Veldtocht van Einsatzgruppe B
In het voorjaar van 1941 werd Pretzsch an der Elbe overspoeld door mannen in veldgrijze uniformen en met op hun pet een zilveren doodskop. In het zestiende-eeuwse slot van het circa 80 kilometer ten zuidwesten van Berlijn gelegen stadje bevond zich een politieacademie waar de manschappen van de Einsatzgruppen voorafgaand aan de invasie van de Sovjet-Unie, op 22 juni 1941, getraind werden voor hun taak in het Oosten. Voor Arthur Nebe was Pretzsch de startlocatie van een veldtocht die hem tot aan de poorten van Moskou zou brengen. Zijn Einsatzgruppe telde 655 leden en bestond uit drie Sonderkommandos (7a, 7b en 7c), waarbij Sonderkommando 7c ook bekend stond als het Vorkommando Moskau. Daarnaast telde Einsatzgruppe B ook twee Einsatzkommandos (8 en 9). Elk van deze sub-eenheden bestond uit grofweg 50 tot 175 man.1 De Sonderkommandos waren bedoeld om snel op te rukken en direct achter het front te opereren, terwijl de Einsatzkommandos actief waren in het verder van het front gelegen achterland. In de praktijk was van deze onderlinge taakverdeling echter nauwelijks sprake.
Om de fronttroepen van de Wehrmacht goed te kunnen volgen, verplaatsen de leden van de Einsatzgruppen zich met vrachtwagens, motoren en stafwagens. De uitrusting en voorraden van de eenheden waren uitgebreid genoeg om zo min mogelijk afhankelijk te hoeven zijn van de Wehrmacht en bestonden uit veldkeukens, rantsoenen voor meerdere dagen, transformatoren, radio’s, telexapparatuur, gereedschap en reserveonderdelen voor de voertuigen. Graafgereedschap voor het delven van de massagraven en wapens en munitie voor de uitvoering van de executies (en ter verdediging van zichzelf bij een mogelijk vijandelijk treffen) behoorden ook tot de vaste uitrusting van iedere Einsatzgruppe.2
Nebes Einsatzgruppe bereikte zonder vertraging op 23 juni Posen (Poznań). Een dag later werd de opmars vervolgd naar Warschau, dat al sinds 1939 bezet werd. Toen zijn Einsatzgruppe in het kielzog van de Wehrmacht de Sovjet-Unie binnenviel, gingen zijn Einsatz– en Sonderkommandos ieder hun eigen weg.3 Op diverse plaatsen werden in juli door de sub-eenheden van Einsatzgruppe B de eerste executies uitgevoerd, die gedetailleerd werden gedocumenteerd. Zo rapporteerde Einsatzgruppe B op 13 juli 1941 de executie van 321 Joden. 150 Litouwse politiemensen werden hier gerekruteerd om deel te nemen aan “de liquidatie van Joden.” Daarop werden dagelijks 500 Joden geëxecuteerd. In hetzelfde rapport werd de executie van “slechts” 96 Joden in Hrodna of Grodno en Lida gemeld. Tevens werd verslag gemaakt van de executie van 215 Joodse en bolsjewistische functionarissen in Bialystok.4 Op 26 juli 1941 werd door Nebes Einsatzgruppe gerapporteerd dat 27 Joden, die niet verschenen waren om te werken, in de straten van Vitebsk publiekelijk geëxecuteerd waren.5 Het zijn slechts enkele voorbeelden van de moorden die door Einsatzgruppe B die maand gepleegd waren werden.
De cijfers werden gerapporteerd aan Berlijn. Er was belangstelling vanuit de hoogste gelederen van de nazi-partij. Op 1 augustus 1941 gaf Heinrich Müller, die in Berlijn was achtergebleven, via de radio de commandanten van de Einsatzgruppen de opdracht dat
“de Führer voortdurend geïnformeerd moet worden […] over het werk van de Einsatzgruppen in het Oosten.”
