De 34e sultan van het Ottomaanse Rijk, Abdülhamit II, werd op 21 september 1842 geboren in Istanboel als tweede zoon van sultan Abdülmecit. In de geschiedenisboeken is zijn naam onlosmakelijk verweven met de massamoorden die hij tijdens zijn regeerperiode pleegde op de Armeense bevolking. Het leverde hem de bijnaam op van “Rode Sultan”, verwijzend naar het bloed dat door de genocide aan zijn handen kleefde. Het relaas:
De voorgeschiedenis
In augustus 1876 kwam Abdülhamit aan het hoofd te staan van het Ottomaanse Rijk. Aanvankelijk voerde hij als sultan een innoverende en liberale politiek. Zo kondigde hij nog hetzelfde jaar een grondwet af waardoor het land voor het eerst in zijn geschiedenis een constitutionele parlementaire monarchie werd. Kort daarna verklaarde de Russische tsaar Alexander II echter de oorlog aan het Ottomaanse Rijk dat in het daaropvolgend conflict algauw nederlaag na nederlaag opstapelde en grote delen van het grondgebied moest prijsgeven aan Rusland. Pas in maart 1878 kwam er onder impuls van Groot-Brittannië en Frankrijk met de Vrede van San Stefano een eind aan de Russisch-Turkse oorlog.
Abdülhamit, die door het verlies van territoria zijn machtspositie had zien afbrokkelen, besloot het parlement te ontbinden en voortaan op autocratische wijze te regeren. In een poging de neerwaartse spiraal waarin het Ottomaanse Rijk zich na de oorlog bevond te doorbreken wierp hij zich vervolgens meer en meer op als voorvechter van de islam. Die radicale politieke en religieuze ommezwaai viseerde al snel de christelijke minderheden in het land. Vooral de Armeense gemeenschap was kop van jut en werd het slachtoffer van opeenvolgende pogroms.
Het Armeense bloedbad
De vervolgingen begonnen in het voorjaar van 1894 en namen in de jaren 1895 en 1896 in alle hevigheid toe. Duizenden Armeniërs waaronder ook vrouwen en kinderen werden op wreedaardige wijze om het leven gebracht. Kerken en kloosters vernield of tot moskee omgebouwd en hele dorpen met de grond gelijk gemaakt. Één van de grootste moordpartijen vond plaats in Urfa, een stad in Anatolië op enkele tientallen kilometer van de Syrische grens. Ottomaanse troepen hadden er in de kathedraal verscheidene honderden Armeense burgers bijeengedreven waarna ze het godshuis in brand staken en iedereen die probeerde aan de vuurhaard te ontsnappen meedogenloos neerschoten. Dergelijke beestachtigheden waren geen geïsoleerde voorvallen. Ook in andere plattelandsprovincies speelden zich soortgelijke taferelen af.
Pas nadat de internationale gemeenschap grote druk begon uit te oefenen op Abdülhamits regime, stopten langzamerhand de slachtingen. Hoeveel Armeniërs er het slachtoffer zijn geworden van de brutale moordpartijen valt moeilijk met zekerheid te bepalen. Naargelang de bronnen wordt gewag gemaakt van honderd- tot tweehonderdvijftigduizend doden en al evenveel christenen die, om het vege lijf te redden, gedwongen werden zich tot de islam te bekeren. Los daarvan lokten de vervolgingen een enorme migratiegolf uit naar onder meer Rusland en het Europese vasteland.
Volgens Vahakn Dadrian (1926-2019), een tot Amerikaans staatsburger genaturaliseerde Armeense historicus, vormen deze massamoorden dan ook de prelude op de grote Armeense genocide van 1915.
De moordaanslag op Abdülhamit
In de nasleep van het bloedbad waren de Armeniërs al enige tijd uit op wraak. De Dashnak, een revolutionaire verzetsorganisatie die een onafhankelijk Armenië nastreefde, vatte het plan op Abdülhamit te vermoorden. Christapor Mikailian, één van de leiders van de verzetsbeweging werkte met de hulp van de Belgische anarchist Edward Joris (1876-1957) het plan verder uit. Op 21 juli 1905 zou men na het vrijdaggebed met een tijdbom Abdülhamit bij het verlaten van de Yildiz Hamidiye moskee in Istanboel om het leven brengen. De aanslag mislukte echter en maakte enkel slachtoffers onder de omstaanders. Joris zelf werd zes dagen later samen met een drietal Armeense verzetstrijders gearresteerd en ter dood veroordeeld. Het vonnis werd evenwel na aanhoudend diplomatiek lobbywerk van de toenmalige Belgische regering niet uitgevoerd en na twee jaar gevangenschap in een Turkse cel werd Edward Joris op vrije voeten gesteld.
Het einde van een schrikbewind
In de zomer van 1908 werd Adbülhamit door een groep officieren en intellectuelen die zich de “Jonge Turken” noemden gedwongen de grondwet die hij dertig jaar voordien introk opnieuw in te voeren. Na een mislukte poging om alsnog zijn machtspositie te herstellen werd hij het jaar nadien ten gunste van zijn halfbroer Mehmed V als sultan afgezet en verbannen naar Saloniki. Eind 1912 mocht hij zijn Grieks ballingsoord inruilen voor het Beylerbey paleis in Istanboel waar hij zeven jaar later, de tiende februari 1918, op vijfenzeventigjarige leeftijd kwam te overlijden.
Lees ook: De Armeense genocide (1915)
Meer geschiedenis van Turkije