Genocide is een berucht lastig te definiëren misdrijf, maar in elk geval hebben we te maken met een door een overheid – een koning, een generaal, een staat – geplande, systematisch uitroeiing van een groep onderdanen of een als vijandig beschouwde buitenlandse groep. De mensen worden zonder onderscheid gedood: mannen, vrouwen en kinderen. Ook culturele uitingen worden vernietigd. Alle definities – Wikipedia biedt een overzicht – dateren van 1944 of later en zijn bedoeld om juridisch vat te krijgen op het fabrieksmatige doden van joden, een misdrijf dat in omvang en technologie zonder parallel is maar vergelijkbaar met eerder uitroeiingen. Zoals de Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Het land van de Armeniërs was in 1639 door de Ottomaanse Turken en de Safavidische Perzen verdeeld en het laatste, oostelijke, deel was in 1827 in handen gekomen van de Russen. Het is de sinds 1991 zelfstandige republiek. Het westelijke, Ottomaanse, deel van Armenië bestaat niet langer.
In de loop van de negentiende eeuw verloor het Ottomaanse Rijk steeds meer westelijke gebiedsdelen: Griekenland werd bijvoorbeeld onafhankelijk in 1821, gevolgd door Roemenië, Servië, Montenegro, Bulgarije, Cyprus en Bosnië. Dit waren vooral christelijke gebieden, zodat het Ottomaanse Rijk niet alleen kleiner werd maar, zich terugtrekkend naar Azië, tevens een meer islamitisch karakter kreeg. Dat werd nog versterkt doordat groepen moslims van de Balkan verhuisden naar het Nabije Oosten. Een voorbeeld is Caesarea in Palestina, waar een groep Bosnische landverhuizers neerstreek en de moskee bouwde die nog altijd uitsteekt boven de toeristische site.
De Ottomaanse overheid zocht oplossingen om de neergang te compenseren. De Verlichtingsidealen, die al invloed hadden in Egypte (de “Nahda”), werden overgenomen tijdens de Tanzimat-hervormingen. De Ottomaanse grondwet van 1876 erkende bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst. Deze werd echter gegarandeerd door de christelijke mogendheden, die hiermee een stevige vinger in de pap kregen. De Russen waren ook niet te beroerd af en toe wat te stoken.
De jaren van Abdulhamid
De aanvankelijk liberale sultan Abdulhamid II (r.1876-1909) kon met deze grondwet niet akkoord gaan, schortte haar op en zocht versterking van zijn positie door het islamitische karakter van het imperium te benadrukken. Zo aanvaardde hij de titel van kalief, die zijn voorgangers niet hadden gevoerd. De Koerden, als mede-soennieten, werden zijn zetbaas in de oostelijke gebieden: een Koerdisch regiment, de Hamidiye, verhinderde daar Russische infiltraties en hield ondertussen de (als christenen verdachte) Armeniërs onder de duim.
Dit gebeurde met harde hand en de Armeniërs verzetten zich, wat weer leidde tot meer repressie. Tussen 1894 en 1896 werden tienduizenden Armeense onderdanen van de sultan gedood; hun land werd geconfisqueerd ten behoeve van islamitische vluchtelingen, afkomstig uit de nieuwe staten op het Balkanschiereiland en enkele door de Russen veroverde gebieden. De New York Times duidde deze Hamidische bloedbaden in september 1895 al aan als “de Armeense holocaust” en het is niet vreemd dat de Armeniërs begonnen te verlangen naar autonomie.
De Jonge Turken
Tegen het einde van de negentiende eeuw groeide in het Ottomaanse Rijk de kritiek op de sultan. In het noorden en westen waren gebieden verloren gegaan, het bestuursapparaat functioneerde slecht, er was corruptie en vriendjespolitiek. Op de militaire, medische en bestuurlijke academies stelden de “Jonge Turken” zich een andere vorm van bestuur voor, gebaseerd op de idealen van de Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. De Grondwet van 1876 moest weer van kracht worden. De Armeense intelligentsia kon hier wel enige sympathie voor opbrengen.
