Dark
Light

Adolfo Suárez en de Transitie, de democratisering van Spanje

26 minuten leestijd
Adolfo Suárez in 1979
Adolfo Suárez in 1979

Transitie

Minister en premier

Op 9 juli 1974 werd Franco opgenomen in het ziekenhuis wegens een aderontsteking en nam prins Juan Carlos de functie van interim-staatshoofd op zich. Dat duurde niet lang, want een week of zes later verliet Franco het hospitaal die voor de televisie verklaarde genezen te zijn. Begin maart 1975 vond een kabinetswijziging plaats, waarbij Fernando Herrero Tejedor de post kreeg toebedeeld van Minister-Secretaris-generaal van de Movimiento. Herero aarzelde niet en benoemde Suárez tot vicesecretaris, voor velen een verrassing. Dit duo stelde zich ten doel om de asociaciones politicas (politieke verenigingen) nieuw leven in te blazen. Deze asociaciones vertegenwoordigden diverse stromingen binnen de franquistische beweging waaronder de zogeheten ‘bunker’, een gezelschap van ultra-conservatieven, dat vlak voor en na de dood van Franco alles in het werk stelde om hervormingen tegen te houden. Een gematigde associación was de Unión del Pueblo Español (UDPE), die gestimuleerd werd door Herrero. In april 1975 volgde de benoeming van Suárez tot lid van de Consejo del Reino (Rijksraad) die voorgezeten werd door Torcuato Fernández-Miranda. Deze raad was geschoeid op corporatistische leest en diende de Caudillo van advies.

Fernando Herrero Tejedor
Fernando Herrero Tejedor
Het overlijden van Herrero in juni 1975 betekende voor de hervormingsgezinden een enorme tegenslag en tot overmaat van ramp werd niet Suárez tot zijn opvolger benoemd, maar Jośe Solis die vijf jaar na de Matesa-affaire weer terugkeerde op deze belangrijke post. Suárez verloor zijn positie als vicesecretaris en moest genoegen nemen met de rol van regeringsafgevaardigde bij Telefónica. Vanaf dat moment ontplooide Suárez intensief activiteiten binnen de UDPE die hij beschouwde als een solide achterban. De UDPE stond onder aanvoering van Adolfo een beleid voor van continuering van het systeem in combinatie met de monarchie.

In de ochtend van 20 november 1975 overleed de dictator en ’s middags werd prins Juan Carlos uitgeroepen tot koning van Spanje als Juan Carlos I. Op dat moment had Juan Carlos heel weinig speelruimte voor veranderingen. De koning kon de door hem geminachte Carlos Arias niet zomaar ontslaan. Met de benoeming van Torcuato Fernández-Miranda tot voorzitter van de Cortes dacht Arias een slag te hebben geslagen, maar daarin vergiste hij zich. In feite tekende hij daarmee zijn politieke doodvonnis, want het was Fernández-Miranda die Arias ertoe wist over te halen secretaris-generaal van de Movimiento Solis te vervangen door Adolfo Suárez die daarmee een stevige positie veroverde in het kabinet.

Begin maart 1976 speelden zich heftige taferelen af in Vitoria, waar demonstraties van arbeiders uiteen werden geslagen met doden en tal van gewonden als gevolg. Manuel Fraga, de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en voorzitter van de Nationale Raad van de Movimiento, was op bezoek in Duitsland en het was Suárez die als plaatsvervanger de verantwoording op zich nam om te orde te herstellen. Vanuit zijn positie binnen de Movimiento hield Adolfo een ingreep van het leger tegen dat de staat van oorlog wilde afkondigen. Met zijn optreden oogstte Adolfo veel lof, ook van de koning.

Franco na zijn overlijden - cc
Franco na zijn overlijden – cc

Niet lang daarna viel er een plaats open onder de permanente leden van de Nationale Raad van de Movimiento en stortte Suárez zich in een risicovol avontuur. De vacature werd opgeëist door de markies van Villaverde en Adolfo stelde zich tegenkandidaat. Arias, die zich zeker waande van de overwinning van de markies, drong er bij Suárez op aan zich terug te trekken, maar die hield vol, op gevaar af bij verlies af te moeten aftreden als minister. Adolfo won royaal. Het was een belangrijke testcase voor zijn verdere carrière.

