Dark
Light

Een anti-Spaans gedicht uit 1561

Een humoristisch drankgedicht met een verborgen boodschap
15 minuten leestijd
Detail van de tekening 'Houdt op in mijn tuin te wroeten Spaanse varkens!', 1578 - 1582 (Rijksmuseum)
Detail van de tekening 'Houdt op in mijn tuin te wroeten Spaanse varkens!', 1578 - 1582 (Rijksmuseum)

In 1561 organiseerde de Rotterdamse rederijkerskamer De Blauwe Acoleyen een rhetorijck-feest. Negen Hollandse kamers deden mee aan dit literaire festival: Amsterdam, Delft, Gouda, Haarlem (de jonge en de oude kamer), Leiden, Noordwijk, Rijnsburg en Schiedam. Omdat er in Antwerpen ook een literair festival was in dat jaar en omdat in Brugge de schrijver Eduard de Dene zijn boek Testament Rhetoricael afrondde, maakt dat 1561 een bijzonder jaar is in de Nederlandse literatuurgeschiedenis.

Tijdens een rhetorijckfeest werden er wedstrijden gehouden voor toneel, gedichten, liedjes en andere literaire tekstvormen. Een van de deelnemende rederijkerskamers was dus Amsterdam. Het gedicht dat deelnam in de categorie ‘Refereynen int zotte’ heeft een verborgen boodschap, gericht tegen het centrale gezag in Brussel. Om deze boodschap te ontcijferen moet er een omweg genomen worden. Eerst zal ik de ‘openlijke boodschap’ bespreken, namelijk dat dit refereyn een humoristisch drankgedicht is, met de moraal dat te veel eten en drinken niet goed is.

Het refereyn van Amsterdam is een oproep om naar een feest te komen, er is een prijs te winnen: degene die het best kan vreten en zuipen krijgt een lekkere varkenskop:

‘Denckt hoe lecker sal dat verckenshooft smaecken!’

Deze prijs is in het leven geroepen door Bacchus, de god van alle dronkaards. Na deze bekendmaking volgen er twee strofen met een groteske opsomming van mensen die welkom zijn op het feest: doctores die in het zuipen zijn gepromoveerd, die ’s ochtends met een brandewijntje beginnen en die daarna een biertje drinken; na het middaguur komt het Engels bier te pas. Mensen die de kunst geleerd hebben om, als het lijf vol is, alles van zich af te werpen om het daarna weer vol te zuipen. Het refereyn gaat verder met sterke kerels die in één teug een kan uit kunnen drinken. Mest-zwijnen die hun keel opendoen om het bier door te laten lopen. Lieden die amoureus worden na twee stopen bier en alles met een vrouwendoek om voor een vrouw aanzien. Oprechte slokkers die meteen het kalf willen villen. Er is een feest waar ongebreideld gezopen en gevreten kan worden, nee sterker nog: móet worden.

Het refereyn eindigt met de mededeling dat je van veel vreten en zuipen een varkenskop krijgt. De moraal is dat je dus niet ongestraft de hele dag door brandewijn en bier kunt drinken. Alles in dit refereyn gaat om een grapje rondom het woord ‘krijgen’. De winnaar ‘krijgt’ als prijs een lekkere varkenskop, maar de deelnemers zijn allemaal winnaars, omdat zuiplappen allemaal uiteindelijk een varkenskop krijgen.

Anti-Spaans gedicht

Er is echter nog een gezichtspunt om het refereyn van Amsterdam te interpreteren, namelijk dat van kritiek op het bovengewestelijk bestuur in Brussel. De laatste strofe van het refereyn is duidelijk anders en alles wijst erop dat de volgevreten varkenskoppen in Brussel zitten.

