Als volksheld toegejuicht door Nederland: J.B. van Heutsz (1851-1924)

9 minuten leestijd
Portret van gouverneur-generaal Van Heutsz
Portret van gouverneur-generaal Van Heutsz (CC0 - Rijksmuseum)

Hij is een van de meest omstreden militairen uit de Nederlandse geschiedenis, maar tijdens zijn carrière als militair en bestuurder klonk er vooral lof. Het was Van Heutsz die als gouverneur van Atjeh eindelijk die slepende Atjeh-oorlog leek te winnen en het was Van Heutsz die de eilanden buiten Java onder het Nederlands gezag wist te brengen. Wanneer hij een al te progressief plan had, floot Den Haag hem terug: nee, geen inheemse mensen in het binnenlands bestuur, ook niet als ze van adel waren, nee, geen subsidie aan inheemse tijdschriften, ook niet met een katern vol eigen propagandanieuws.

Van Heutsz nam een voorbeeld aan generaal Karel van der Heijden. Offensief optreden, het Nederlandse gezag sterk vestigen en waar mogelijk medewerking van de bevolking afdwingen. Daar lag zijn aandacht. Maar in 1904 moest hij zich de huldiging van Nederland laten welgevallen en dat viel hem niet mee.

De majesteit

Nadat Nederland de eerste Atjeh-expeditie had verloren, golfde er hier zoals in het vorige artikel aan de orde kwam, een nationale verontwaardiging op. Hadden “wij” verloren? Nou, dat zouden “wij” nog weleens zien. In die emotie tekenden veel jonge mannen voor het leger in de Oost of lieten zich daarheen overplaatsen. Een van hen was Van Heutsz, die hoopte in Indië naam voor zichzelf te kunnen maken. Dat lukte de ene periode beter dan in de andere periode. Was het beleid meer defensief, richtte het zich op samenwerking met inheemse krijgsheren, dan klonk er kritiek van Van Heutsz. Die houding leverde hem vrienden en vijanden op.

Van Heutszlaan
Van Heutszlaan

In Nederland ontving hij een uitstekende militaire opleiding aan de Hoogere Krijgsschool in Den Haag; waardoor het voor iedereen duidelijk was dat hij naar de hogere rangen zou doorstijgen. Hij bleek steeds vaker pragmatisch te zijn en media-bewust: toen de sultan van Atjeh zich moest onderwerpen, regelde hij een fotomoment. In Nederland stak de Atjeh-koorts alweer de kop op: “wij” hadden uiteindelijk gewonnen. In 1904 werd Van Heutsz als overwinnaar door koningin Wilhelmina naar Nederland geroepen.

Hij wilde niet, wetend dat de toestand in Atjeh verre van geregeld was. Maar de vorstin, het staatshoofd, ontbood hem. Van Heutsz ging.

Nationale hysterie

Het was in juni 1904 dat in Nederland de Van Heutsz-hysterie begon. Met het oog op het nationaal belang en de interesse van andere imperialistische mogendheden, werd een inhuldigingscommissie ingesteld. Deze moest een passend programma bedenken. Aanvankelijk was dit bescheiden, iets met een ontvangst en het uitsteken van de vlag, maar al snel groeiden de plannen, evenals het aantal leden van de commissie. De kranten publiceerden over de scheepsreis van de generaal, en naarmate hij Nederland naderde, namen de plannen toe in grootsheid. Van Heutsz stuurde een telegram:

‘Bedankt voor belangstelling. Verzoeke beleefd voor alles te mogen bedanken. Generaal Van Heutsz.’.

Maar Nederland wilde huldigen. Den Haag nam het nationale voortouw op zich met aan het station een orkest dat een speciaal gecomponeerd lied zou laten horen (‘Een hulde aan Generaal van Heutsz’), toespraken door hoge autoriteiten en een speciaal dagprogramma. Dan was er nog de landelijke commissie en Amsterdam wilde een eigen huldigingsdag, dus daar werd eveneens vergaderd.

