Onder de vleugels van Franco
Een geboren premier
Een maand nadat generaal Sanjurjo zijn opstand tegen het republikeinse bewind van premier Manuel Azaña zag mislukken, werd op 25 september 1932 Adolfo Suárez geboren in het dorp Cebreros nabij de stad Ávila. Hij was het eerste kind van Hipóloto Suárez Guerra en Herminia González Prados, een echtpaar waarvan de man republikeinse sympathieën had en de vrouw door en door katholiek was. Bij het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog in juli 1936 woonde de familie Suárez in de provinciale hoofdstad Ávila waar de militaire opstandelingen jacht begonnen te maken op republikeinsgezinden. Adolfo herinnerde zich later zijn familie als in tweeën gespleten, zoals zo vaak het geval was in die tijd en wat door de Burgeroorlog zo vreselijk werd geaccentueerd.
Pólo, zoals Adolfo’s vader werd genoemd, verloor nooit zijn republikeinse neigingen en bracht die op een of andere manier over op zijn oudste zoon die toen al blijk gaf van politieke ambitie. Pólo vertelde later dat Adolfo hem op zeer jonge leeftijd had gezegd:
‘Papa, ooit zal ik de leider van de regering zijn’.
Maar dat hij aan de macht zou komen leek toen erg ver weg, want zijn studieresultaten waren weinigbelovend. In 1954 sloot hij zonder enige glans zijn studie rechten af aan de universiteit van Salamanca. Overtuigd katholiek als hij was trad Adolfo toe tot Acción Católica (Katholiek Actie), een rooms-katholieke lekenorganisatie, geïnitieerd door paus Pius XI die bedoeld was om secularisatie te bestrijden. Hij richtte een jongerenvereniging op en onderscheidde zich in de provincie als kundig redenaar en pleitbezorger van het rooms-katholieke geloof. Het waren de gelovige jongeren van destijds waarvan Suárez jaren later aangaf dat zij…
‘een beetje kritisch stonden ten opzichte van het toenmalige regeringsstelsel’.
In dienst van de falangisten
Na een ruzie met zijn vader die naar Madrid vertrok, zag Adolfo zich genoodzaakt een baan te vinden. En een kans daarop bood zich aan met de komst van een nieuwe burgerlijke gouverneur van de provincie Ávila in de persoon van Fernando Herrero Tejedor, surnumerair lid van de uit 1928 daterende Opus Deï, die tevens de functie bekleedde van provinciaal hoofd van de franquistische eenheidspartij: El Movimiento (de Beweging). Herrero zag in Suárez de ideale kandidaat voor de rol van secretaris. Adolfo ontpopte zich als een vrome, sobere, welhaast ascetische persoonlijkheid met daadkracht en die voldeed aan het ideaal uit de tijd van de christelijke kruistochten: ‘half monnik, half soldaat’. Maar het was van korte duur, want nog geen jaar later vertrok Herrero naar een andere plaats, Suárez werkloos achterlatend. Noodgedwongen verzoende Adolfo zich met zijn vader en richtte met diens hulp een procureurschap op in de hoofdstad. Maar ook dat ging mis. Adolfo verdacht zijn vader van kuiperijen en verliet na een heftige scene zijn kantoor.
In afwachting van betere tijden onderhield hij zich met diverse losse baantjes en tijdens de weekenden bezocht hij zijn vriendin Amparo Illena Elortegui, op wie hij voor het leven verliefd was geraakt tijdens een bezoek aan een stierengevecht. Om zijn pension te kunnen betalen, vroeg Adolfo aan een oom van Amparo een lening van 150.000 pesetas, maar dat bleek niet nodig. Opnieuw was het Fernando Herrero die de jonge Suárez kansen bood. Herrero werd in een hoge functie benoemd bij het secretariaat van de Movimiento en had goede contacten met de hoogste baas ervan, José Solis die de titel Ministro-secretario general voerde, wat inhield dat hij als plaatsvervanger optrad van de eigenlijke chef, dictator Francisco Franco. Solis maakte in die functie deel uit van het kabinet.