De eerste twee strofen van het refereyn gaan over heel veel zuipen, maar in de derde strofe krijgt het gedicht een wending. De dronkaards in deze strofe worden vergeleken met Hermogenes, Samson, Salomon en Croesus. Deze vier legendarische figuren hebben, ondanks hun enorme mogelijkheden, een onverwachte staatverandering ondergaan. Door Hermogenes, Samson, Salomon en Croesus in te zetten, mikt de rederijkerskamer van Amsterdam op een hogere laag van de bevolking. Met Hermogenes worden theologen, met Samsons legeraanvoerders, en met Salomon en Croesus koningen of andere zeer hoge adel gewaarschuwd zich niet onmatig te gedragen. De auteur van het refereyn laat zien dat hij met deze vier personages een soort iconografisch programma heeft opgezet. Het refereyn is een waarschuwing tegen onmatigheid, maar de gewone burgers worden niet gewaarschuwd. Hermogenes, Samson, Salomon en Croesus waren immers geen gewone burgers.

Pieter Bruegel, De val van Hermogenes, 1565 (Rijksmuseum)
Pieter Bruegel, De val van Hermogenes, 1565 (Rijksmuseum)

Hermogenes

Hermogenes was in de zestiende eeuw zeer bekend, vanwege de legende van Sint Jacobus die beschreven is in de Legenda Aurea. Hoewel er verschillende varianten zijn, is er sprake van een algemeen basisverhaal: de apostel Jacobus kwam na zijn missie op het Iberisch schiereiland terug in Judea. De magiër Hermogenes stuurde zijn leerling Philetus naar Jacobus om te bewijzen dat diens mirakels in het niet vielen bij hun eigen toverkunsten. Philetus is echter onder de indruk van Jacobus en besluit zich bij hem te voegen. Hermogenes tovert Philetus lam. Jacobus zendt hem zijn hoofddoek, waarmee de betovering ongedaan wordt gemaakt: Philetus kan weer lopen. Hermogenes is woest en roept zijn demonen op om Jacobus te halen. Deze demonen konden niets doen bij Jacobus en het omgekeerde gebeurde: Jacobus beval hen Hermogenes te boeien en bij hem te brengen. Hermogenes is hierdoor zo angstig geworden van zijn eigen duivels en zo onder de indruk van de kunsten van Jacobus dat hij zich bekeert tot het christendom. Deze legende is in 1564 door Pieter Bruegel de Oude getekend in twee tekeningen (die gedrukt zijn door Pieter van der Heyden).

De legende van Jacobus en Hermogenes was bekend en dat deze legende aangehaald werd, heeft zeker een bepaalde betekenis in het Amsterdamse refereyn. Hermogenes was een machtig man, maar hij had ooit de verkeerde kant gekozen. Pas na de strijd met Jacobus koos hij de goede kant, die van het christendom. Het lijkt erop dat het refereyn wil waarschuwen voor verkeerd gedrag, dat je niet zo veel moet drinken dat je een Hermogenes wordt. Hermogenes is als tovenaar een religieus persoon, maar tegen Jacobus en de enige waarachtige religie kon hij niet op. Het refereyn van Amsterdam zegt hiermee dat men niet een Hermogenes moet worden: dat (met name) theologen wel de juiste kant van het geloof moeten kiezen. Dat zij niet moeten vervallen tot zich volvretende en lamzuipende kerkelijken die blaten als Hermogenes. De geestelijkheid is er voor het zieleheil van alle mensen, een ware geestelijke is als Jacobus: een ware aanhanger van het ware christendom. Uiteraard is de waarschuwing vooral gericht tegen de hoge geestelijkheid en niet tegen de plaatselijke dorpspastoor. Hermogenes en Jacobus waren mannen van een hogere orde, te vergelijken met iemand als kardinaal Granvelle.