In 1908 grepen de Jonge Turken de macht. In juli werd de grondwet weer van kracht, het Ottomaanse Rijk herkreeg zijn parlement en de sultan bleef alleen aan als staatshoofd en kalief. Al heel snel liepen de nieuwe machthebbers echter aan tegen de vraag die zich ook na de Franse Revolutie en daarop geënte omwentelingen had aangediend: wie vormden het volk? De Nieuwe Turken benadrukten eenheid – en bedoelden daarmee niet de aloude eenheid van een rijk waarin ook soennieten van Koerdische en Arabische komaf, Armeense christenen, Palestijnse en Europese joden, Egyptische kopten en Cypriotische orthodoxen woonden, om nog maar te zwijgen over de lappendeken Libanon. Het ging de Jonge Turken vooral om de eenheid van alle Turken, ook degenen die verderop naar het oosten leefden, richting Turkestan (het huidige Oezbekistan en Turkmenistan).
Dit Turkse nationalisme kreeg felle kritiek, ook van fundamentalistische geestelijken. Al tijdens de ramadan van 1908, die dat jaar viel in oktober, waren er rellen. In de stad Adana, in het zuiden van wat nu Turkije heet, waren deze gericht tegen de Armeniërs: een groep die niet alleen afweek door religie maar ook doordat ze, actief in de handel, wat rijker was dan veel van hun stadsgenoten. De Armeense loyaliteit lag niet bij het vernieuwde Ottomaanse Rijk, beweerden de aanvallers, maar bij de westerse mogendheden, die zich de afgelopen dertig jaar zo opvallend in de religieuze aangelegenheden had gemengd. De Jonge Turken grepen niet in.
Staatsgreep
De onrust bleef aanhouden en in januari 1913, in de loop van de catastrofaal verlopende Eerste Balkanoorlog, vergrootten de Jonge Turken hun invloed door middel van een staatsgreep. Drie generaals kwamen aan de macht: Mehmet Talaat Pasha als grootvizier ofwel premier, Ismail Enver Pasha als minister van oorlog, en Ahmet Cemal Pasha als minister van vlootzaken en later gouverneur van Syrië. (“Pasha” was de Ottomaanse eretitel voor een generaal.) Het drietal was diep gefrustreerd door het verlies van de westelijke gebieden en de nederlagen in de oorlog in Libië en de Eerste Balkanoorlog. Ze zouden het Ottomaanse Rijk later storten in de Tweede Balkanoorlog en Edirne heroveren.
De oorzaak van de Ottomaanse neergang zochten de drie pasha’s in inmenging van de buitenlandse, christelijke mogendheden ten gunste van hun christelijke vijfde colonne (en ter veiligstelling van westerse financiële belangen). Die analyse begon geloofwaardig te klinken toen Rusland in februari 1914 hervormingen eiste ten bate van de Armeniërs. In februari 1914 dwongen de Russen de Ottomanen in het Verdrag van Yeniköy een zekere mate van autonomie toe te staan aan de oostelijke provincies, die onder toezicht moesten komen van buitenlandse inspecteurs (zoals de Nederlands-Indische diplomaat Louis Westenenk).
De Ottomanen wisten uit ervaring dat erkenning van zekere mates van autonomie doorgaans uitdraaiden op gebiedsverlies. Talaat en Cemal voelden daarom weinig aandrang het verdrag werkelijk uit te voeren. Ze zouden het ook niet hebben gekund: de moslims in de oostelijke provincies zouden in opstand zijn gekomen en dat zou voor de Russen een ongezochte aanleiding zijn om te interveniëren. De Ottomaanse regering oordeelde dat het beter was deze aanleiding te verwijderen en begon plannen te maken voor de deportatie van de Armeense bevolking.