In juni 1976 lag er een belangrijke wet voor ter behandeling in de Cortes. De zogeheten Ley del Derecho de Asocciación Politica (wet op het recht van politieke samenwerkingsverbanden). Adolfo Suárez nam de taak op zich om deze wet namens de regering te verdedigen. Geholpen door een schare medestanders bereidde hij een toespraak voor die klonk als een klok en vooral befaamd is geworden vanwege de uitspraak: ‘we gaan de politieke normaliteit verheffen tot dat wat op straat als normaal wordt beschouwd’, een uitspraak die in tal van binnenlandse en buitenlandse kranten werd geciteerd. Het leverde hem een staande ovatie op. De wet werd aangenomen met 338 stemmen voor, 91 tegen en 24 onthoudingen. Maar aanvullende hervormingen werden getorpedeerd, zeer tegen de zin van de koning. Hij ontbood premier Carlos Arias op het paleis, bedankte hem voor zijn bewezen diensten, waarna de procedure in werking werd gesteld om een voordracht van drie kandidaten te formeren door de Rijksraad. Deze procedure bestond uit een ingewikkelde stemming die op 3 juli uiteindelijk een trio opleverde waarvan Suárez deel uitmaakte. Diezelfde dag werd Adolfo ontboden op het koninklijk paleis waar Juan Carlos I hem verzocht het ambt van premier op zich te nemen en een kabinet samen te stellen.

De moeilijke weg naar democratie

Marcelino Oreja in 1980
Marcelino Oreja in 1980
Toen Adolfo Suárez begon aan de samenstelling van zijn kabinet bekroop hem al snel het gevoel dat zijn oude collega’s hem het liefst pootje wilde lichten, want vrijwel niemand van hen wilde een ministerspost aanvaarden. Uitzondering was Alfonso Osorio die in het vorige kabinet de Presidencia (AZ) bestierde en onder Suárez behalve deze post tevens de rol kreeg toebedeeld van vicepremier. Osorio en ook de koning waren Suárez behulpzaam bij het zoeken van geschikte kandidaten. Kandidaten die de nieuwe premier veelal maar nauwelijks kende. Belangrijk was dat de koning Marcelino Oreja over wist te halen de post van Buitenlandse Zaken te aanvaarden. Oreja maakte deel uit van een groep van christendemocraten, de zogeheten Tácito, die al in de periode van Franco’s dictatuur was opgericht en ernaar streefde om tijdens het transitieproces de christelijke waarden veilig te stellen. Suárez hechte er belang aan om personen uit deze beweging aan zich te binden. De premier kreeg veel kritiek over zich heen, onder andere van Ricardo de la Cierva, de hofhistoricus van Franco, die uitriep:

‘Wat een vergissing, wat een immense vergissing!’

Maar enkele jaren later bekleedde diezelfde De la Cierva tijdelijk de post van Cultuur in het derde kabinet Suárez.

Het eerste kabinet Suárez werd ingezworen op 8 juli 1976 en niet lang daarna begon de kritiek op Suárez te verflauwen, niet in het minst omdat hij via de televisie aan het volk liet weten dat hij – als iemand niet betrokken was geweest bij de Burgeroorlog – ernaar streefde:

‘dat toekomstige regeringen de vrucht zullen zijn van de vrije wil van de meerderheid van het Spaanse volk’

…en dat:

‘het Spaanse volk heer en meester zal zijn over zijn toekomst’.

Al op 16 juli kondigde Suárez aan dat op termijn aan alle politieke gevangen amnestie zou worden verleend en dat hij medio 1977 algemene verkiezingen wilde uitschrijven.

Suárez’ pogingen om Spanje om te vormen tot een democratie vanuit het dictatoriale, franquistische staatsbestel werd wel beschouwd al de kwadratuur van de cirkel, want hoe kun je de uit de koker van Franco gekomen zijnde Cortes ertoe brengen een wet te accepteren – de zogeheten Ley de la Reforma Politica – die impliceerde dat zij zichzelf zou opheffen?