Op 5 juli wist Den Haag hoe de inhuldiging in elkaar stak:

De generaal wordt Maandag 11 dezer omstreeks 11 uren des voormiddags aldaar verwacht. Na de begroeting aan het station zal hij zich naar zijn hotel begeven, om daarna eenige bezoeken bij Ministers en andere autoriteiten af te leggen. De ontvangst door den Gemeenteraad ten Raadhuize is voorloopig bepaald op des middags 2 uren, na afloop waarvan de generaal de ovatie in den Dierentuin zal in ontvangst nemen. Des avonds geeft de Minister van Koloniën, de heer Idenburg, ter eere van den generaal een groot diner.
De onderwerping van pretendent-sultan Mohammad Dawot Sjah te Koetaradja aan luitenant-generaal J.B. van Heutsz, circa 1903 (KITLV 52077)
De onderwerping van pretendent-sultan Mohammad Dawot Sjah te Koetaradja aan luitenant-generaal J.B. van Heutsz, circa 1903 (KITLV 52077)

De huldigingsreis begon in Roosendaal. Daar stapte Van Heutsz in een speciaal salonrijtuig, een eerbetoon van de Staats Spoorweg Maatschappij, om zo naar Den Haag te treinen. Op vrijwel elk station waar de trein pauzeerde, stond een huldigingscommissie klaar met muziek, toespraken en vaak een groot applaus. Soms waren er slechts enkele minuten voor beschikbaar, zoals in Rotterdam, maar er moest en zou gehuldigd worden. Een krant schreef:

Onmiddellijk vertoonde de gebronsde kop van den generaal zich voor het geopende venster van het salonrijtuig, zijn echtgenoote aan zijn zijde, benevens de adjudant, kapitein Colijn. De generaal was in klein tenue en droeg als eenig onderscheidingsteeken de plaque van het Grootkruis der Militaire Willems-Orde. Hij is een gedrongen vierkant, figuur, met gezonde, gebruinde gelaatstint.

Bericht in 'Het nieuws van den dag' van 12-07-1904
Bericht in ‘Het nieuws van den dag’ van 12-07-1904 (Delpher)
Eindelijk kwam het Haagse station en hier stond klaar om te huldigen: de gemeenteraad, de commissieleden, vertegenwoordigers van de koningin-moeder en de prins, muziekkorpsen, de kinderen met hun vlaggetjes en alle massaal uitgestroomde burgers en buitenlui. Van Heutsz werd naar Des Indes begeleid om daar gehuldigd te worden door het hoofdcomité van inmiddels 150 personen. De krant Het nieuws van den dag schreef:

In den omtrek van het ‘Hotel des Indes’ was ‘t zwart van de menschen. Bij de aankomst van den stoet daverden ook hier de hoera’s door de lucht. Vooral de schooljeugd, die, voorzien van vlaggetjes, in grooten getale aanwezig was, en in de eerste gelederen had plaats genomen, juichte en jubelde om het hardst, terwijl de huzarenkapél het Wien Neerlands Bloed aanhief. Toen Generaal Van Heutsz, kort na aankomst, zich met Mevrouw Van Heutsz op het balcon vertoonde, brak andermaal een geestdriftvol gejuich uit.

In het hotel Des Indes kon van Heutsz niet echt tot rust komen, want voor het hotel zou er voortdurend iets te doen zijn: muziekkorpsen lieten zich horen met feestelijke muziek en alle Haagse schoolkinderen waren door de huldigingscommisie uitgenodigd met vlaggetjes aanwezig te zijn. Het geluid van kinderstemmetjes, de muziek en de mensenmassa’s zal overweldigend zijn geweest.

Het kon niet op, de emoties waren groot, groter en grootst: speeches bejubelden zijn optreden, militaire verenigingen hadden talloze bloemstukken gestuurd, er werd geklonken met erewijn- het leek of Nederland zichzelf terugvond als glorieuze koloniale mogendheid.

Pragmatisch

Van Heutsz als gouverneur-generaal, circa 1909. (KITLV 28703)
Van Heutsz als gouverneur-generaal, circa 1909. (KITLV 28703)
Als de pragmatische man die hij was, schikte Van Heutsz zich in de huldigingen. Hij maakte gebruik van de situatie zoals die was. In zijn toespraken roemde hij het Oost-Indische leger (later bekend als KNIL), prees hij Nederland en sprak optimistische woorden over de toekomst. Op de hyper-speciale huldigingsdag in Amsterdam gaf hij keer op keer toespraken over hoe bijzonder juist Amsterdam was. Daar zat wel iets in. In deze stad had zich een netwerk gevormd van veel bedrijven en personen met economische belangen in de oost. Zij hadden voor hun huldigingsdag een ingenieus systeem opgezet van donaties, verkoop van dinerzitplaatsen en andere meet and greet mogelijkheden, waardoor deze commissie uiteindelijk nog winst zou maken op de dag.