Het begin
De grote Europese mogendheden hadden in de negentiende eeuw de wereld verdeeld. Het was een handige manier om onderlinge conflicten af te leiden: er was altijd wel ergens een stukje planeet om aan de verliezer te geven, zodat die wat wisselgeld kreeg en geen al te groot gezichtsverlies leed. Probleem was wel dat er steeds minder planeet te verdelen viel. Nadat in China invloedssferen waren uitgetekend, was de Balkan het laatste stukje dat nog viel te verdelen, en de twee Balkanoorlogen hadden ook daaraan een einde gemaakt. Toen in Sarajevo de Oostenrijks-Hongaarse kroonprins werd doodgeschoten, was er geen uitlaatklep meer en de Derde Balkanoorlog escaleerde tot een wereldoorlog.
Het verbaasde niemand dat de Ottomaanse overheid partij koos voor de Centrale Mogendheden, aangezien de generale staf al voor een deel bestond uit Duitse militaire adviseurs met intrigerende namen als Colmar von der Goltz Pasha en Otto Liman von Sanders Pasha. Er zal ook weinig verbazing zijn geweest dat de drie Ottomaanse leiders – Talaat, Enver en Cemal – ervoor kozen af te rekenen met de “binnenlandse vijanden”. De aanleiding was de vernederende nederlaag bij Sarikamish – tegenwoordig een wintersportdorp ten oosten van Erzurum – in de winter van 1914/1915. De Ottomaanse commandant, Enver Pasha, gaf bij zijn terugkeer in Constantinopel de schuld aan zijn Armeense eenheden, die hem een dolk in de rug zouden hebben gestoken.
Weinigen namen de moeite hem tegen te spreken. De Ottomaanse hoofdstad werd op dat moment bedreigd door een Brits expeditieleger, dat net aan land was gegaan bij Gallipoli. Envers collega Talaat Pasha ontwierp of sanctioneerde nu een plan tot deportatie van de Armeniërs die leefden binnen de grenzen van het Ottomaanse Rijk. Niemand ontkent dat er afschuwelijke dingen zijn gebeurd; wel is er discussie over de vraag of het systematische geweld van staatswege gepland is geweest. Indien dit zo is, is er volgens alle definities sprake van genocide.
Planning?
Het bewijs voor deze planning is niet te leveren. Rechtstreekse bevelen zijn niet bekend, maar er is wel veel indirect bewijsmateriaal, zoals een telegram van premier Talaat Pasha aan gouverneur Mehmet Reshid van Diyarbakir, waarin hij hem verbiedt de daar woonachtige Syrisch-orthodoxe christenen te vervolgen. Omdat christenvervolging is verondersteld, is de implicatie dat vervolging wél was toegestaan als het Armeense christenen betrof. (Over Reshid straks meer.) Dat de vervolging overal dezelfde vorm aannam, duidt eveneens op planning en suggereert overheidsbetrokkenheid.
De eerste stap was de ontwapening van Armeense militairen in het Ottomaanse leger, die werden ondergebracht in arbeidsbataljons. Dit ontaardde al snel in de moord op duizenden dienstplichtigen, doorgaans met messen en knuppels om zo kogels te sparen.
Nu de Armeense gemeenschap niet langer kon terugvallen op nabije gewapende steun, was de tweede stap de aanpak van de Armeense elite. Een aanleiding werd gevonden in de gevechten in Van, de voornaamste Armeense stad in het oosten. In de nacht van 24 op 25 april 1915 werden in Constantinopel ongeveer zeshonderd Armeense intellectuelen en geestelijke leiders opgepakt, mishandeld en vermoord. Er was slechts een enkele overlevende, zoals Soghomon Soghomonian Komitas, de componist van Armeense religieuze muziek. De datum van 24 april geldt als herdenkingsdatum van de Armeense genocide.
Dit werd herhaald in de grote steden in het oosten, zoals Diyarbakir en Adana. Elders werden – stap drie – de mannen uit de kleinere steden en dorpen bijeengedreven om te worden gedeporteerd. Vaak werden ze echter, zo snel ze buiten hun woonplaats waren, beroofd en gedood. De laatste stap was daarna dat de overgebleven Armeniërs óf met de Bagdadspoorlijn werden afgevoerd óf werden afgemarcheerd richting Syrië, naar onder andere Deir ez-Zor. Ze ondergingen dezelfde behandeling: ze werden beroofd en gedood. Degenen die de doodmarsen overleefden, werden door plaatselijke Koerdische clans gedood. De weinigen die het er levend van afbrachten, reisden door naar steden als Beiroet, Jeruzalem, Kaïro, Teheran en – uiteindelijk – de Verenigde Staten.