Op 26 jarige leeftijd trad Adolfo in dienst bij het secretariaat en kreeg hij alle kans om niet alleen kennis te maken met de gerontocratie van de franquistische beweging, maar ook met meer verlichte geesten zoals Eduardo Navarro, rector van het Colegio Mayor Francisco Franco die Adolfo gratis logies aanbood. Er werkten daar meer jongeren – veelal verbonden aan Sindicato Español Universitario (SEU), een studentenorganisatie, ooit opgericht op initiatief van de falangist José Primo de Rivera, die tijdens de dictatuur van Franco de enige toegestane universitaire organisatie was en veel invloed had. Het waren deze jongeren, de protagonisten van de toekomst, die hun trouw aan Caudillo Franco probeerden te combineren met de drang om dingen te veranderen. Met hen haalde de Movimiento het paard van Troje binnen.
Onderdeel van de macht
Tegen het eind van de jaren vijftig benoemde Franco een aantal technocraten op hoge posten om de verstarde economie vlot te trekken. Een van de belangrijkste figuren onder hen was Laureano López Rodó, jurist en hoogleraar aan de universiteit van Santiago. Hij was lid van Opus Deï en werd in 1956 benoemd als secretaris-generaal van de sector techniek binnen de Presidencia (het coördinerend ministerie, vergelijkbaar met Algemene Zaken zoals wij dat kennen, maar met een zware politieke lading) dat onder leiding stond van admiraal Luis Carrero Blanco, een vertrouweling van Franco.
Een half jaar na zijn huwelijk met Amparo, dat plaatsvond op 15 juli 1961, kreeg Adolfo Suárez een nieuwe betrekking als assistent van zin vriend Rafael Ansón die hoofd was van de publiciteitsafdeling binnen de Presidencia, waarmee hij dichter in de buurt kwam van Rodó. Medio 1964 betrok Televisión Española (TVE) een nieuw onderkomen in het Prado del Rey, gelegen in een westelijke buitenwijk van Madrid, waar splinternieuwe, moderne apparatuur werd geplaatst. De Movimiento zag het belang in van de nieuwe media. Hoofd van TVE werd de 35-jarige Jesús Aparacio Bernal, afkomstig uit de falangistische SEU en Suárez, gedropt vanuit de kringen rond Rodó, werd in 1965 benoemd tot programmadirecteur. Als zodanig genoot hij een maandelijks inkomen van meer dan 20.000 pesetas (ongeveer 600 euro, een hoog bedrag in die tijd). De benoeming van Suárez kan gezien worden als een teken van toenemende invloed die de technocraten onder aanvoering van het tandem Carrero-Rodó verwierven in het staatsapparaat. En het was wijd en zijd bekend dat Adolfo Suárez goed bevriend was geraakt met Rodó met wie hij tenniste en dat hij regelmatig sprak met Carrero die in de schaduw van Franco de lakens uitdeelde.
In december 1966 werd per referendum een nieuwe wet met betrekking tot de inrichting van de staat aangenomen. Eén van de uitvloeisels daarvan was de creatie van een nieuwe politieke functionaris: de gekozen procureur. Elke provincie kon twee procureurs kiezen die werden afgevaardigd naar de Cortes (het parlement).
De verkiezingen voor de procureurs vond plaats op 10 oktober 1967 en een van de kandidaten in de provincie Ávila was Adolfo Suárez die als programmadirecteur van de TVE alles uit de kast haalde om de betekenis van deze verkiezingen voor het voetlicht te halen. En in Ávila wist natuurlijk iedereen wie daarvoor verantwoordelijk was. Suárez eindigde op de derde plaats, maar na een hertelling, die hoogstwaarschijnlijk was gemanipuleerd door Adolfo’s beschermheer Herreo Tejedor, bleek Adolfo toch tweede te zijn geworden. De inauguratie vond plaats in november ten overstaan van staatshoofd Franco, waarbij de gekozenen trouw zwoeren in naam van God en het heilige evangelie, aan de Movimiento en de staatswetten. Drie uit Noord-Afrika afkomstige procureurs zwoeren op de Koran.
