumenten er nu negen. Maar zover was het in 1634 nog niet. De Amsterdammers wilden vooral winstgevend investeren. Ze lieten het zand afgraven en verkochten dat in Amsterdam, waar het werd gebruikt voor stadsuitbreiding. Omgekeerd werd Amsterdamse ‘steigeraarde’ aangevoerd: een mengsel van huisvuil en uitwerpselen waarmee de zandgrond geschikt werd gemaakt voor landbouw. De kaveleigenaren lieten boerderijen bouwen die later werden uitgebreid tot wat deftiger panden. Nóg later verrezen imposante landhuizen.

Amsterdams stadsbestuurder Anthony Oetgens van Waveren maakte van zijn ’s-Gravelandse kavels al snel iets fraais. Toen zijn zoon Joan in 1658 trouwde, stak dichter Joost van den Vondel de loftrompet. “In Goeilant bloeit een streeck, nu ’s Gravelant geheeten”, begon hij, om verderop echt op dreef te raken: “Men noemt dees lantstreeck nu de Tempe dezer landen, // Daer Peneus, klaer van stroom als glas, door heenevloeit’’. Vermoedelijk met trots hebben de samenstellers van het boek Vondels gedicht opgenomen. Jammer dat ze wat toelichting zijn vergeten. Tempe? Peneus? Door het Tempe-dal in de vruchtbare Griekse landstreek Thessalië loopt de rivier Peneus (Pinios), maar dat vermeldt het boek niet.

Het te ontginnen gebied werd Polder ’s-Graveland gedoopt. Daarmee was het de enige Nederlandse polder die op het droge werd aangelegd. Het bestuur werd ingericht als polderbestuur, met aan het roer de hoofdingelanden – de eigenaren van de grondkavels.

Amsterdamse burgemeesters
Schilderij dat Thomas de Keyser maakte van Amsterdamse burgemeesters, van wie er twee investeerden in ’s-Graveland: Cornelis van Davelaer (staand rechts) en Anthony Oetgens van Waveren (zittend rechts). – Illustratie Amsterdam Museum, bruikleen Mauritshuis

Hereniging

Later kwamen er schouten en schepenen en nog later burgemeesters, wethouders en een gemeenteraad. Die raad was in het laatste kwart van de twintigste eeuw iets bijzonders. Het was, meldt auteur Herman Stuijver in een van de hoofdstukken, ‘een vechtende raad met grote persoonlijke tegenstellingen’. We lezen dat burgemeester Piet van de Walle (1976-1986) eens tijdens een heftig raadsdebat ‘opstond, het licht uitdeed en vertrok, de raad in verwarring achterlatend’. In 2002 ging ’s-Graveland op in de gemeente Wijdemeren en het plan is die op 1 januari 2027 samen te voegen met Hilversum. Het in 1625 afgescheiden ’s-Graveland wordt dan herenigd met de woonplaats van de weerspannige erfgooiers van toen.

Net buiten de grondkavels was het nieuwe dorp ’s-Graveland gepland. Om te beginnen werd de Rae Weteringhe, een afwateringssloot voor de Kortenhoefse en Ankeveense polders, in 1633 verbreed en verdiept tot ‘s-Gravelandse Vaart. Direct langs de kavels werd, parallel aan die vaart, een weg aangelegd, het huidige Noordereinde en Zuidereinde, de ruggengraat van het dorp. Tussen weg en vaart was ruimte voor woningen en bedrijvigheid. Hier vestigde zich het personeel van de eigenaren van de grondkavels en later de buitenplaatsen. Ook middenstanders en ambachtslieden kozen er domicilie.

’s-Gravelandse Veer Cats
Door Jacob Cats (1741-1799, dus niet de gelijknamige dichter) gemaakte tekening van het ’s-Gravelandse Veer in Amsterdam. Van daar vertrokken trekschuiten naar ’s-Graveland. – Illustratie Stadsarchief Amsterdam

’s-Gravelandse Veer

Via de ’s-Gravelandse Vaart hadden de grondeigenaren een prima verbinding met Amsterdam. Al in 1644 kwam er zelfs een vaste veerdienst. Daaraan herinnert in Amsterdam nog steeds de straatnaam ’s-Gravelandse Veer, langs de Amstel, vlak bij de Stopera. Ook kwam er een vaarverbinding met Utrecht. Zelfs in Rotterdam heeft een kantoortje bestaan voor de vaart op ’s-Graveland. Nogal uitzonderlijk voor een klein dorp, dat ook anno 2025 slechts zo’n 1.400 inwoners telt.

Personeel van wasserij ’t Vlot
Personeel van wasserij ’t Vlot, jaartal onbekend. Links een wel zeer kloek formaat wasmand, zoals destijds veel gebruikt. – Foto: Historische kring In de Gloriosa

Wasserijen

Grote bedrijven heeft het dorp nooit gekend, wel veel wasserijen. In de achttiende en negentiende eeuw was het de voornaamste bedrijfstak. Ook hiervoor waren de landgoedeigenaren de basis. De klantenkring breidde zich steeds verder uit, tot zelfs in Amsterdam. Auteur Hetty Brouwer meldt in dit verband iets curieus. Veel klanten gebruikten enorme wasmanden, waarin ze hun wasgoed tot wel drie maanden (!) opspaarden. Hoeveel wasserijen er op het toppunt waren, lezen we niet, wel dat de branche na de Tweede Wereldoorlog snel kromp en dat het dorp nu nog één wasserij telt.