Diyarbakir
Een voorbeeld van de in het vorige stukje genoemde vier stappen is de provincie Diyarbakir. Volgens de officiële Ottomaanse census was 40 tot 50 procent van de bevolking Armeens. De al genoemde gouverneur Mehmet Reshid, een moslimvluchteling uit de Russische Kaukasus, was bang voor een vijand in eigen gelederen, die steun kon bieden aan de Russen en de Britten. In zijn kort voor zijn zelfmoord geschreven memoires sprak de gewezen legerarts over
“een gezwel, een tumor, dat moest worden uitgesneden om verdere verspreiding te voorkomen”.
Stap één. Reshid stelde Armeense arbeidsbataljons in die rond Diyarbakir in het veld moesten werken. Veel dienstplichtigen kwamen om door de zomerhitte en allerlei ziektes. Er zouden twaalfhonderd doden zijn geteld langs de wegen, terwijl nog eens zeshonderd mannen in een ravijn zouden zijn doodgeknuppeld. Toen aan premier Talaat Pasha werd gemeld dat sommigen zich verzetten, drong deze aan op snelle liquidatie van de andere dienstplichtigen.
Al eerder had Reshid Koerden, moslimvluchtelingen en vrijgelaten gevangenen gerekruteerd om elf bataljons te vormen die zouden ressorteren onder een als “Speciale Organisatie” aangeduid bureau in Constantinopel. Dit had een taak bij de bestrijding van separatisme. Van verschillende leden, zoals Nazim Bey, staat vast dat ze hun taak bij de turkificatie opvatten als mandaat voor de moord op de Armeniërs. (Nazim zou later, toen hij betrokken raakte bij een moordaanslag op Atatürk, ter dood worden veroordeeld.)
In 1952 werd een gesprek gepubliceerd dat gouverneur Reshid had met de Koerdische clanleider Ömur, de commandant van een van de bataljons. (Het gesprek was opgetekend door Ömurs achterneef.) Reshid gaf Ömur toestemming de Armeniërs buiten de stad te beroven en degenen die zich verzetten, met stenen verzwaard te werpen in de Tigris. Ömur en zijn mannen mochten de helft van de buit houden, maar de andere helft wilde Reshid geven aan de Rode Halve Maan. Talaat Pasha zou Reshid later van een hoge positie ontheffen wegens verduistering van deze gelden.
Stap twee: de karavanserai van Diyarbakir werd gebruikt om de Armeense elite op te sluiten. Ook andere christenen werden vervolgd, al verbood Talaat Reshid, zoals we al zagen, na een interventie van de Duitse ambassade in Constantinopel dat ook de Syrisch-orthodoxe gemeenschap werd uitgeroeid.
Stap drie: de Armeense mannen uit de stad werden opgepakt en in mei 1915 samen met de gevangenen uit de karavanserai – stap vier – afgemarcheerd richting Syrië. Daar zijn ze nooit aangekomen: daar zorgden Ömur en andere Koerdische bendes wel voor. Zo werd Diyarbakir de overwegend Koerdische stad die het tegenwoordig is.
Verzet
Natuurlijk verzetten de Armeniërs zich. De tegen hen ondernomen operatie hing immers al een kleine kwart eeuw in de lucht en het is niet voor niets dat Talaat Pasha eerst de Armeense dienstplichtigen uit het leger haalde en ontwapende. Zoals al aangegeven bood de bevolking van de oostelijke stad Van weerstand. Cevdet Bey, een zwager van minister van oorlog Enver Pasha, slaagde er niet in de stad in te nemen, wat hem er niet van weerhield het platteland te terroriseren. Uiteindelijk waren het de Russen die Van ontzetten en de macht overnamen in de gebieden rond het Van-meer.