Gouverneur van Segovia
Nog geen half jaar daarna ging een vurige wens van Adolfo in vervulling: de benoeming tot gouverneur van de provincie Segovia. Een lokaal dagblad gaf in een uitvoerig verslag van de plechtige inhuldiging een overzicht van Suárez’ carrière waarbij voor het eerst zijn promotie in de rechten werd gememoreerd. Dat was uit de duim gezogen, maar in de toekomst figureerde de doctorstitel menigmaal op het CV van de toekomstige premier. Zijn inaugurele rede besloot Suárez met een adhesieverklaring aan het staatshoofd en verklaarde hij dat hij diens vertrouwen niet zou beschamen. Vervolgens legde hij een niet aflatende ijver aan de dag om voor zijn provincie het maximale uit het vuur te slepen. Zijn eerste, korte persoonlijke ontmoeting met Franco vond plaats toen de Caudillo de spoorweg Madrid-Burgos opende. ‘Hoe gaat het met u, Suárez?’ vroeg Franco, waarop de jonge gouverneur ten antwoord gaf dat hij niet wist wat hij daarop moest zeggen, behalve dat hij zich afvroeg of de inwoners van Segovia zich al dan niet tweederangs burgers voelden. Dat antwoord intrigeerde de Caudillo, wat hem ertoe bewoog om Suárez begin 1969 in audiëntie te ontvangen in het paleis El Pardo, de residentie van de dictator. Daar legde Adolfo uit aan Franco dat Segovia een belangrijke rol kon vervullen als opvanggebied voor de het door congestie geplaagde Madrid, een idee dat perfect paste in het net aangenomen ontwikkelingsplan dat de volledige steun genoot van de Caudillo. Aan de verantwoordelijke minister, Laureano López Ródo, gaf Franco te kennen dat hij zoveel mogelijk tegemoet moest komen aan de wensen van Suárez. Het concrete resultaat was de toekenning van tien miljoen pesetas voor de aanleg van een ruraal telefoonnetwerk.
Als onderdeel van het centrum van de macht had Suárez alle gelegenheid de ontwikkelingen binnen het dictatoriale systeem te volgen en tot zijn genoegen constateerde hij dat die parallel liepen aan de door hem gewenste route, die naar een monarchie, waarvan Juan Carlos van Bourbon koning zou worden. Juan Carlos was de kleinzoon van Alfonso XIII die in 1931 bij het ontstaan van de Tweede Spaanse republiek in ballingschap ging en in 1941 overleed. Vanaf dat moment eiste Alfonso’s zoon, Juan van Bourbon, de troon op, maar Franco dacht er niet aan hem tot zijn opvolger te benoemen en koos voor de kleinzoon, prins Juan Carlos. De dictator haalde de prins uit het ballingsoord van zijn vader in Portugal naar Spanje en gaf hem een opvoeding in franquistisch-militaire traditie.
Vriendschap met toekomstig koning Juan Carlos I
Juan Carlos was zes jaar jonger dan Adolfo Suárez en in 1962 gehuwd met prinses Sofia van Griekenland. Eind 1968 brachten de families van het prinselijk echtpaar kerst en de jaarwisseling door in de koninklijke residentie, het paleis Zarzuela te Madrid. Het gezelschap besloot een bezoek te brengen aan de monumentale stad Segovia en natuurlijk liep gouverneur Suárez zich het vuur uit de sloffen om een perfecte ontvangst te verzorgen. De prins en zijn toekomstige premier ontmoetten elkaar bij die gelegenheid voor het eerst en vanaf dat moment ontstond er tussen die twee een hechte vriendschap. Voor Juan Carlos betekende deze vriendschap een verademing, gewend als hij was te verkeren tussen de gerontocraten waarmee hij voortdurend omringd werd. Beide jonge mannen wisselden ideeën uit over een mogelijke toekomst en naar het schijnt heeft Suárez de prins ooit een routekaart gegeven die van het autocratische systeem kon leiden naar een democratie.
