Hoe verhielden de Joodse immigranten die rond 1600 naar de Republiek kwamen zich tot hun nieuwe overheden en de stadhouders? Natuurlijk voelden de nieuwkomers, eerst Sefardische Joden uit Portugal en Spanje en iets later Asjkenazische Joden uit Oost- en Midden-Europa, zich afhankelijk en kwetsbaar. Om die reden toonden zij op een demonstratieve manier hun loyaliteit aan het gezag. Andersom maakten vorstenhuizen graag gebruik van Joodse leveranciers van luxegoederen of als geldschieters voor het voeren van oorlog. Tussen de Joodse bovenlaag in de samenleving en de machthebbers ontstond zo een voor wat hoort wat relatie – bescherming in ruil voor loyaliteit en exclusieve diensten.

De bede werd in de Republiek wel aangepast: lokale burgemeesters, gewestelijke staten, de Staten-Generaal plus de stadhouder kregen aandacht, wat met al die bestuurders op een gebed zonder eind kon uitlopen. Onder Napoleon kwam er een nieuwe tekst. Joden waren nu gelijkgerechtigd en hoefden niet langer medelijden af te smeken. Na het vertrek van de Fransen viel de Joodse gemeenschap terug op de oude bede. Aangezien koning Willem I nu de soevereiniteit van het Koninkrijk belichaamde, richtte het gebed zich voortaan op het Oranjehuis.
Joodse samenkomst naar aanleiding van de inhuldiging van koning Willem-Alexander in 2013
Loyaliteitsverklaringen
Voor die loyaliteitsverklaringen aan de overheid c.q. koningshuis was ook een symbolische reden: alleen via de Oranjes, “konden Nederlandse joden erbij horen, niet alleen via de letter van de grondwet maar in de praktijk van de gezamenlijke volksfeesten”, schrijft historicus Bart Wallet in zijn inleiding. Christelijke feestdagen vierden Joden immers niet. In Joodse kring nam de tevredenheid over de relatie met de Oranjes een bijna mythische vorm aan. Volgens de vooraanstaande Joodse publicist Tobias Tal kon je er vergif op innemen:
“als de oranjes … regeren, dan gaat het goed met de Joodse gemeenschap, terwijl hun afwezigheid gepaard gaat met onveiligheid, angst en anti-Joodse maatregelen.”
In zijn boek uit 1898, ‘Lentebloesems’, dat zich ontwikkelde tot veelgelezen standaardwerk, gaf Tal af op de stadhouderloze periodes en de patriotten. Willem van Oranje streed in zijn optiek al voor godsdienstvrijheid. De Oranjes waarborgden vrijheden en rechten. Vanaf 1814 zou onder Willem I de gelijkberechtiging van joden tot wasdom zijn gekomen.
Middenweg

Joden telden zo hun zegeningen en vierden de jubilea van het koningshuis daarom eensgezind, de opwinding bij een bezoek van het Koninklijk Huis was altijd groot. De Tilburgse Courant zou bij gelegenheid van zo’n hoog bezoek aan de Amsterdamse Jodenbuurt in 1901 schrijven : “alles blaakt daar van liefde voor het vorstenhuis”. In 1937 zouden twaalfhonderd joodse jongeren ter gelegenheid van het huwelijk van kroonprinses Juliana en Bernhard de koninklijke familie onthalen op een zanghulde:
“Maar boven feest- en klokkenklanken;
Bidt elk geluid op blij bevel;
God spaar prins Bernhard en Juliana,
voor ons Oranje en Israël (…)Zoo zeker onze stemmen stijgen,
gedragen door de lentewind,
zoo zeker zal de band versterken,
die Israël aan Oranje bindt.”
Voor de tevredenheid van Tal c.s. was in de negentiende eeuw wel enige grond. In vergelijking met de Duitse Joden, aldus de auteurs, hadden de Nederlandse Joden het niet slecht. Zij konden monumentalere synagogen bouwen, kregen vaker en eerder toestemming huizen te bouwen in de steden, Duitse vorsten hielden veel meer afstand. Wel kwamen er in de negentiende eeuw wat barstjes in het eensgezinde enthousiasme. Joodse socialisten verweten de Oranjes dat ze de klassenvijand waren. Toch bleef de loyaliteit aan het Oranjehuis groot, tot diep in de jaren dertig en zelfs tot na de oorlog.
De voorbede bleef, zelfs toen gebleken was dat de verzekeringspolis, in de vorm van de band met het huis Oranje, in de vroege jaren veertig niets te betekenen had. Er klonken na 1945 wel vragen uit Joodse kring over de vlucht van het koningshuis naar Londen tijdens de meidagen van 1940. Hadden de Oranjes wel genoeg gedaan tegen de vervolging? Er was kritiek op de clementie die koningin Juliana toonde voor Duitse oorlogsmisdadigers en later op het huwelijk tussen prinses Beatrix en voormalig weermacht-soldaat Claus von Amsberg. Na hun huwelijk zou dit paar door bezoeken aan Israël veel moeite steken in een verbetering van de band.
Visueel

En hoe staat het tegenwoordig met die band? Misschien is dit boek daarvan wel de uitdrukking. Immers, ‘Joden en het huis Oranje’ was onderdeel van een tentoonstelling in het Joods Historisch Museum in Amsterdam die plaatsvond vanwege de viering van het vijfjarig koningschap van Koning Willem Alexander.
Boek: Joden en het Huis van Oranje – Vier eeuwen geschiedenis, kunst en cultuur