Adolfo Suárez in 1977 met minister-president Joop den Uyl (r) en minister Max van der Stoel (l) - cc - anefo - Bert Verhoeff
Adolfo Suárez in 1977 met minister-president Joop den Uyl (r) en minister Max van der Stoel (l) – cc – anefo – Bert Verhoeff

Op 10 september begon Suárez zijn offensief en lichtte in een redevoering voor de televisie de bedoelingen van de hervormingswet toe aan het volk. Daarmee oogstte hij onder de leiders van de oppositie weinig lof. Zij verweten hem dat hij geen enkele poging had gedaan om over het wetsontwerp met hen te onderhandelen. Maar Suárez had nadrukkelijk ervoor gekozen om de wet door de bestaande kanalen te loodsen, wat hem de samenwerking kon opleveren met de instituties van het oude regime. Een belangrijke stap daarin was het zich verzekeren van de steun van de strijdkrachten en dat lukte middels een hecht doortimmerde redevoering tijdens een speciale bijeenkomst, waarvoor hij de legerhanden op elkaar kreeg. Heet hangijzer voor de militairen was het eventuele voornemen van de regering om de communistische partij de Partido Comunista de España (PCE) te erkennen. Vooralsnog liet Suárez doorschemeren dat hij dat pas zou doen na de algemene verkiezingen voor de Cortes die tot taak zou krijgen een nieuwe grondwet voor te bereiden (Legislatura Constituyente).

Ook het winnen van het vertrouwen van de oppositie kreeg de nodige aandacht, waarbij de band die Suárez wist op te bouwen met Felipe Gónzalez, de jonge secretaris-generaal van de socialistische PSOE (Partido Socialista Obrero Español) een bijzondere plaats innam. Zij spraken openhartig over de weg die gegaan moest worden en deelden hun belangstelling voor film. Carmen Díez de Rivera, de kabinetschef van Suárez, tekende aan in haar dagboek:

‘Ze houden allebei van films. Dat verbaast me niet. Ze lijken erg op elkaar’.

Aan de vooravond van de behandeling van de Ley de la Reforma Politica door de Cortes moest de regering de nodige weerstanden overwinnen. De eerste was een onderhuids dreigement der militairen, dat werd ingeleid door het aftreden van de minister van Defensie en vicepremier, generaal Fernando de Santiago die het fundamenteel oneens was met de voorgenomen hervormingen. Hij werd vervangen door de chef van de generale staf, generaal Manuel Gutiérrez Mellado, een medestander van Suárez, maar niet voorkomen kon worden dat generaal Iniesta Cano, prominent lid van de bunker, een open brief publiceerde in een rechts blad gericht aan de afgetreden minister waarin hij Santiago een open doekje gaf voor diens ‘wijze en zuivere les’ in patriottisme. Het riekte naar insubordinatie en de regering ondernam stappen om beide generaals op een zijspoor te zetten.

Een tweede moeilijk te nemen horde was het overtuigen van de Nationale Raad van de Movimiento die schoorvoetend akkoord ging en een rapport afleverde dat droop van de scepsis. Maar daarna was de weg vrij voor behandeling in de Cortes die voorafgegaan werd door bestudering van de wet in een voorbereidingscommissie waarvoor door de voorzitter van de Cortes, Torcuato Fernández-Miranda, betrouwbare leden werden voorgedragen.

Alianza Popular
Alianza Popular
Intussen waren cruciale onderhandelingen begonnen tussen de regering en een groep van parlementariërs die zich verenigd hadden in de Alianza Popular (AP, de voorloper van de in 1989 opgerichte Partido Popular) en die onder leiding stond van Manuel Fraga. Het was een machtige groep van zo’n tweehonderd afgevaardigden die de hervormingsvoorstellen konden blokkeren. Het liep goed af voor Suárez. De AP overwoog mee te doen aan de verkiezingen en probeerde er in de onderhandelingen een electoraal systeem uit te slepen dat hen zoveel mogelijk zou bevoordelen. De regering hield vast aan het principe van evenredige vertegenwoordiging, maar beloofde dat later te willen aanpassen in de richting van een districtenstelsel, een voorstel dat door de AP werd aanvaard.