Vanaf dat moment liep voor de familie Suárez alles op rolletjes. Adolfo kreeg steeds meer zelfvertrouwen en wist om te gaan met het spanningsveld waarin hij verkeerde als bestuurder in een provinciestad in relatie tot het oppermachtige regime. Regelmatig ontmoette hij de prins en viste op forel met Laureano Rodó. Het was Rodó die hem na een dagje vissen bij het ontbijt, waaraan ook toenmalig president van het Hooggerechtshof, Adolfo’s beschermheer Fernando Herreo Tejedor aanschoof, mededeelde dat Franco nu elk moment officieel bekend kon maken wie hij als zijn opvolger zag. Dat gebeurde op 22 juli 1969 waarbij de Cortes het besluit van Franco om Juan Carlos te benoemen als toekomstig staatshoofd bekrachtigde. Geen gemakkelijk moment voor Juan Carlos, die daarmee zijn vader de voet dwarszette, maar de loyaliteit aan zijn vaderland – de Patria – betekende alles voor de prins.
De affaire Matesa en de strijd om de macht
Daags na de bekendmaking van Franco barstte een enorm schandaal los, veroorzaakt door de firma Matesa die via exportfraude een paar miljard pesetas het land uit had gesmokkeld. De franquistische pers legde een deel van de verantwoordelijkheid voor dit schandaal bij overheidsfunctionarissen die relaties onderhielden met het bedrijf en die afkomstig waren uit de kring van de technocraten. In het kabinet liep de spanning tussen de franquisten en technocraten hoog op, ook al omdat het ‘biologische moment’ (het overlijden van Franco) nabij scheen en beide partijen hun messen begonnen te slijpen. De reactie van Franco was voor velen een verrassing. Geadviseerd door Carrero Blanco ontsloeg hij enkele franquistische diehards (de zogeheten blauwhemden), waaronder Solis, die betrokken waren geweest bij het aan het licht brengen van de Matesa-affaire, maar handhaafde het smaldeel der technocraten. Wie in de slipstream van dit alles ook zijn baan kwijtraakte, was minister van Informatie en Toerisme, Manuel Fraga Iribarne. Op het lijstje van de nieuwe vicepremier Carrero Blanco stond naar het schijnt de naam van Adolfo Suárez als opvolger van Fraga, maar de keuze viel op Alfredo Sánchez Bella, iemand van de oude garde.
Voor Suárez een deceptie, maar een pleister op de wonde was het aanbod om directeur-generaal te worden van de Radiotelevisión (RTVE), een aanbod dat van hogerhand kwam en waarin zowel Carrero als Juan Carlos een rol speelden. Deze functie bood Suárez volop gelegenheid om ervaring op te doen met het medium van de toekomst en gaf hem ook ruimte om het imago van Juan Carlos als toekomstig staatshoofd te propageren. De prins schuwde de publiciteit niet en nam nogal wat risico’s door in een interview met de New York Times in februari 1970 openlijk zijn voorkeur voor een monarchie naar democratische snit uit te spreken, maar tegelijkertijd erkende niet te weten hoe dat zonder brokken gerealiseerd zou kunnen worden vanuit het bestaande dictatoriale systeem. In elk geval – aldus de New York Times – zag de prins geen mogelijkheid om zonder democratie zijn positie als koning te kunnen consolideren.