Müller wenste bovendien zo snel mogelijk “visueel materiaal” te ontvangen, zoals foto’s.6
Op 5 juli 1941 bereikte Nebe met zijn staf Minsk, waar hij gedurende twee weken zijn hoofdkwartier vestigde.7 Einsatzgruppe B rapporteerde op 13 juli dat er in de stad een kamp opgezet was voor burgers, waar bijna de complete volwassen mannelijke bevolking in opgesloten werd. In het rapport werd vermeld dat
“de Einsatzgruppe was gevraagd om het kamp samen met de Geheime Feldpolizei te onderzoeken. Alleen personen die in staat waren om zich buiten beschuldiging te plaatsen en die noch politiek, noch crimineel verdacht waren, werden vrijgelaten. De rest, die in het kamp achterbleef, zal onderworpen worden aan een zorgvuldig onderzoek. 1050 Joden werden naderhand geliquideerd. Dagelijks worden anderen geëxecuteerd.”8
Een maand na zijn aankomst in Minsk, op 5 augustus, werd Nebes hoofdkwartier verplaatst naar Smolensk in Rusland.9 Vanuit Smolensk gaf Nebe leiding aan het Vorkommando Moskau dat de opdracht had Moskou en omgeving te zuiveren van Joden. Tot in Moskou is het Vorkommando echter nooit gekomen, want het op 2 oktober 1941 door het Duitse leger gelanceerde offensief op de Russische hoofdstad, operatie Tyfoon, faalde. De herfstregens veranderden de Russische wegen in modderpoelen waarin Duitse voertuigen zich vast reden waardoor de opmars vertraagd werd. Weliswaar werd dit probleem opgelost door de vorst, maar de strenge winter bracht nieuwe problemen. De Duitse troepen waren niet voldoende voorzien van warme kleding en de vrieskou maakte het moeilijk tanks en andere voertuigen te onderhouden. Het Rode Leger herstelde zich en ging in de aanval. De Wehrmacht leed tijdens de slag om Moskou enorme verliezen. Het mislukken van het offensief vormde een belangrijk keerpunt in de oorlog, nadat het Duitse leger in de eerste maanden van de invasie zo snel opgerukt was.
Op het moment dat de Wehrmacht tijdens de slag om Moskou zware verliezen incasseerde, was Nebe niet langer werkzaam in de Sovjet-Unie. Eind oktober 1941 was hij teruggekeerd in Berlijn.10 Op 14 november 1941 werd aan Berlijn gerapporteerd dat op dat moment het totale aantal geregistreerde liquidaties door Einsatzgruppe B 45.467 bedroeg.11 Het merendeel van de executies was uitgevoerd gedurende de vier maanden dat Nebe het bevel had gevoerd over de Einsatzgruppe. In augustus was Einsatzgruppe B begonnen om naast Joodse mannen ook vrouwen en kinderen te executeren.12 Behalve de officiële rapportages zijn er naar verhouding weinig bronnen die de inzet van Einsatzgruppe B en specifiek de rol van Nebe daarbij documenteren. Noch Gisevius, noch Wehner was aanwezig bij de veldtocht van Einsatzgruppe B en Nebe zette niets over zijn ervaringen op papier.
Om toch een indruk te krijgen van wat Nebe ervaren heeft en hoe hij zich gedroeg als commandant moeten we ons wenden tot de verhoren die afgenomen werden tijdens het Einsatzgruppen-proces, dat plaatsvond van 15 september 1947 tot 10 april 1948 in Neurenberg. De zittingen werden gevoerd in dezelfde rechtszaal als waarin de leden van de nazi-top terecht hadden gestaan voor het Internationale Militaire Tribunaal, maar dit keer werd het tribunaal niet gezamenlijk georganiseerd door de vier belangrijkste geallieerde machten, maar alleen door de Amerikanen. Onder de 24 aangeklaagden bevond zich Walter Blume. Hij had als ondergeschikte van Nebe leiding gegeven aan Sonderkommando 7a. Gedurende zijn verhoor sprak hij over de rol van Nebe als leider van Einsatzgruppe B.