Op 18 november 1976 – nauwelijks een jaar na het overlijden van Franco – was het woord aan de Cortes die de Ley de la Reforma Política aannam met een overweldigende meerderheid van 435 stemmen voor, 59 tegen en 13 onthoudingen. In feite had de van origine franquistische Cortes harakiri gepleegd. Suárez kon opgelucht ademhalen, vooral nadat op 15 december de Spaanse bevolking bij referendum met 94 procent stemmen voor (bij een deelname van 77%) de wet bekrachtigde. Begin januari 1977 nam de premier zijn intrek in het Moncloapaleis dat voordien gebruikt werd als onderkomen voor hoge gasten.

Moncloapaleis (cc - Benjamín Núñez González)
Moncloapaleis (cc – Benjamín Núñez González)

De legalisering van de PCE

De snelheid waarmee Suárez de Ley de la Reforma Política geaccepteerd wist te krijgen had de hele wereld verbijsterd. En nu hij voelde dat er groot verzet was tegen de legalisering van de PCE, besloot hij een sprong voorwaarts te maken. Een sprong die zelfs voor vicepremier Osorio een gevaarlijk waagstuk was. Dat besluit nam Suárez toen publiekelijk bekend was geworden dat de leider van de PCE, Santiago Carillo, uit zijn ballingschap was teruggekeerd en zich incognito had gevestigd in Madrid.

Aan de vooravond van het referendum ontvoerde de antikapitalistische terreurgroep GRAPO (Grupos de Resistencia Antifascista Primero de Octubre) de chef van de generale staf en eiste vrijlating van meer dan twintig gevangenen die veroordeeld waren voor terrorisme. De oppositie veroordeelde deze actie scherp, maar extreemrechts suggereerde dat de GRAPO een soort van gewapende tak was van de PCE. Vlak na het referendum was het weer raak. Op 23 december schoten extreemrechtse pistoleros een studente dood die deelnam aan een manifestatie en de dag erna ontvoerde GRAPO opnieuw een hoge militair. Toppunt was de schietpartij door rechtse terroristen op een groep van advocaten, waarbij doden en gewonden vielen. Een maand later schoten leden van de GRAPO vier agenten van de zekerheidsdienst dood. ‘Iemand is bezig een militaire staatsgreep te provoceren’, zo vertelde Suárez zijn vicepremier Osorio. De premier vreesde voor zijn familie en er werden stringente veiligheidsmaatregelen genomen.

Vier weken na dit incident maakte de PCE op vriend en vijand een enorme indruk met een waardige manifestatie tegen de terreur die zij hield in het centrum van Madrid. Dat ontlokte de toenmalige vicesecretaris-generaal van de Movimiento de uitspraak dat:

‘het onmogelijk was niet te erkennen dat de PCE een indrukwekkende voorbeeld gegeven had van organisatie, discipline en orde’.

Waaraan hij toevoegde dat:

‘op een of ander manier velen beginnen te denken dat de partij en de vrouwen en mannen die er lid van zijn, gelegaliseerd dienen te worden’.

Daar dacht Suárez ook zo over.

Partido Comunista de España
Partido Comunista de España
Toen Suárez in september 1976 de militairen verzekerde dat legalisering van de PCE niet aan de orde was, deed hij dat verwijzend naar de statuten van die partij die dat onmogelijk maakten. Maar kort daarna nam de PCE nieuwe statuten aan waarin tal van scherpe ideologische kantjes waren afgeslepen en waarmee legalisering wel degelijk mogelijk werd. Opiniepeilingen in maart 1977 wezen uit dat voorstanders van legalisering in de meerderheid waren: 45% om 25%. Kort daarvoor had Suárez en geheime ontmoeting met Santiago Carillo die in vriendschappelijke sfeer plaatsvond. Suárez maakte daarop een royaal gebaar door zijn goedkeuring te hechten aan de organisatie van een bijeenkomst van secretarissen-generaal van de Franse, Italiaanse en Spaanse communistische partijen. Het ijs was gebroken.