Toen de Ottomaanse legers de Russen terugdreven, vluchtten de Armeniërs met hun bevrijders mee naar Oost-Armenië (d.w.z. het door de Russen beheerste deel van het gebied, de huidige republiek). Wie Van tegenwoordig bezoekt, zal ten zuiden van de citadel een eenzame minaret zien staan en links en rechts nog wat muren. Dat is alles wat resteert van de oude stad.
Hoewel er meer plaatsen waren waar de Armeniërs zich met succes verzetten, en hoewel Ottomaanse bestuurders als Mehmet Celal Bey protesteerden tegen hun instructies, is het totale beeld dramatisch. Wie kans zag, vluchtte de bergen in, trok naar Oost-Armenië of reisde naar Libanon, Egypte of Perzië, waar in steden als Beirut, Cairo, Teheran en Isfahan nog altijd Armeense wijken zijn. Ook Athene bood gastvrijheid.
Een misdrijf van deze omvang kan niet ongezien blijven. Eén getuige was de Arabische nationalist Fa’iz el-Ghusein, afkomstig uit de Hauran ten zuiden van Damascus. Hij was door Ahmet Cemal Pasha, de gouverneur van Syrië, gearresteerd en op transport gezet naar Diyarbakir, waar hij zou worden berecht. Zo legde hij de weg van de Armeense deportatie in omgekeerde richting af en was hij ooggetuige van de verschrikkingen. Zijn bewakers gaven hem redelijk wat ruimte zodat hij zich overal kon laten voorlichten over wat er was gebeurd. In Diyarbakir wist hij te ontsnappen en hij slaagde erin Bombay te bereiken, waar hij nog in 1916 een boekje publiceerde dat al enkele maanden later in het Engels was vertaald: Martyred Armenia.
Dat was niet het eerste bericht. De gebeurtenissen waren al eerder bekend geworden buiten het Ottomaanse Rijk. De New York Times verwees er in de loop van 1915 niet minder dan 145 keer naar. De Amerikaanse ambassadeur, Henry Morganthau Sr., schreef in zijn memoires:
When the Turkish authorities gave the orders for these deportations, they were merely giving the death warrant to a whole race; they understood this well, and in their conversations with me, they made no particular attempt to conceal the fact.
De Entente (Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland) kondigde aan dat zij na de oorlog de Ottomaanse regering persoonlijk verantwoordelijk zou stellen en als oorlogsmisdadigers berechten. Verder deden ze weinig, al hebben Franse oorlogsschepen een rol gespeeld bij de evacuatie van Armeniërs uit het gebied tussen Antiochië en de zee. Deze groep keerde na de Eerste Wereldoorlog terug omdat Antiochië toen behoorde bij het Franse mandaatgebied Syrië, maar is naar Anjar in Libanon verhuisd toen Antiochië weer Turks werd.
Duitsland, een bondgenoot van het Ottomaanse Rijk, was goed op de hoogte van het lot van de oosterse christenen. Een Duitse officier, Armin Wegner, maakte honderden foto’s in Syrië en smokkelde de negatieven, toen de Ottomaanse autoriteiten hem uitwezen, in zijn broekriem naar Berlijn (enkele voorbeelden hier). Protestantse missionarissen sloegen direct alarm, schreven aan de Duitse consul in Mosul over de lijken in de Tigris en noemden Mehmet Reshid “een bloedhond”. De consul schreef de ambassadeur in Constantinopel, die bij Talaat het ontslag eiste van de gouverneur van Diyarbakir – maar vergeefs, al verbood Talaat Reshid wel dat deze de Syrisch-orthodoxen nog zou lastigvallen.
Besluit
Het Centrum voor Holocaust- en Genocide-studies van de Universiteit van Minnesota heeft de laatste Ottomaanse en eerste Turkse censuscijfers vergeleken. Terwijl in 1914 nog 2.133.190 burgers zich identificeerden als Armeniër, waren het er in 1922 nog 387.800. Dit komt deels doordat sommige Ottomaanse gebiedsdelen waren veranderd in mandaatgebieden, waar de Turkse republiek niet langer over ging; minimaal 400.000 Armeniërs hebben weten te vluchten, maar een exact cijfer valt niet te geven. Het totale aantal dodelijke slachtoffers is zo niet te bepalen, maar schattingen lopen uiteen tussen de 800.000 en 1.300.000. Niemand spreekt tegen dat er iets verschrikkelijks is gebeurd.