Pieter Bruegel, Sint Jacobus en Hermogenes, 1565 (Rijksmuseum)
Pieter Bruegel, Sint Jacobus en Hermogenes, 1565 (Rijksmuseum)

Samson

Eenzelfde waarschuwing is ook te zien bij Samson. Samson is de hoofdpersoon van het Bijbelverhaal Richteren 13-16, hij was zo sterk als een leeuw, maar op het moment dat zijn haar afgeknipt werd, was hij zijn krachten kwijt. Dit heeft hij altijd geheim kunnen houden, behalve voor Delila – zij wist hem het geheim te ontfutselen. ’s Nachts schoor men Samson zijn lokken af, waardoor hij overmeesterd kon worden. Door dronkaards met Samson te vergelijken werd er voor het zuipen gewaarschuwd: wie te veel drinkt, verliest zijn verstand en zal net als Samson beetgenomen kunnen worden.

Salomon

Het Bijbelverhaal van koning Salomon die zijn hoofd op hol laat brengen door zijn vriendinnen is ook een element dat in het refereyn van Delft gebruikt werd. In principe was Salomon een wijs man, maar hij liet zich gek maken door vrouwen. Het gevolg was dat hij zijn eigen godsdienst veronachtzaamde en zich richtte op de heidense goden die hem aangedragen waren door de vrouwen. Drank kan hetzelfde veroorzaken. Wie veel drinkt acht zich zo wijs als Salomon. Doch een dronken Salomon was uiteraard helemaal niet wijs. De afbeelding van een zotte Salomon sierde vele bestuursgebouwen in de zestiende eeuw, allemaal om bestuurders erop te wijzen dat zij zich niet gek moesten laten maken, maar dat zij hun verstand moesten behouden. Mensen die zich niet inlaten met het stadsbestuur of landsbestuur zijn niet de doelgroep voor deze waarschuwingen; de rederijkerskamer van Amsterdam richt zijn pijlen duidelijk op een hoger segment van de samenleving: de bestuurders (die gewend waren omringd te zijn door de verhalen van Samson en Salomon).

Croesus

Koning Croesus volgens Claude Vignon - Musée des Beaux-Arts de Tours
Koning Croesus volgens Claude Vignon – Musée des Beaux-Arts de Tours
Croesus was koning van Lydië en de rijkste man op aarde. In de oorlog tegen de Perzen viel hij het Perzische leger aan, want het orakel van Delphi had hem verteld dat als hij aan zou vallen er een groot rijk ten onder zou gaan. De aanval mislukte en Lydië werd veroverd door de Perzen. Het orakel bleek gelijk te hebben, maar niet op de manier zoals Croesus gedacht had. De waarschuwing is dat Croesus zich verkeek op het orakel, hij had niet door dat de orakelspreuk voor tweeërlei uitleg vatbaar was. Het gevolg was dat hij, zo zegt het refereyn, naar Calais varen moet. Hetzelfde lot ondergaat de grote drinker: zijn kijk op de wereld raakt vertroebeld, hij wordt overmoedig en hij gooit al zijn geld over de balk. Ook hij zal dan moeten inschepen naar Calais. De plaatsnaam Calais wordt hier gebruikt als woordgrap, vanwege het woord ‘kaal’, varen naar Calais is varen naar kaalheid; in Calais word je kaalgeplukt. Enerzijds geldt deze waarschuwing voor iedereen, iedereen die te veel drinkt, jaagt zijn fortuin er doorheen en zal naar Calais varen. De waarschuwing is echter ook veel specifieker te lezen, namelijk dat hij geldt voor mensen die gelijkgesteld kunnen worden met koning Croesus. Mensen die het voor het zeggen hebben, de machtigen der aarde, die kunnen pas echt vervallen tot kaalheid. Het zijn dus de mensen aan de top van de hiërarchische piramide die zich aangesproken moeten voelen, de mensen die op één lijn gesteld kunnen worden met een koning als Croesus. Croesus was de rijkste man van zijn tijd, hertog Philips de Goede was de rijkste man van de vijftiende eeuw, diens achterachterkleinzoon Karel V had een rijk waar de zon nooit onder ging… Koning Philips II is derhalve iemand die zich wel eens met Croesus zou mogen identificeren, of in ieder geval zijn plaatsvervanger voor de Nederlanden. Niet dat we moeten denken dat Amsterdam verwachtte dat Philips II in het publiek zat, dus van een directe identificatie tussen Croesus en Philips was geen sprake. Het lijdend voorwerp van spot of satire hoeft uiteraard niet in de zaal te zitten, de spot van Amsterdam tegen Philips II was om de aanwezige lachers op de hand te krijgen.