Een mijlpaal in de ontmanteling van het franquisme betekende de opheffing van het Secretariaat-generaal van de Movimiento die vier decennia de enige politieke partij was geweest in Spanje. In de nacht van 7 op 8 april verdween het enorme embleem van de Movimiento, gevormd door de Yugo y Flechas (Juk en Pijlen), van de gevel van het hoofd-kantoor. En het was op dat moment dat Suárez besloot per decreet de legalisatie van de PCE te realiseren. Daaraan lag een intelligente strategische overweging ten grondslag. In de eerst plaats hield hij rekening met de mogelijkheid dat de communisten de voortgang van het democratiseringsproces zouden kunnen boycotten door erop te wijzen dat de verkiezingen van juni een schijnvertoning zouden zijn. Dat zou wellicht kunnen leiden tot een afwijzing door de gehele oppositie van het transitieproces. Maar Suárez had ook te maken met de afwijzende houding van de PSOE jegens legalisering van de PCE.

Suárez redeneerde als volgt: als de PCE wordt gelegaliseerd, dan neemt zij deel aan de verkiezingen en kan de PSOE het zich niet permitteren niet aan de verkiezingen deel te nemen omdat de PCE dan vrij spel zou hebben. Maar Suárez wilde de PCE niet slechts legaliseren uit strategische overwegingen. Hij was er oprecht van overtuigd dat het beter was de communisten te incorporeren in het nieuwe politieke stelsel, dan ze erbuiten te laten. Op zaterdag 9 april was het zover en werd de PCE ingeschreven in het kiesregister.

De verkiezingen van 15 juni 1977

Unión de Centro Democrático
Unión de Centro Democrático
Wat Suárez nodig had om deel te nemen aan de eerste democratische verkiezingen sinds de dood van Franco, was een partij. Een partij die naar zijn mening het midden moest opzoeken tussen de AP van Manuel Fraga en de PSOE van Felipe González. Het werd de Unión de Centro Democrático (UCD), een samenklontering van vijftien christendemocratische, liberale, sociaal-democratische en regionale partijtjes, die haar steun toezegden aan de politiek van premier Suárez. Adolfo wist zeker dat de deelname van de PCE aan de verkiezingen de winst van de PSOE binnen de perken zou houden en voor de rest rekende hij op het doorslaggevende effect dat zijn televisieoptreden zou hebben op het electoraat.

De eerste peilingen wezen niet op een groot succes voor de UCD, maar Suárez’ televisieoptreden deed wonderen. In dezelfde presidentiële stijl waarmee Kennedy in 1960 – gebruik makend van de televisie – Nixon versloeg, wist Suárez de kiezer voor zich te winnen. Hij vroeg het Spaanse volk op hem te stemmen om zijn taak te kunnen volbrengen. Het werkte: de uitslag was: UCD 165 zetels, PSOE 118, PCE 20 en AP 16. Er werd gespeculeerd op een coalitieregering, maar Suárez formeerde een kabinet dat louter uit UCD ministers bestond, met uitzondering van de onafhankelijke luitenant-generaal Manuel Gutiérrez Mellado op Defensie die tevens eerste vicepremier werd.

Naar consensus en een nieuwe grondwet

Rond 1920 klaagde de filosoof José Ortega y Gasset over het gebrek onder Spaanse politici aan bereidheid tot het sluiten van compromissen. Daarvan was ook de latere president van de Tweede Spaanse Republiek, Manuel Azaña, overtuigd die opmerkte dat dit gebrek een solide opbouw van de republiek in de weg stond. Zij hadden gelijk. In 1931 verklaarde een republikeinse minister dat hij geen overeenkomsten meer wilde sluiten met zijn rechtse tegenstrevers:

‘als zij een burgeroorlog willen, laat ze hun gang gaan’.

Het was de apotheose van een eeuwenlange reeks van twisten, opstanden, burgeroorlogen en ballingschappen die Spanje hadden geteisterd. Ten tijde van de Restauratie van de monarchie na de val van de Eerste Spaanse Republiek in 1874, werd het sluiten van compromissen zelfs als pervers beschouwd. Maar na de gruwelijke Burgeroorlog en zesendertig jaar dictatuur was het klimaat veranderd. Suárez besefte heel goed dat voor verzoening tussen de partijen die in de Burgeroorlog elkaar te lijf waren gegaan een algemene amnestie broodnodig was en dat er tevens een begin gemaakt moest worden met het sluiten van overeenkomsten tussen de diverse politieke partijen om de economie van Spanje uit het slop te trekken.