Van oorlog en geweld heeft ’s-Graveland het nodige te verduren gehad. Vooral in 1672 was het raak. In dat Rampjaar werd de Republiek belaagd door Franse en Britse troepen én door die van de bisschoppen van Keulen en Münster. De Franse generaal Luxembourg trok in oktober 1672 ’s-Graveland binnen. De Fransen hadden het vooral op de buitenplaatsen voorzien, maar vergrepen zich ook aan dorpelingen. Onder hen vielen zeker 83 doden.

Trompenburgh, in 1794
Trompenburgh, in 1794 getekend door Hermanus Numan. – Illustratie Rijksmuseum

Cornelis Tromp en Trompenburgh

De landgoedeigenaren werd een brandschatting opgelegd. Die moesten ze betalen of anders… De meesten zwichtten, maar een paar niet. Een van hen was de bekende oud-marinecommandant Cornelis Tromp. Zijn opstallen werden verwoest. Na het vertrek van de Fransen gingen Tromp en vooral zijn vrouw, Margaretha van Raephorst, voortvarend aan de slag. Ze lieten het prachtige Trompenburgh verrijzen, ook nu nog een landelijk bekende parel van ’s-Graveland.

Over Margaretha van Raephorst vermeldt auteur Noor van Leeuwen enkele zo smeuïge details dat het zonde zou zijn erin te knippen. Leest u even mee:

Op de portretten die van haar zijn geschilderd, is Margaretha geen schoonheid maar ook niet lelijk. Hebben de schilders haar ‘gefotoshopt’? Immers, (stadhouder, red.) Willem III merkte na een bezoek aan het echtpaar in ’s-Graveland in 1680 op dat hij lekkere vis gegeten had ‘maer dat het wijff schrickelijk lelijck was’. Waarschijnlijk is lelijck hier veeleer aan haar karakter toe te schrijven. Na een bezoek aan het echtpaar Tromp in 1686 beschreef markies d’Ausson haar als ‘sa vilaine femme’ (‘vilain’ kan zowel kwaadaardig als onaantrekkelijk betekenen, red.). Ironie speelt waarschijnlijk een grote rol als De Petersen Margaretha typeert als ‘mooi wijfje’.

Margaretha van Raephorst
Portret van Margaretha van Raephorst, in 1668 geschilderd door Jan Mijtens. – Rijksmuseum)
Toen in 1813 het Napoleontische Frankrijk zich naar het einde sleepte, kwamen Pruisische huzaren en Russische kozakken Nederland helpen. De meeste Franse troepen trokken weg, maar tweeduizend militairen verschansten zich in de vesting Naarden. Ze plunderden in de regio en de ’s-Gravelanders vonden het dan ook prima toen kozakken hun bivak opsloegen in hun dorp. Later werden die vervangen door militairen van de Nationale Garde. In mei 1814 gaven de Fransen zich gewonnen. De ‘s-Gravelandse middenstand had gedacht aan kozakken en Nationale Garde vlot te verdienen, maar het vergde zes jaar voor de rekeningen waren betaald.

Tweede Wereldoorlog

Ook de Tweede Wereldoorlog liet het dorp niet onberoerd. Het Rotterdams Maritiem Museum bracht een deel van zijn collectie in veiligheid op buitenplaats Gooilust. Over de vraag of in het dorp met de Duitsers is gecollaboreerd lezen we gek genoeg niets, wel dat er is ondergedoken en verzet gepleegd. Bijzonder is dat een van de hoogste functionarissen in het verzet in ’s-Graveland woonde, al vernam de dorpsbevolking dat pas na de oorlog. Pieter Jacob Six (1894-1986), eigenaar van buitenplaats Jagtlust, leidde vanaf 1942 de grote verzetsorganisatie Ordedienst. Vanaf 1944 was hij een van de twee ondercommandanten (prins Bernhard was formeel commandant) van de Binnenlandse Strijdkrachten, een bundeling van grote verzetsorganisaties.

Slachtoffers eiste de oorlog onder joodse ’s-Gravelanders, al was de joodse gemeenschap in 1940 al danig gekrompen. En dat terwijl er voor een klein dorp vooral in de negentiende eeuw een opvallend florerend joods leven was, bestaande uit tien families (deels wonend in het aanpalende Kortenhoef). Aan Noordereinde 17 is nog te zien waar de joodse slager De Leeuw zijn nering dreef. In de aanbouw was de sjoel ondergebracht, daarachter de gebedsruimte. Zelfs een kleine joodse begraafplaats kwam er. Tegenwoordig is het begraafplaatsje een gemeentelijk monument, maar voor het publiek niet meer toegankelijk. Het gemeentebestuur dat de afgelopen jaren niet weten op te lossen. Een joodse Kortenhoever kon daardoor in 2021 niet volgens zijn wens op het dodenakkertje worden begraven. Pijnlijk.