Eind 1971 liepen de spanningen tussen de blauwhemden en technocraten opnieuw op ten gevolge van het huwelijk van de neef van de prins, Alfonso van Bourbon-Dampierre, met een kleinkind van Franco: Carmen Martínez-Bordiu. Deze echtverbintenis wekte onder de leden van de oude ‘hofhouding’ van Franco de verwachting dat de dictator wel eens van mening zou kunnen veranderen over zijn opvolging ten gunste van zijn kleindochter. De bruiloft vond plaats in de kapel van het paleis El Pardo, de residentie van Franco en vanuit het Pardopaleis werd Suárez onder druk gezet om het gebeuren in zijn geheel uit te zenden. Dat weigerde Adolfo onder aanbieding van zijn ontslag aan zijn baas, minister Sánchez Bella. Daarmee werd de vraag waar de loyaliteiten lagen van de RTVE manifest: primair aan de bewoners van El Pardo of aan die van paleis Zarzuela? Met het vertrek van Suárez sloeg de balans voorlopig door naar het Pardo.
Nadat Juan Carlos aan Franco uitdrukkelijk garanties had gevraagd met betrekking tot het koningschap, besloot de oude dictator begin juni 1973 de in hemzelf verenigde functies van staatshoofd en die van regeringsleider te scheiden en benoemde hij Carrero Blanco tot premier die binnen enkele dagen een kabinet geformeerd had waarin Rodó de post van Buitenlandse Zaken bekleedde – waardoor diens invloed overigens verminderde – en die de goedkeuring kon wegdragen van Juan Carlos. Bij het zien van de lijst van bewindslieden merkte de prins op dat hij de naam van Adolfo Suárez miste als minister van Informatie en Toerisme. Dat had Carrero er niet doorheen kunnen slepen, maar al met al pakte de kabinetsformatie niet ongunstig uit voor de hervormers.
Aan de vooravond van het overlijden van Franco
Geen minister dus en werkloos. Suárez koos voor de zakenwereld in de wetenschap dat er in de toeristische sector goud te verdienen viel, met name door deel te nemen aan ontwikkelingsprojecten. Het gezin verhuisde naar een chique wijk van Madrid: de Puerta de Hierro, waar veel kopstukken uit regeringskringen woonden en waarmee Suárez zijn status trachtte te verhogen. Want, zo redeneerde hij: ik werd geen minister omdat ik ‘er niet bij hoorde’. Met de aankoop van een prestigieuze Mercedes Benz cabriolet, wit en met het nummerbord 700.000, zette hij zijn pogingen om geaccepteerd te worden door de elite extra kracht bij. In juni 1973 werd Suárez benoemd tot voorzitter van de Empresa Nacional de Turismo (ENTURSA) en van de Comisión del Turismo van het vierde nationale ontwikkelingsplan.
Toch ging zijn hart uit naar de politiek waarmee hij nog altijd verbonden was door zijn herverkiezing als procureur voor Ávila in de Cortes, wat hem de mogelijkheid bood om zijn collega’s te spreken en kennis te maken met hoge regeringsfunctionarissen zoals de vicepremier en minister-secretaris generaal van de Movimiento, Torcuato Fernández-Miranda, een vertrouweling en adviseur van Juan Carlos. Intussen was duidelijk dat met de groeiende onzekerheden rond ‘het biologisch moment’ premier Carrero Blanco geen kant uit kon. Maar alles werd op zijn kop gezet toen december 1973 de ETA een bomaanslag pleegde die een eind maakte aan het leven van Carrero Blanco, nauwelijks zes maanden na zijn benoeming tot premier. De dagen erna heerste er enorme verwarring over wie Carrero zou opvolgen, wat illustreerde dat het franquisme in staat van ontbinding verkeerde. Geadviseerd door zijn vrouw benoemde de vermoeide dictator de conservatieve Carlos Arias tot premier die een kabinet formeerde waarin nauwelijks volgelingen van het tandem Carrero-Rodó voorkwamen. Adolfo Suárez ontbrak natuurlijk ook. De blauwhemden overheersten. Voor het laatst, zo zou blijken.
Lees hier deel twee van dit artikel