Walter Blume, van bureau naar massagraf
Het ene moment zat hij in een schoon en gesteven uniform achter een bureau op een kantoor in Berlijn, het andere moment stond hij in een met modder besmeurd uniform aan de rand van een massagraf vol met kogels doorzeefde lichamen in de Sovjet-Unie. Dat was zoals de carrière van Walter Blume er tijdens de oorlog uitzag. De loopbaan van de op 23 juli 1906 in Dortmund als zoon van een hoofdmeester geboren SS’er begon met een studie rechten. In 1933 behaalde hij zijn doctoraat en op 1 mei van dat jaar sloot hij zich aan bij de NSDAP, naar eigen zeggen omdat een collega-jurist hem zei dat dit van gunstige invloed op zijn carrière zou zijn. Inderdaad had hij een succesvolle nazi-carrière voor de boeg. Op 11 april 1935 werd Blume lid van de SS met de rang van SS-Untersturmführer. In 1941 was hij al opgeklommen tot SS-Standartenführer. Na gewerkt te hebben als plaatselijk Gestapo-chef in onder andere Dortmund en Berlijn werd hij in maart 1941 chef van de invloedrijke afdeling personeelszaken van het Reichssicherheitshauptamt. Zijn bureaufunctie werd van juni tot september 1941 onderbroken toen hij in de Sovjet-Unie het bevel voerde over Sonderkommando 7a.13 Gedurende het Einsatzgruppen-proces getuigde hij over zijn ervaringen en daden gedurende die periode.
Na de Sovjet-Unie binnengevallen te zijn, arriveerde Blume met zijn Sonderkommando op 30 juni in Vilnius, de Litouwse hoofdstad die voor de oorlog nog aan Polen toebehoord had. Omdat hij had vernomen dat ook Einsatzkommando 9 in de Litouwse hoofdstad gearriveerd was, besloot hij verder op te rukken in zuidoostelijke richting naar Minsk. Dit ging tegen het bevel in van de Wehrmacht, die hem geen toestemming gegeven had om zich verder in de richting van de frontlinie te begeven. De weg tussen Vilnius en Minsk maakte een goede indruk op Blume en was nog ongeschonden door het oorlogsgeweld. Vanwege mogelijke Russische luchtaanvallen hielden de Duitse voertuigen de voorgeschreven afstand tussen elkaar aan. Zonder pauze genomen te hebben, bereikte het Sonderkommando in de nacht van 3 op 4 juli 1941 Minsk. De stad was pas sinds 29 juni in handen van de Wehrmacht en volgens Blume waren er nog Russische scherpschutters actief. Bij het aanbreken van de ochtend liet Blume zijn manschappen de meest belangrijke gebouwen van de Sovjet-autoriteiten bezetten, waar ze “hun handen vol” hadden aan het veiligstellen van documenten en ander materiaal dat voor de Duitse bezetter van waarde kon zijn.14
De volgende dag arriveerde Nebe in Minsk. Hij riep Blume ter verantwoording voor het negeren van het bevel van de Wehrmacht. Blume verklaarde ter verontschuldiging dat dankzij zijn initiatief zijn manschappen in staat geweest waren waardevolle Sovjetdocumenten veilig te stellen. Toen Blume later over de activiteiten van zijn Sonderkommando rapport uitbracht, zou Nebe hem gevraagd hebben waarom hij “geen executies van Joden had ondernomen.” Blume zou naar eigen zeggen hebben geantwoord dat executies “enkel zouden veroorzaken dat de Joden zouden vluchten en […] dat ze zich zouden aansluiten bij de partizanen.” Daar was Nebe het mee oneens.
“Hij zei dat het onmogelijk was dat hij in zijn rapporten zou vermelden dat een eenheid garnizoen had gelegd in een stad zonder tegelijkertijd te rapporteren over executies van Joden. Ze verwachtten van hem in Berlijn dat hij op dit gebied activiteit toonde, en dat zou hij ook van mij moeten eisen.”
Volgens Blume wees Nebe hem
“er daarna op dat de Joden in Minsk hun huizen in de brand hadden gezet toen de lokale legercommandant hen had opgedragen hun huizen te verlaten om ze beschikbaar te maken voor Wit-Russen die geen huis meer hadden. Nebe had deze branden gezien tijdens de avond van zijn aankomst.”