Het begrip consensus bestond in feite niet in het Spaans-politieke taalgebruik, maar na de langdurige periode van tweespalt groeide de notie van consensus, een notie die voelbaar was tijdens de opening van de democratisch gekozen Cortes door de koning in juli 1977. Suárez herinnerde zich dat moment als het mooiste uit zijn carrière: in het paleis van de Cortes kwamen partijen samen die elkaar hadden bestreden en die zich nu bereid toonden tot verzoening en het bereiken van consensus. Een consensus die leidde tot het aannemen van de Ley de Amnistía (die voorzag in een ruimhartige amnestie) op 14 oktober, waarbij alleen de AP zich onthield van stemming.

Een jaar later, op 31 oktober 1978, nam de Cortes met ruime meerderheid de nieuwe grondwet aan. Alleen de Baskische partij Partido Nacionalista Vasco (PNV) en enkele leden van de AP onthielden zich van stemming of stemden tegen. Restte nog de bekrachtiging van de grondwet door middel van een referendum dat plaatsvond op 6 december. Bijna 90% stemde voor bij een opkomst van 67%. Drie jaar na het overlijden van de Caudillo was het onmogelijke gepresteerd.

Naschrift

Adolfo Suárez won met zijn UCD de algemene verkiezingen van maart 1979, maar bij de in april gehouden gemeenteraadsverkiezingen kwamen de linkse partijen sterk naar voren in de grote steden die vanaf dat moment geregeerd werden door burgemeesters van de oppositiepartijen. Er volgde een moeilijke periode die op 29 januari 1981 uitmondde in het aftreden van Suárez als premier en als voorzitter van zijn partij. Koning Juan Carlos I verleende hem de titel van duque de Suárez (hertog van Suárez) als dank voor zijn rol in het transitieproces. Daarmee werd Suárez opgenomen in de zogeheten Grandeza, de hoogste Spaanse adelstand. In 1982 verliet Suárez de UCD en richtte hij een nieuwe partij op, de Centro Democrático y Social (CDS).

Tombe van Adolfo Suárez en zijn echtgenote (cc)
Tombe van Adolfo Suárez en zijn echtgenote (cc)
Tijdens de algemene verkiezingen in oktober van dat jaar werd Suárez verkozen als afgevaardigde van Madrid, een zetel die hij wist te behouden totdat in 1991 zijn partij bij de gemeenteraadsverkiezingen slechte resultaten boekte en hij zich definitief terugtrok uit de politiek. In 1996 werd aan Suárez de Premio Príncipe de Asturias de la Concordia toegekend als waardering voor zijn bijdrage aan de democratie. Nadat zijn vrouw Amparo overleden was in 2001, werd in 2005 bekendgemaakt dat Suárez al twee jaar leed aan de ziekte van Alzheimer en zich niet meer kon herinneren dat hij ooit premier van Spanje was geweest.

Twee jaar later, bij de herdenking van de dertigste verjaardag van de eerste democratische verkiezingen in Spanje na de dictatuur, benoemde de koning hem tot ridder in de Insigne Orden del Toisón de Oro (Ridder in de orde van het Gulden Vlies), een onderscheiding die door Suárez’ zoon in ontvangst werd genomen. Adolfo Suárez overleed op 23 maart 2014 op 81-jarige leeftijd.

Overzichtspagina Spaanse geschiedenis
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Spanje

Bronnen

-Fuentes, J. F., Adolfo Suárez, Biografía Política. Editorial Planeta, Barcelona 2011

Willem Peeters (1944) is redacteur van de website Casa Cultural waarop naast de complete geschiedenis van Spanje en biografieën van prominente Spaanse politici, artikelen te vinden zijn over tal van andere landen en onderwerpen. Zijn speciale aandacht gaat uit naar Amsterdam. Niet alleen schrijft hij over de historie van de hoofdstad, maar ook heeft hij fotoseries gemaakt waarin afbeeldingen van vroeger uit de Beeldbank van de stad gekoppeld zijn aan hedendaagse foto's (Amsterdam toen en nu). Regelmatig verzorgt hij lezingen in samenwerking met Station-West, een culturele hotspot in het centrum van Amsterdam.

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.365 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×