Prinsen

Hermogenes, Samson, Salomon en Croesus waren alle vier machtig, door verkeerde keuzes zijn zij echter belachelijke personen geworden. Dit lot staat de grote drinkers die meedoen met de wedstrijd om de varkenskop ook te wachten. De wijze les van de derde strofe van het Amsterdamse refereyn is dat ook grote mannen verkeerde keuzes kunnen maken, de gewone man moet zich hieraan spiegelen en ervoor waken dat dit hem gebeurt. Drankzucht zal er in ieder geval niet voor zorgen dat je geen verkeerde keuzes maakt. Dat de kamer van Amsterdam ervoor gekozen heeft om met name ‘de hogere heren’ te waarschuwen en om geen waarschuwend refereyn te schrijven voor de man of vrouw die zich niet bezighoudt met een vorm van bestuur, wordt benadrukt in de prince-strofe (dat is de laatste strofe van het gedicht).

De prince-strofe begint altijd met het woord ‘Prince’. Dat woord kan er staan om aan te geven dat het de laatste strofe van een refereyn is, maar soms wordt het woord echt betekenisvol gebruikt. Dan wordt er een prins aangesproken. Of een prinses, zoals Anthonis de Roovere een aantal malen heeft gedaan in zijn Maria-loven. In die gevallen maakt het woord ‘Prinses’ deel uit van de eerste zin van de prince-strofe. Bijvoorbeeld in het geval van het refereyn ‘Lof Leedere daer Christus in minnelijck daelde’:

Princhersse / de stede was heylich en goedt

Ook in het Antwerps Liedboek uit 1544 komt zo’n betekenisvolle ‘prince’ voor, in het liedje over Proper Janneke. In dat geval is de ‘princesse’ het meisje op wie de ik-verteller verliefd is:

Princersselijc lief hoe moechdi mi vergheten

In het Amsterdamse refereyn begint de prince-strofe met:

Ghij Princen doet om desen prijs diligentie

Net als in de gevallen van Anthonis de Roovere en het Antwerps Liedboek is deze ‘Princen’ een directe aanspreking – zeker ook omdat de versregel begint met ‘Ghij’. Deze prinsen moeten de mensen zijn die zich ook herkend moeten hebben in de voorbeelden van Hermogenes, Samson, Salomon en Croesus. De wijze en machtige mannen uit de voorlaatste strofe die ondanks hun wijsheid en kracht zich onbezonnen gedroegen en die daarmee ten val kwamen, zijn dan niet gebruikt als algemene waarschuwing voor een groter publiek. Die mannen worden gebruikt als waarschuwing voor de zittende macht. De prinsen in Brussel moeten zich niet onbezonnen gedragen, moeten zich niet het hoofd op hol laten jagen, moeten zich niet als varkens gedragen – het zal slecht met hen aflopen. We kunnen bij de ‘princen’ denken aan mensen als kardinaal Granvelle, maar ook aan landvoogdes Margareta van Parma.