Blume kreeg daarop van Nebe het bevel om als represaille voor het in brand zetten van deze huizen Joden te executeren.15
Of het daadwerkelijk Joden waren geweest die deze branden gesticht hadden, valt te betwijfelen. Joden kregen van de leiders van de Einsatzgruppen vaker de schuld van dingen die ze niet gedaan hadden. Toen er op 20 september 1941 in het door de Duitsers veroverde centrum van Kiev tijdbommen ontploften, waarbij meerdere Duitsers omkwamen, kregen de Joden ook de schuld. Als “represaille” werden op 29 en 30 september in het nabij gelegen ravijn Babi Jar 33.771 Joden vermoord door het Sonderkommando 4a onder leiding van Paul Blobel. In werkelijkheid waren de bommen echter gelegd door de NKVD, de Sovjet-veiligheidsdienst. De branden in Kiev werden voor de buitenwereld gebruikt ter rechtvaardiging van de executie van de Joodse bevolking van Kiev, die echter ook zonder de branden voltrokken zou zijn geweest.
Ook na van Nebe het bevel gekregen te hebben om Joden te executeren, bleef Blume zoeken naar een uitvlucht om deze opdracht niet uit te voeren, zo beweerde hij in Neurenberg. Zijn team bestond uit
“enigszins onvolwassen mannen die zelfs nog geen militaire training hadden gehad en die daarom niet geschikt waren om zo’n executie uit te voeren.”
Alleen SS-Obersturmführer Richard Foltis, “de enige officier die militair getraind was [en] die een hard soldatenkarakter had”, was in staat tot het uitvoeren van een executie. Daarom liet Nebe Foltis bij zich halen. Tegen de normale bevelvoering in passeerde hij Blume en gaf hij Foltis het bevel om de volgende morgen een represailleactie uit te voeren tegen de Joden. Volgens de getuigenis van Blume in Neurenberg werd de actie inderdaad de volgende ochtend uitgevoerd. Blume getuigde “enkel gedeeltelijk aanwezig” te zijn geweest om op de actie toe te zien.
“Voor zover ik het me herinner duurde het één tot anderhalf uur. […] Tien mannen per keer werden naar de executieplaats gebracht. […] Daar was een antitankgreppel. De tien mannen werden in de greppel geplaatst en op militaire wijze werden ze door het executiecommando, dat bestond uit ongeveer 40 man, neergeschoten met geweren. […] Het aantal slachtoffers was circa 50 tot 60.” 16
Na de uitvoering van de executie verliet het Sonderkommando Minsk en ging het op weg richting Polatsk in het noorden van Wit-Rusland. Blume herinnerde zich dat de wegen slechter werden en dat de wagens bijna constant in de tweede versnelling moesten rijden. Opnieuw bevonden ze zich in de directe nabijheid van de fronttroepen van de Wehrmacht. Toen ze in de stad arriveerden – volgens Blume moest dat omstreeks 11 juli zijn geweest – hadden communistische eenheden verschillende gebouwen in de brand gestoken, waaronder het kantoor van de NKVD. Slechts één dag verbleven Blume en zijn mannen in Polatsk; de volgende dag gingen ze in oostelijke richting op weg naar de eveneens in Wit-Rusland gelegen stad Vitebsk, die op 11 juli door het Duitse leger veroverd was. Ze waren nu ongeveer op één derde van hun geplande route richting Moskou. In Vitebsk gaf Blume de opdracht tot de oprichting van een Joodse Raad en verplichtte hij Joden om zich te laten registreren en een davidster op hun kleding te dragen.17 In de stad werd ook een getto opgericht, waar uiteindelijk zo’n 16.000 Joden zich gedwongen vestigden. Het getto bestond niet langer dan 12 weken en in die tijd kwam een groot deel van de bewoners om door verhongering, ziekte of executie. Op 8 oktober 1941 begonnen de Duitsers met de liquidatie van het getto, wat inhield dat de gettobewoners werden geëxecuteerd. Ze rechtvaardigden hun actie door te wijzen op het gevaar dat de in het getto uitgebroken epidemie zich zou kunnen verspreiden.18
Op het moment dat het getto geliquideerd werd, was Blume al teruggekeerd naar Duitsland, maar ook onder zijn bevel hadden in Vitebsk al executies plaatsgevonden. Via de radio had hij van Nebe “een zeer streng bericht” ontvangen, “waarin hij een gedetailleerd rapport eiste over Vitebsk en in het bijzonder over de executie van Joden.” Blume bood dit keer geen weerstand en gaf nu zelf Foltis het bevel om een actie voor te bereiden. Naar eigen zeggen beperkte Blume zijn bevel echter “uitsluitend tot gezonde [Joodse] mannen.” Eén of twee dagen later werden ongeveer 80 mannen geëxecuteerd. Blume had erop gestaan persoonlijk aanwezig te zijn. “Met mijn aanwezigheid”, zo verklaarde hij, “wilde ik mijn mannen van het executiecommando tonen dat ik niets meer van hen zou vragen dan wat ik van mezelf zou vragen.”19
In Neurenberg sprak Blume over hoe geschokt hij was door de door hem bijgewoonde moordactie. Zijn innerlijke houding omschreef hij als “gespleten”.