Ook hier was het programma bomvol met bijzondere momenten, maar ook met een gespannen aandacht omdat er ook protesten tegen het koloniale bewind hadden geklonken. De dag verliep evenwel volgens plan, met een schitterend vuurwerk tot slot.

Gouverneur-generaal

Kort na het huldigen werd Van Heutsz benoemd tot gouverneur-generaal van Indië. Zijn opdracht was: bezuinigen, de buitengewesten onder Nederlands gezag brengen en hier westerse ontwikkeling en beschaving brengen. Militaire inzet was hierbij noodzaak; pas als een gebied veilig was, wilde het bedrijfsleven er zich vestigen. Amsterdam moet verheugd zijn geweest: ze hadden de goede man gehuldigd, ze hadden nu connecties.

In juli en augustus bleef het huldigen doorgaan, al leek het in de laatste maand wat af te nemen. Wel was er toen nog het grote nationale huldeblijk, bestaande uit het schilderij van Jan Hoynck van Papendrecht voorstellende de generaal op een heuvel te Batoe Ilie (1901) en uit de instelling van het Van Heutsz Fonds, bestemd voor ‘ondersteuning aan kinderen van militairen beneden den rang van officier, die in Nederlands-Indië zijn gesneuveld of aan door den vijand bekomen verwondingen zijn overleden’. In korte tijd was hiervoor al ruim achtduizend gulden ingezameld, een groot bedrag.

In Indië was de ontvangst van de nieuwe GG minder enthousiast. Men vreesde een militaire aanpak. Dat was terecht. Al binnen enkele maanden vereenvoudigde Van Heutsz het ambtelijke apparaat, schafte hij verplicht eerbetoon van de inheemse bevolking af via de hormat-circulaire en had hij nieuwe mensen benoemd waar dat eigenlijk niet kon en mocht.

In 1907 wankelde zijn troon door anonieme beschuldigingen van ene ‘Wekker’ in het Haagse blad De Avondpost. De beschuldigingen waren vooral op zijn bevriende officier G.C.E. (Frits) van Daalen gericht, maar ze ondermijnden het gezag van Van Heutsz als eindverantwoordelijke. Na een bitter conflict voorzag Van Daalen door zijn overste weggestuurd te worden; om dat voor te zijn, nam hij zelf ontslag.

Plechtige bijzetting van het stoffelijk overschot van generaal J.B. van Heutsz (1927)

Staatsbegrafenis

Het imperialistische gevoel van Nederland viel grotendeels samen met het Van Heutsz-gevoel van 1904: van huldigen, van het gevoel hebben een onoverwinnelijke natie te zijn, van sterke volkshelden en een grote macht te bezitten. Een emotie die het moreel krachtig versterkte. Precies dat had Nederland nodig, besefte de regering, toen Van Heutsz in 1924 in Zwitserland overleed.

In Indië stonden de zaken er heel anders voor. Het nationalisme groeide met de roep om zelfstandigheid, de budgetten voor het KNIL waren noodgedwongen beperkt, en er moest iets gebeuren om de situatie ten goede te keren. Dat bleek te zijn de heropwekking van het Van Heutsz-gevoel. Terwijl er gewerkt werd aan de inrichting van het interneringskamp Boven-Digoel (Nieuw-Guinea), bereidde Nederland een glorieuze begrafenis voor. Die voorbereiding duurde even. Aan de uiteindelijke staatsbegrafenis in 1927 gingen jaren vooraf van organisatie (wederom was er een commissie samengesteld), van wedstrijden voor het mooiste grafontwerp, van regelen en corresponderen. Maar toen had Nederland ook wat. Op 9 juni 1927 werd Amsterdam het koloniale hart van Nederland. Iedereen was er: vorstenhuis, alle afdelingen van de krijgsmacht, vooraanstaande autoriteiten, familie van Van Heutsz – en toen de stoet met de kist door Amsterdam trok, van het Koninklijk Paleis naar de Oosterbegraafplaats, liep het volk uit om nog eenmaal hun held toe te juichen. Het Algemeen Handelsblad was erbij:

Zeer vol is het langs den geheelen weg. De menschen verdringen elkaar om de plechtigheid gade te slaan. Velen ontblooten het hoofd, wanneer het stoffelijk overschot passeert. Langzaam schrijden de mannen voortwaarts, onder de vlaggen, welke bijna huis aan huis ten teeken van rouw zijn uitgestoken; voortdurend klinkt somber de treurmuziek. De menschen kijken. Zij zien de omfloerste vaandels; de affuit met de drie-kleur, de Indische militairen. Zij zien dit ongewone schouwspel, dat zelfs op de nuchtere- Nederlanders indruk maakt. De laatste gang van een groot vaderlander…

Beeld van Van Heutsz in Coevorden
Beeld van Van Heutsz in Coevorden (CC BY-SA 2.5 nl
– Onderwijsgek – wiki)
In de jaren na de staatsbegrafenis sijpelde het Van Heutsz-gevoel verder. Minder groots, maar wel duidelijk. Om de man zelf ging het al lang niet meer. Met elk standbeeld voor de dode generaal, met ieder gedenkteken, richtte Nederland feitelijk een standbeeld voor zichzelf op: kijk eens, hoe belangrijk “wij” zijn, zie toch, wat een belangrijke imperialistische natie “wij” zijn. Van Heutsz werd tot held gemaakt. In Coevorden werd in 1933 een borstbeeld onthuld waarbij de burgemeester jubelde:

Een gevoel van trots vervult ons, Coevorders, om het feit, dat het een Coevorder jongen is geweest, die, aan de kloekheid van den soldaat de wijsheid en het inzicht van den staatsman verbindende, de man heeft mogen worden, die door het scheppen van geordende toestanden in Atjeh en daarna in geheel Indië het Nederlandsche Rijk daar zoowel als in Europa onschatbare diensten heeft mogen bewijzen.

In Amsterdam kwam een enorm standbeeld van 13 meter hoog, waarbij minister-president Colijn (tevens de voormalige adjudant van Van Heutsz) een meeslepende toespraak hield waarbij de onthulling van het beeld door Wilhelmina een bijna religieuze betekenis kreeg:

Dan is die handeling ook een symbool voor de toekomst; dan roept Uwe Majesteit ook zonder eenig gesproken woord, ons daardoor toe: bewaar dit pand van ‘grooter Nederland’ u door onze voorgeslachten toevertrouwd! En dan antwoorden wij, die van de onthulling van dit gedenkteeken getuige zijn, dan antwoordt de geheele Koninklijke weermacht hier en in Indië, dan antwoordt ook het overgroote deel van Uw volk: dit pand is ons heilig: wij zullen getrouw zijn in de bewaring er van; met Godes hulpe getrouw tot in den dood!

Zo was ook God erbij. Er moest dus wel zegen rusten op de koloniale onderneming, zo leek het. Het Van Heutsz gevoel zou zegevieren.

Tot slot

Na de oorlog kenterde het tij. Indie was niet meer. De koloniale staat voorbij. Met Indonesië wilde Nederland goede handelsbetrekkingen onderhouden. Daarbij paste geen zelfverheerlijking in de vorm van standbeelden. De vernoemingen van straatnamen geschiedde tot in lengte van jaren vrij automatisch. En zo, gestimuleerd door de anti-autoritaire en anti-koloniale provotijd, werd het ene na het andere standbeeld beklad en vervolgens uit het zicht geplaatst. Nederland wilde het eigen verleden wegmoffelen, maar dat lukte nauwelijks tot niet. Het zijn juist deze standbeelden die tot op de dag van vandaag discussies oproepen over het koloniale verleden. Over Van Heutsz zelf gaat het al lang niet meer.

Vilan van de Loo is schrijfster en onderzoekster. Ze schreef onder meer de boeken Uit naam van de majesteit. Het leven van J.B. van Heutsz (1851-1924) en Een eervol bestaan. De geschiedenis van het KNIL, 1814-1950. Zie ook haar eerdere berichten op Historiek.

Andere delen in deze serie: Karel van der Heijden & Frits van Daalen

0
Reageren?x
×