In die prince-strofe is meer te ontdekken. Het taalgebruik in de prince-strofe wijkt enigszins van de overige strofen. Waar het hele refereyn een normaal taalgebruik hanteert, daar komen er in de prince-strofe een paar typische ‘Brabantse’ rederijkerswoorden voor: ‘diligentie’, ‘excellentie’, ‘miraculeuselijck’, ‘gheconditioneert’ en ‘onghefalgeert’. Deze woorden zijn niet ongebruikelijk in rederijkersteksten, ook niet in die van buiten het hertogdom Brabant, opvallend is echter dat deze woorden in het Amsterdamse refereyn bij elkaar in de prince-strofe staan. Alsof het taalgebruik ook prinselijker wordt: de princen worden direct aangesproken in een taal die zij zullen herkennen. De Amsterdamse kamer spreekt in een Brabantser register zodra de leiders in het Brabantse Brussel aangesproken worden.

Houdt op in mijn tuin te wroeten Spaanse varkens!, anoniem, 1578 - 1582 (Rijksmuseum)
Houdt op in mijn tuin te wroeten Spaanse varkens!, anoniem, 1578 – 1582 (Rijksmuseum)

Specken en Maranen

Er is meer, want niet veel later in de geschiedenis worden de Spanjaarden gelijkgesteld aan varkens, bijvoorbeeld in de beeldende kunst. Op een anonieme prent uit circa 1572-1580 wordt een kustlandschap bewoond door dieren: Holland en Zeeland worden als leeuwen afgebeeld, de geuzen als ganzen en de Spanjaarden als varkens. In het midden van de prent staat een leeuw die met een vervaarlijke knuppel zijn omheinde tuin verdedigt tegen invallende zwijnen, op de omheining zijn de wapens van diverse Hollandse steden aangebracht. Het is duidelijk dat de tuin Holland symboliseert en dat de varkens er niets te zoeken hebben. In het gebied rondom de Hollandse tuin maken de varkens er een puinhoop van, ze doorwroeten de grond op zoek naar knollen of rapen, ze bespringen elkaar (en een varken bespringt zelfs een grazende ezel) en ze rennen in het rond. Kortom, ze plunderen het land en ze maken alles kapot. In zee is ook een leeuw (de Zeeuwse leeuw – tot aan zijn middel in het water, zoals ook te zien is op het Zeeuwse wapen) in gevecht met varkens, bijgestaan door schepen met ganzen. Een aantal ganzen voert een varken weg door de lucht en op één van de schepen zijn varkens opgehangen aan de ra. Onder de prent staat een verklarend gedicht, waarvan de tekst luidt:

Houdt op in myn Thuyn te wroeten Spaensche Beeren,
Wilt uwen Verkens-rug toch achterwaerts trecken,
Oft myn Guesche Cudse salt u soo verleeren
Die u thooft sal breken, oft den hals doen recken:
Den Edelen Prince daer ghy meed’ woudt ghecken,
Sal u te Water en Land’ bespringhen all:
Vertreckt met u vuyl Soghen, en Jonghe Specken,
Loop Guyten loop, oft Geux u daer toe dwinghen sall.

De symboliek is duidelijk, Holland moet verdedigd worden tegen de Spaanse zwijnen en Zeeland moet ervan gezuiverd worden. Het onderschrift bij de prent laat niets te raden over, Spanjaarden zijn vieze varkens die zo snel mogelijk het land uitgejaagd moeten worden.

In andere teksten worden Spanjaarden ook met varkens vergeleken, al wordt daarin dan vaak het woord ‘speck’ gebruikt. In liedje 133 van het Geuzenliedboek bijvoorbeeld:

Men sach Duckdalf vertrecken
Met zijne gherooffden schat,
Maer alle zijn Spaensche Specken,
Liet hy in elcke Stadt,

Deze specken komen daarnaast voor in de liedjes 81, 174, 212, 228, 243, 247 en 251. Een aparte vermelding verdient het woord ‘maraan’, ook een synoniem voor varken. Maranen waren eigenlijk Moren en joden die tot het christendom bekeerd waren – ondanks hun bekering hadden zij een moeilijke verhouding met het eten van varkensvlees. Het scheldwoord ‘maraan’ brengt moslims, joden en varken bij elkaar, het is daarmee een perfect scheldwoord voor een Spanjaard.