“Aan de ene kant was er het strikte bevel van mijn superieur […] en als soldaat had ik die op te volgen. Aan de andere kant beschouwde ik de uitvoering van dit bevel wreed en menselijk gezien onmogelijk.”
Om zijn manschappen zo min mogelijk geestelijk te belasten, laste hij elke keer nadat er tien mannen omgebracht waren een pauze in. Bovendien schoten telkens drie leden van het executiepeloton op één slachtoffer, zodat het onduidelijk was wie het fatale schot loste. Blume mengde zich onder zijn manschappen en sprak troostende woorden. “Eigenlijk is het geen werk voor Duitse mannen en soldaten om te schieten op weerloze mannen,” zo beweerde hij gezegd te hebben,
“maar de Führer heeft het bevel gegeven voor deze executies omdat hij ervan overtuigd is dat deze mannen anders als partizanen op ons of onze kameraden zouden schieten en onze vrouwen en kinderen worden ook beschermd als we deze executies uitvoeren. Dit moeten we herinneren als we dit bevel uitvoeren.”
Terug op zijn veldhoofdkwartier werd hij getroffen door maagkrampen en moest hij overgeven.20 In september 1941 keerde Blume terug naar Berlijn om de leiding over de personeelsafdeling weer op zich te nemen. Het was in juni 1942 toen hij opnieuw “in het veld” ingezet werd, dit keer als commandant van een Sonderaktion ter bestrijding van partizanen in Slovenië. Daarna fungeerde hij nog als Inspekteur der Sicherheitspolizei und des SD in Düsseldorf en Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in Griekenland. Michael Wildt, biograaf van het officierenkorps van het RSHA, noemt Blume
“een overal in Europa inzetbare man, die schijnbaar moeiteloos wisselde van schrijftafel naar de executiegraven […].” 21
Gedurende het Einsatzgruppen-proces toonde Blume geen berouw en bagatelliseerde hij de misdadigheid van het nationaalsocialisme. “In de jaren 1933 tot 1945 zag ik niets anders in de ontwikkelingen in Duitsland dan de enorme inzet om de morele bedreiging van het bolsjewisme voor onze westerse culturele waarden te elimineren”, zo sprak hij gedurende zijn slotverklaring.
“Volgens mijn overtuiging van die tijd werd dit doel gediend door het beleid van Adolf Hitler, zelfs toen hij in het midden van 1941 Duitsland in oorlog bracht met de Sovjet-Unie.”