De Entente had aangekondigd de schuldigen te zullen berechten en de regering van de sultan in Constantinopel stelde inderdaad een militaire rechtbank in, die zich kon baseren op allerlei getuigenverklaringen van Ottomaanse officieren en in juli 1919 Talaat, Enver en Cemal ter dood veroordeelde. Dat was ook de straf die over Mehmet Reshid, de “slager van Diyarbakir”, werd uitgesproken, maar hij ontsnapte, schreef een zelfrechtvaardiging en pleegde zelfmoord toen de Ottomaanse autoriteiten hem op het spoor kwamen.
De veroordeling van de drie pasha’s vond plaats bij verstek, want ze hadden weten te ontsnappen. Enver probeerde terug te keren naar de nieuwe Turkse republiek van Mustafa Kemal Pasha, de latere Atatürk, maar deze weigerde hem toegang. Daarop sloot Enver zich aan bij de pan-Turkse Basmachi-opstand in Centraal-Azië; opgejaagd door een Sovjet-leger met een Armeense commandant, Hakob Melkumian, kwam hij in augustus 1922 in de omgeving van Dushanbe om het leven.
Talaat werd het slachtoffer van Operatie Nemesis, een geheime Armeense actie om de door de Ottomaanse autoriteiten ter dood veroordeelden ook werkelijk te doden. In 1921 werd Talaat op klaarlichte dag in Berlijn vermoord. Cemal volgde in juli 1922 in Tiflis.
Deze wraakacties vormden de slotakte van de tragedie. Van de twee gebieden waarin de Armeniërs sinds 1639 hadden geleefd – in het oosten dat van de Safavidische Perzen en later de Russen en in het westen dat van de Ottomaanse Turken – was het westelijke ten onder gegaan. De bewoners waren dood of gevlucht; de overlevenden werden gedwongen hun naam te verturksen. In het hele Midden-Oosten wonen de afstammelingen van de vluchtelingen. De Armeense kerken die er nog zijn, worden niet langer gebruikt voor de eredienst.
De door de Armeniërs achtergelaten bezittingen werden verdeeld onder de Koerden. Het zou hun kwaad bekomen. In zijn boek Volg de wolken wijst Marcel Kurpershoek erop dat, nu de soennitische regering in Constantinopel was vervangen door een seculier bewind in Ankara, er weinig meer was dat de Koerden bond aan de centrale overheid, zodat het einde van de Armeense aanwezigheid in het oosten het begin was van de Koerdische kwestie. Wie nu in Diyarbakir komt, zal er een letterlijk huizenhoog reliëf zien van Atatürk, die de Koerdische bevolking voorhoudt dat ze Turken zijn.
Als er al mogendheden waren die zich na 1918 wilden inzetten voor de Armeense claims op restitutie of terugkeer, hadden die voldoende andere zaken aan hun hoofd. De Russen waren bijvoorbeeld verwikkeld in de conflicten die volgden op de revolutie. Toen die beslist waren in het voordeel van de communisten, streefden Frankrijk en Groot-Brittannië naar goede relaties met het nieuwe Turkije van Atatürk, dat immers een nuttige bondgenoot tegen de Sovjet-Unie kon zijn. Daarna was Turkije als NAVO-partner te belangrijk. De Armeense genocide kreeg zo pas na de val van de Muur in 1989 de aandacht die ze verdiende.
Zo verdwenen de Armeniërs en hun cultuur uit het oosten van het Ottomaanse Rijk. Wie de huidige republiek Armenië bezoekt, zal al snel worden geconfronteerd met de gebeurtenissen van een eeuw geleden. Iedereen heeft er wel een familieverhaal over te vertellen en de gedeelde herinnering aan de genocide is, met de taal en het Armeense christendom, een van de hoofdcomponenten van de nationale identiteit.