In de Neder-Landtsche Gedenck-clanck van Valerius komt de Maraan ook een aantal keer voor, bijvoorbeeld in het lied ‘Ach bitterheyt’:

Oh bitterheyt! Ach! ach! waer vlieden wy?
Wel! waerom dus geschreyt?
’t Is vanden tyranny
Die ick Met schrick,
Hoor aen,, Maraen,,
Doet spaen,,’
’t Volck levend onder d’aerd,
Haer joncheyt hy niet spaert.

Ook in de liedjes van pagina’s 186 en 212 wordt de Spanjaard met Maraan aangeduid. De bekendste Maraan-vermelding is die van ‘Merck toch hoe sterck’ (pagina 247): ‘Maraens trompetten!’ De Spanjaarden-zijn-varkens-metafoor was dus wijdverbreid tijdens de Opstand.

De Beeldenstorm. Vernieling van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal te Antwerpen op 20 augustus 1566. (gravure gemaakt door Frans Hogenberg)
De Beeldenstorm. Vernieling van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal te Antwerpen op 20 augustus 1566. (gravure gemaakt door Frans Hogenberg)
Er is een argument dat het waarschuwende element van het refereyn tegen de Brusselse machthebbers tegenspreekt, en dat is de datering: 1561 is erg vroeg voor een opruiend gedicht tegen de centrale overheid. De vraag is echter of dit inderdaad te vroeg is. De Beeldenstorm van 1566 is slechts vijf jaar na het Rotterdamse rederijkersfeest. Die Beeldenstorm kwam niet als een donderslag bij heldere hemel, daar gingen ontwikkelingen aan vooraf. Er moest eerst een beginnende boosheid ontstaan, voordat deze oversloeg naar een het deel van de bevolking dat de wapens op durfde te pakken om kerken en kloosters te bestormen. Dit zou best in 1561 plaats hebben kunnen vinden. Er kan een algemeen, doch ondergronds, gevoel van naderende tirannie en onderdrukking geweest zijn in 1561.

Het refereyn int sotte van de Amsterdamse rederijkerskamer is meerduidig. Het is in de eerste plaats een drankgedicht dat waarschuwt tegen overmatige alcoholconsumptie. Wie te veel drinkt, krijgt een varkenskop. Maar kan er nu geconcludeerd worden dat het Amsterdamse refereyn een satirische aanval is op de bovengewestelijke overheid uit Brussel? Ik ben geneigd om deze vraag met ‘ja’ te beantwoorden. In de eerste plaats zijn er de waarschuwende voorbeelden van Hermogenes, Samson, Salomon en Croesus. De waarschuwingen hebben vooral betrekking op hoogmoedig en onbezonnen gedrag van hoge gezagsdragers. Niet voor niets werden soortgelijke personages afgebeeld in stadhuizen en kerken. Ten tweede wijst het taalgebruik in de laatste strofe naar Brussel. In het hele refereyn komen geen brabantismen voor, behalve in de prince-strofe – juist de strofe waarin ook het woord ‘prince’ voorkomt. De adressering van deze strofe wijst naar Brussel, in ieder geval is zo in 1562 – het is aannemelijk dat deze wijze van adressering ook in 1561 mogelijk was. Het derde punt is dat de vergelijking met het varken wordt gemaakt: wie de hele dag niets anders doet dan vreten en zuipen, gedraagt zich als een varken en krijgt een varkenskop. Het lijkt erop dat het refereyn hiermee naar Brussel wijst: dames en heren, gedraagt u zich niet als zich volvretende varkens, maar bestuur het land duurzaam. Een paar jaar later zal de relatie Spanjaarden-varkens expliciet gelegd en zelfs gemeengoed worden, onder andere in het Geuzenliedboek; het zaadje voor deze expliciete vergelijking kan in 1561 door Amsterdam zijn geplant.