Blume verdedigde zich door te beweren dat hij bij de uitvoering van zijn werk “het recht en de wet” had gediend.22 Hij beweerde dat hij als commandant van het Sonderkommando voortdurend geprobeerd had het aantal executies te beperken.23
“Ik hielp onvergelijkbaar meer mensen zonder dat ze het wisten, dan dat ik hun menselijke lot beïnvloedde en hen deed lijden door de uitvoering van de autoriteit van de staat. Al met al voel ik mezelf vrij van enige wettelijke schuld. Daarom zie ik uw oordeel, uwe excellenties, met volledige kalmte en vertrouwen tegemoet.” 24
De rechtbank was niet overtuigd van Blumes verdediging en achtte hem schuldig aan alle drie de aanklachten (misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en lidmaatschap van criminele organisaties) en hij werd op 10 april 1948 ter dood door verhanging veroordeeld. Als gevolg van een amnestie voor oorlogsmisdadigers werd de straf op 31 januari 1951 omgezet in 25 jaar gevangenisstraf, maar al in maart 1955 kwam hij op vrije voeten. De omzetting van de doodstraf naar gevangenschap en zijn vervroegde vrijstelling moeten in het licht gezien worden van de Koude Oorlog, toen West-Duitsland door het westen werd beschouwd als nieuwe bondgenoot in de strijd tegen het communisme en de vervroegde vrijlating van nazi-oorlogsmisdadigers de banden tussen de Bondsrepubliek en het westen moest verbeteren. “In een verdeelde wereld waren oorlogsmisdadigers minder belangrijk dan de militaire en strategische alliantie met West-Duitsland […]”, aldus de Canadese historica Hilary Earl die onderzoek deed naar het Einsatzgruppen-proces.25 Na zijn vrijlating werkte Blume als bedrijfsleider. Op 13 november 1974 overleed hij.26
Waar de partizaan is, is de Jood
Het beeld van Nebe dat naar voren komt in de getuigenis van Walter Blume is moeilijk te rijmen met de bewering van Gisevius dat Nebe getracht heeft executies te voorkomen. Uit de woorden van Blume blijkt dat Nebe in plaats van executies verhinderde, zijn manschappen juist opdroeg om Joden te executeren, omdat hij de toorn van zijn superieuren in Berlijn vreesde. Natuurlijk was het voor Blume makkelijk om zich na de oorlog in de rechtbank te verschuilen achter de bevelen van zijn inmiddels overleden commandant, maar er zijn meerdere andere bronnen die hetzelfde beeld geven. Zo getuigde Alfred Filbert, de voormalige leider van Einsatzkommando 9, na de oorlog dat Nebe hem begin augustus 1941 het bevel gegeven had om naast volwassen Joodse mannen ook Joodse vrouwen en kinderen te executeren. Dat werd ook verklaard door Otto Bradfisch, de gewezen commandant van Einsatzkommando 8. Nebe zou hem gezegd hebben dat er “een bevel van de Führer” was om
“alle Joden, inclusief vrouwen en kinderen, te vernietigen.”27
Ook voor een groter publiek sprak Nebe over hoe Joden behandeld moesten worden. Hij was één van de sprekers op het van 24 tot 26 september 1941 door General Max von Schenckendorff georganiseerde seminar over “partizanenbestrijding” in Mahiljow / Mogilev. Een selecte groep officieren van het bezettingsleger was door de bevelhebber van het gebied achter het front van Heeresgebiet Mitte uitgenodigd om ideeën en ervaringen uit te wisselen over dit onderwerp. Behalve Nebe hielden ook SS-Gruppenfüher Erich von dem Bach-Zelewski (de Höhere SS und Polizeiführer voor Midden-Rusland) en SS-Standartenführer Hermann Fegelein (de commandant van de 1. SS-Kavalleriebrigade) een toespraak. Von dem Bach-Zelewski sprak over “het oppakken van commissarissen en partizanen” en Nebe over “de samenwerking van het leger en de SD in de strijd tegen de partizanen”, evenals over de relaties tussen de Joden en de partizanenbeweging. “Waar een partizaan is, is een Jood, en waar een Jood is, is een partizaan”, zo luidde de doctrine die Nebe en zijn collega-SS’ers overbrachten op de deelnemers van het seminar.28 Fegelein stelde vast dat er weliswaar gediscussieerd kon worden over de maatregelen
“hoe de Jood het meest doelmatig uit de aan ons toevertrouwde gebieden verdwijnen zal, maar dat hij uit de weg geruimd moet worden staat vast, want de Jood is de partizaan.” 29
Deze zienswijze was niet uitgevonden door Nebe en ook niet door de andere sprekers in Mahiljow. Het was algemeen beleid binnen de SS. “Joodse kwestie: ausrotten [uitroeien] als partizanen”, zo noteerde Heinrich Himmler na een gesprek met Hitler op 18 december 1941 in zijn bureauagenda.30 Het gelijkstellen van Joden aan partizanen moest de massamoord die werd gepleegd door de Einsatzgruppen rechtvaardigen. De Jood werd in de nazi-propaganda neergezet als de sturende macht achter het communistische bewind in de Sovjet-Unie. Door er voortdurend op te wijzen dat de oorlog in het Oosten net zo goed een strijd was tegen het Jodendom als tegen het communisme ontstond er zowel bij de uitvoerders van de genocide als bij soldaten van de Wehrmacht begrip voor de massamoord.