Charles Foulkes 's Graveland
De Canadese generaal Foulkes, zwaaiend naar ’s-Gravelanders op 12 mei 1945. – Foto: Historische kring In de Gloriosa

Aan het einde van de oorlog gebeurde er opnieuw iets uitzonderlijks voor zo’n klein dorp. Op 12 mei 1945 werd een bevrijdingsfeest gehouden. Tot ieders verrassing reed aan de kop van de feeststoet een militaire auto met de Canadese generaal Charles Foulkes. Namens de geallieerden had hij kort daarvoor in Wageningen de capitulatie van de Duitse troepen in Nederland besproken en getekend.

Wereldprimeur!

Nu was prominent bezoek voor de dorpelingen op zichzelf niet nieuw. Ter sprake kwam al dat stadhouder Willem III in 1680 het dorp aandeed. Later vielen ook te signaleren: stadhouder Willem V en zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen, koning Willem II en koningin Anna Paulowna en koningin-regentes Emma en prinses Wilhelmina.

Juliana en prins Bernhard in 's Graveland
Prinses Juliana en prins Bernhard in de auto op het Zuidereinde. – Foto: Historische kring In de Gloriosa/Jo Wallenburg

Het opvallendst is echter dat prinses Juliana en prins Bernhard de dagen rond hun verloving in 1936 doorbrachten in ’s-Graveland. Ze logeerden bij Willem Frederik Roëll op buitenplaats Sperwerhof. Toen op 8 september om 15.55 uur Juliana en Bernhard per auto Sperwerhof verlieten, met vlak daarvoor de auto van Röell, wisten de vanwege geruchten samengestroomde ’s-Gravelanders genoeg. Zij ‘kregen de wereldprimeur!’, aldus auteur Jan Verbruggen. Later die dag maakte koningin Wilhelmina in Den Haag inderdaad de verloving van haar dochter bekend.

Wetenschappers

Tot slot een andere categorie prominenten waarop het jubileumboek de aandacht vestigt: wetenschappers. Drie met nauwe banden met ’s-Graveland komen aan bod. Ten eerste Johannes Hudde (1628-1704). Hij verbleef van 1673 tot zijn dood veel op buitenplaats Stofbergen. Als veelzijdig wetenschapper correspondeerde hij op voet van gelijkheid met Antoni van Leeuwenhoek, Baruch Spinoza, Isaac Newton en Gottfried Wilhelm Leibnitz. Het meest praktische wat we aan hem danken, is dat hij het Amsterdams Peil definieerde, wat we sinds 1890 kennen als het Normaal Amsterdams Peil (NAP). Het is het referentiepunt voor alle hoogtemetingen in Nederland.

De tweede is Tjalling Koopman (1910-1985), geboren en opgegroeid aan het ’s-Gravelandse Noordereinde. In 1975 kreeg hij de Nobelprijs voor economie vanwege zijn baanbrekende onderzoek naar optimaal gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Sinds 2015 siert een plaquette de gevel van zijn geboortehuis.

Hugo de Vries
Hugo de Vries (links) met een Franse botanicus in 1907 in een proeftuin met Grote Teunisbloemen. – Foto: Allard Pierson Museum

Hugo de Vries (1848-1935) tot slot. Deze bioloog/geneticus maakte in 1886 en de paar volgende zomers wandelingen in Hilversum en ‘s-Graveland. Op een verlaten aardappelakker op de ’s-Gravelandse buitenplaats Jagtlust ontdekte hij allerlei varianten van de Grote Teunisbloem (Oenothera Lamarckiana). In de Amsterdamse Hortus Botanicus ging hij ermee aan de slag en kwam tot conclusies die hem wereldberoemd maakten.

400 Jaar 's-Graveland
Jubileumboek over de geschiedenis van ‘s-Graveland
In publicaties in 1901-1903 bestreed hij de evolutietheorie van Darwin, volgens welke het ontstaan van nieuwe soorten zich langzaam voltrekt in heel kleine stapjes. Nee, betoogde De Vries, het gaat met sprongen en wel door veranderingen in een gen. Na een jaar of tien bleek de onderbouwing van zijn theorie te wankel. Maar De Vries’ bijdrage aan de erfelijkheidstheorie is onomstreden, onder meer door de introductie van de begrippen mutatie en mutant. En dat mede dankzij bloemen in ’s-Graveland.

En dan bevat het boek ook nog de buitengewoon aardige primeur over Rembrandts wereldberoemde portretten van Marten en Oopjen. Maar daarover berichtte Historiek al eerder.

Alles overziend biedt dit boek heel wat boeiende stof. Mensen in Groningen of Middelburg zullen het wat ver van hun bed vinden. Maar de uitgave is zeker aan te bevelen voor lezers in een ruime straal rond ’s-Graveland en minimaal voor lezers in het Gooi en de Vechtstreek.

1
0
Reageren?x
×