~ Bas Jongenelen
De auteur hoopt op 12 november 2019 te promoveren aan de Radboud Universiteit op zijn onderzoek naar humor in 1561

Proefschrift in boekvorm: Humor in 1561 – Bas Jongenelen

Refereyn van Amstelredam

Bacchus, alder dronckaerts god, groot van majesteijt,
heeft tot prijs ghestelt met lustighe sinnen
een ghebraen wilt verckenshooft, costelijck toebereijt,
’t welck men met constich drincken sal mogen winnen.
Dus comt al t’samen, ghij dronckaerts uut minnen,
die doctoors in ’t suijpen zijt ghepromoveert,
die ’s morghens vroech met een ghebrandt wijnken beginnen
en recht veur middach ghij die peuselaer begheert.
Maer na die noen werdt dan rustich u borst ghesmeert
met Enghels bier, dat ghij laet deur die kele sluijpen.
Als ’t lijf vol is, weet ghij deur const die u is gheleert,
dat van u te werpen, en weer vol te suijpen.
Comt neerstich in ’t perck al soudt ghij daer cruijpen,
op avontuer oft ghij aen desen prijs mocht gheraecken.
Denckt, hoe lecker sal dat verckenshooft smaecken!

Comt nu ghij reusen en ghij stercke mannen,
om bier en wijn te drincken dach ende nacht.
Ghij die fijn uutveghen condt volle cannen
met eenen sneirts, als ’t u lieflijck toe werdt ghebracht.
Thoont nu u conste, van gheluck ick wacht.
Ghij mest-swijnen, comt met groote hoopen,
daer desen godt sulcke gratie in heeft ghewracht
dat ghij u keel condt opdoen en ’t bier deur laet loopen.
Ghij die soo amoreus werdt als ghij twee stoopen
in ’t lijf hebt, dat ghij wel op een boesem ombelet
soudt climmen als daer, na mijn ontknoopen,
een schoone vrouwendoeck op waer gheset.
Ghij oprechte slockers, die ’t calf vildt altemet,
thoont nu u conste, wilt na desen prijs haecken.
Denckt, hoe lecker sal dat verckenshooft smaecken!

Comt, ghij constenaers, die u laet duncken wel half
dat ghij Hermogenes te boven ghaet in ’t singhen
als ’t lijf vol, is bleijtende als een onghetemt calf.
Comt al ter feest, wilt u const bijbringhen
ghij die u sterck drinckt, dat ghij wel soudt dwinghen
als Samsoen een leeuwe, met cracht sonder practijck.
Ghij die u wijs drinckt, wetende alle dinghen
veel bet dan Salomon, comt alle ghelijck.
Met die mondt is u kennelijck sonder beswijck
al dat ter werelt op den terlinck loopen mach,
ghij die deur dronckenschap werdt als Cresus rijck,
al vaerdt ghij na Calis van dach te dach.
Ghij slockers die dick over u tongh cackt in ’t ghelach,
steeckt na desen prijs, spoelt lustich u kaecken!
Denckt, hoe lecker sal dat verckenshooft smaecken!

PRINCE
Ghij princen, doet om desen prijs diligentie!
Want deur de gratie van desen grooten godt ghe-eert
is dit wilt verkenshooft vol excellentie
miraculeuselijck soo gheconditioneert
dat dien die ’t wint en opeet, onghefalgeert
sal vercrijghen die selfde natuer en aert
van een vercken dat alle onnutticheijt hanteert:
slurpen, ghapen, ghieten, storten vrij onvervaert.
Als ’t op is stoot ‘et den back om en verhaert.
Dese const sult ghij mee crijghen, dus wilt u quijten
dat met eenen veech een can van u sal werden gheclaert,
en sult se dan rustich over ’t hooft connen smijten.
Dus comt, weest niet beveijnst als d’ hypocrijten,
maer drinckt met een vrij hert veur alle saecken.
Denckt, hoe lecker sal dat verckenshooft smaecken!

×