Dat de nazi-propaganda zijn invloed had op de soldaten aan het Oostfront blijkt bijvoorbeeld uit dagboekfragmenten en brieven aan het thuisfront. SS-Obersturmführer Karl Kretchner, een lid van Einsatzgruppe C, schreef op 27 september 1942 aan zijn vrouw dat hij en zijn
“kameraden letterlijk vechten voor het bestaan van ons volk. […] Aangezien de oorlog in onze ogen een Joodse oorlog is, worden de Joden als eerst geraakt. Hier in Rusland, waar de Duitse soldaat is, blijft er geen Jood over.” 31
Dergelijke ideeën manifesteerden zich niet alleen onder de leden van de moordeskaders van de SS. “De grote taak die op ons rust in de strijd tegen het bolsjewisme is de vernietiging van het eeuwige Jodendom”, zo schreef een frontsoldaat van de Wehrmacht in een brief aan huis.
“Als je ziet wat de Joden hier in Rusland hebben aangericht, kun je pas echt begrijpen waarom de Führer de strijd met het Jodendom heeft aangebonden. Wat voor leed zou er over ons vaderland gekomen zijn als deze beesten van mensen de overhand hadden gekregen?” 32
Behalve theorie behelsde het seminar in Mahiljow ook de praktijk van de “partizanenbestrijding”. Op de tweede dag werd er een macabere oefening gehouden in een nabijgelegen dorpje. Leden van het Einsatzkommando 8 (onderdeel van Nebes Einsatzgruppe B) en het Polizeibataillon 322 (onderdeel van de Ordnungspolizei) executeerden hier dertig Joodse mannen en vrouwen en enkele andere “verdachten”. De demonstratie werd bijgewoond door mensen van de Wehrmacht, waaronder Major Von Gericke van de generale staf van Heeresgruppe Mitte. De training vormde de voorbode van de uitroeiing van de Joodse bevolking van Mahiljow. Op 2 en 3 oktober 1941 werden door het Einsatzkommando 8 in samenwerking met een Polizeibataillon de overgebleven 2.273 Joodse mannen vrouwen en kinderen omgebracht.33 Ook daarna vielen nog vele andere Joodse gemeenschappen elders in de Sovjet-Unie ten prooi aan Einsatzgruppe B. Het moorden ging ook door nadat Nebe in november 1941 was teruggekeerd in Berlijn.
Pas in de zomer van 1944 werd Einsatzgruppe B ontbonden. Het totale aantal slachtoffers dat deze moordeenheid maakte, wordt geschat op meer dan 134.000. Na het vertrek van Nebe werd Einsatzgruppe B achtereenvolgens aangevoerd door: Erich Naumann, Horst Böhme, dr. Erich Ehrlingen en Heinz Seetzen. Van de vijf commandanten is Erich Naumann de enige die terecht stond gedurende het Einsatzgruppen-proces: hij werd op 10 april 1948 ter dood veroordeeld. De doodstraf werd op 7 juni 1951 voltrokken.34 Na door de Britten krijgsgevangen te zijn genomen, pleegde Heinz Seetzen op 28 september 1945 zelfmoord.35 Horst Böhme raakte vermist. In 1954 werd zijn sterfdatum door het Amtsgericht in Kiel vastgelegd op 10 april 1945.36 De enige van deze commandanten die na de oorlog jarenlang in vrijheid leefde is Erich Ehrlingen. Onder een valse naam werkte hij als medewerker op een Amerikaans vliegveld vlakbij Neurenberg, als casinomedewerker in Konstanz en als vertegenwoordiger van Volkswagen in Karlsruhe. Hij werd uiteindelijk alsnog gearresteerd en op 20 december 1961 door het Landgericht in Karlsruhe tot 12 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Een herziening van de zaak werd in 1969 geseponeerd omdat de beklaagde vanwege zijn verslechterde gezondheid niet in staat werd geacht om terecht te staan. Hij was toen al sinds 1965 op vrije voeten en overleed in 2004.37
Boek: Het masker van de massamoordenaar
Bekijk dit boek bij:
2 – MacLean, F.L., The Field Men, p. 13-14.
3 – Ereignismeldung UdSSR Nr. 17, 07-07-1941, op: www.holocaustresearchproject.org/einsatz/situationreport17.html.
4 – Ereignismeldung UdSSR Nr. 133, 13-07-1941, op: www.holocaustresearchproject.org/einsatz/situationreport21.html.
5 – Ereignismeldung UdSSR Nr. 34, 26-07-1941, op: www.holocaustresearchproject.org/einsatz/situationreport34.html.
6 – Rhodes, R., Masters of Death, p. 122.
7 – Arad, Y., The Holocaust in the Soviet Union, p. 127.
8 – Ereignismeldung UdSSR Nr. 21, 13-07-1941, op: www.holocaustresearchproject.org/einsatz/situationreport21.html.
9 – Arad, Y., The Holocaust in the Soviet Union, p. 127.
10 – Rathert, R., Verbrechen und Verschwörung: Arthur Nebe, p. 114.
11 – Ereignismeldung UdSSR Nr. 133, 14-11-1941, op: www.holocaustresearchproject.org/einsatz/situationreport133.html.
12 – Longerich, P., Holocaust: The Nazi Persecution and Murder of the Jew, p. 221.
13 – Earl, H., The Nuremberg SS-Einsatzgruppen Trial, 1945-1958, p. 128, 150; Wildt, M., Generation des Unbedingten, p. 180-183.
14 – Rhodes, R., Masters of Death, p. 49.
15 – Rhodes, R., Masters of Death, p. 50.
16 – Rhodes, R., Masters of Death, p. 50-51.
17 – Rhodes, R., Masters of Death, p. 51.
18 – Arad, Y., The Holocaust in the Soviet Union, p. 186.
19 – Rhodes, R., Masters of Death, p. 51.
20 – Rhodes, R., Masters of Death, p. 52.
21 – Wildt, M., Generation des Unbedingten, p. 184.
22 – NMT Neurenberg, slotverklaring Walter Blume, 13-02-1948.
23 – Rhodes, R., Masters of Death, p. 52.
24 – NMT Neurenberg, slotverklaring Walter Blume, 13-02-1948.
25 – Earl, H., The Nuremberg SS-Einsatzgruppen Trial, 1945-1958, p. 259, 290, 293, 299.
26 – Klee, E., Das Personenlexikon zum Dritten Reich, p. 55.
27 – Longerich, P., Holocaust: The Nazi Persecution and Murder of the Jew, p. 221.
28 – Kershaw, I., Hitler: vergelding 1936-1945, p. 640.
29 – Hürter, J., “Auf dem Weg zur Militäropposition”, Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte, jaargang 52, 2004, Heft 3, p. 546.
30 – Longerich, P., Heinrich Himmler, p. 557.
31 – Klee, E., “The good old days”, p. 163.
32 – Kershaw, I., Hitler, de Duitsers en de Holocaust, p. 155.
33 – Hürter, J., “Auf dem Weg zur Militäropposition”, Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte, jaargang 52, 2004, Heft 3, p. 546-547.
34 – Earl, H., The Nuremberg SS-Einsatzgruppen Trial, 1945-1958, p. 293.
35 – Klee, E., Das Personenlexikon zum Dritten Reich, p. 576
36 – Klee, E., Das Personenlexikon zum Dritten Reich, p. 60.
37 – Wildt, M., Generation des Unbedingten, p.820-823; Friedmann, J., “Topographie des Terrors: Manager des Massenmords”, Spiegel Online, 05-05-2010, op: einestages.spiegel.de/static/topicalbumbackground/8501/manager_des_massenmords.html.