Onder Parijs bevinden zich, deels al eeuwenlang, op drie niveaus gangenstelsels: vlak onder de straat het rioleringsstelsel, op tien meter diepte de metro en daar ver onder, op twintig à vijfentwintig meter diepte de oudste: de catacomben.
De riolen en de catacomben kun je bezoeken, de laatste met een lengte van 290 kilometer trekken 550.000 bezoekers per jaar. Vanaf de vijftiende eeuw werden ze gebruikt als steengroeven voor met name de kalkstenen gevels van Parijse huizen, later als opslagplaats voor knekels en schedels.
Gids Helene Furminieux daalt voor me de traptreden naar de catacomben af, waarna we twintig meter dieper honderden meters door een lange ondergrondse gang lopen, die naar de ‘knekelopslag’ leidt. Met veertien graden is het tamelijk kil. Sommige zijgangen zijn afgesloten, zodat het publiek zonder geleide door dit labyrint kan lopen. Helene:
‘Eind achttiende eeuw kwamen ideeën op, dat slechte luchten, geuren ziekten verspreidden, terwijl tegelijkertijd de Parijse begraafplaatsen overvol waren, mede door dodelijke epidemieën. Ze werden buiten de stad gevestigd en de bestaande geruimd, waarbij de botten hier ondergronds werden opgeslagen.’
Af en toe zijn er in de zijwanden inscripties met jaartallen aangebracht. Helene:
‘Alle gangen werden genummerd en voorzien van de initialen van de dienstdoende inspecteur. Soms gewoon in steen uitgebeiteld, in andere periodes, waarin meer belang gehecht werd aan de dood, op speciale plaquettes.’
In totaal zouden hier op den duur botresten van zes miljoen overledenen opgestapeld zijn. Het is macaber om op deze wijze langs miljoenen overblijfselen te lopen, keurig, kunstig opgestapeld; het Memento Mori-gevoel in deze lage ondergrondse gewelven is overweldigend.
Helene opent een stalen gaasdeur naar een afgesloten gang, waar toeristen niet worden rondgeleid. Even later ruiken we een citronella-geur en staan we voor een diepe uitsparing naast een gang, waar een mijnwerker ooit in zijn vrije tijd een tafereel heeft uitgehakt: een kasteel tegen een rotswand met op de voorgrond muren en trappen. Helene vertelt dat zich tijdens de corona-lockdown micro-organismen vormden aan de bovenwand – en inderdaad is deze groenig gekleurd – en nu getracht wordt dit met citronella te bestrijden:
‘Het lijkt te werken, want vorige week was hij nog rood gekleurd, nu ziet het er al veel beter uit. Het kan zijn dat die organismen zich vormden, omdat we een andere soort lampen zijn gaan toepassen.’
Even verderop kijken we naar een stenen wenteltrap die uitkomt op een diepgelegen put, waarin water feeëriek groen gekleurd is. Op sommige plekken is de stenen vloer van de gang nat en voel ik af en toe een druppel op me neerkomen. In een ruimte waar botten rond een pilaar in een ton-vorm zijn gestapeld, vertelt Helene:
‘Dit is pas in de twintigste eeuw zo gedaan. Het verhaal gaat dat voordien, in 1897, in deze ‘Crypte de la Passion’ een concert gehouden is met stukken als Marche Funèbre van Chopin en Danse Macabre van Camille Saint-Saens.’
In een andere crypte staat een stenen altaar: ‘Hier werden tot in de jaren zestig van de vorige eeuw op Allerzielen missen opgedragen voor de mensen die hier hun laatste rustplaats vonden.’ Op een stenen sokkel bevindt zich een vuurschaal: ‘Dat was een simpel, functioneel middel om door opwarming de lucht te laten circuleren.’ In een zijruimte ligt nog een slordige stapeling botten uitgestort voor een gedenksteen: ‘Tijdens de revolutie, september 1792, werden guillotine-slachtoffers hier ondergronds gedumpt en bedekt met ongebluste kalk, om sneller te laten vergaan.’
Felix Nadar
Een naam die onlosmakelijk verbonden is aan zowel de Parijse catacomben als de riolen is Felix Nadar (1820-1910). Hij leefde in een tijd van grote ontdekkingen, zoals de telefoon, fonograaf en de narcose. Roodharig, een weelderige snor, blakend van energie en nieuwsgierigheid begon hij te schrijven voor kranten in Parijs, maar verdiende zo weinig dat hij ’s winters soms zelfs op straat sliep. Later werden ook door hem getekende karikaturen van bekende figuren gepubliceerd. Hij werd gevangen gezet in Berlijn, omdat hij met een groep idealisten Polen wilde bevrijden van de toenmalige Russische overheersing. Bij terugkomst in Parijs werd hij als spion gerekruteerd om de Russische invloed in Duitsland te onderzoeken, waarop hij er, vermomd als schilder, per trein een zomer lang rondreisde.
In 1855 zette hij een foto-portretstudio op, waarin hij met vrouw, moeder, honden, schapen, konijnen, een pauw en een ezel leefde. ‘Tout le beaux monde’ liet zich op de gevoelige plaat vastleggen, waaronder Sarah Bernardt en Edouard Manet. In 1858 maakte Nadar de allereerste luchtfoto’s vanuit een luchtballon boven Parijs. Hij wilde zo het ‘onmetelijke tapijt, onbegrensd, zonder begin of einde, met een verscheidenheid aan kleuren’ vastleggen. Daartoe installeerde hij een lichtdichte tent in de mand met onderin een klein venstertje. Toen het na allerlei proeven met baden en filters gelukt was, konden mensen voor de allereerste keer zien hoe de aarde er ‘van bovenaf’ uitzag.
Later construeerde hij Le Geant, een ballon waarvoor zeven kilometer zijde nodig was, met een mand met twee verdiepingen (inclusief donkere kamer). Hij stortte neer bij Hannover en werd wel dertig kilometer voortgesleept: ‘Een man had zijn arm gebroken, ik had een gebroken been…’. Nu hij de wereld zo op de gevoelige plaat had vastgelegd, wilde hij de ondergrondse eveneens zichtbaar maken. Dat probeerde hij in de catacomben vanaf 1861 met ontvlammend magnesium, met als ongemak rookontwikkeling. De knekels waren gedumpt vanaf ontruimde begraafplaatsen, kerken en opgravingen. Speciaal aangestelde werklieden hebben ze…
‘…in de crypten gestouwd, in min of meer kubusvormige hopen opgestapeld (…) aan de voorkant op hun plaats gehouden door de best bewaard gebleven schedels’.
Gevolg van de foto’s was dat de al eerder die eeuw opengestelde catacomben, opnieuw open gingen voor publiek. Ze werden een van de grootste attracties van de stad, waarbij Gustav Flaubert zich ergerde aan die bezoekende massa.
Halverwege de negentiende eeuw, toen de grote boulevards door planoloog Haussmann werden aangelegd, werden de Parijse toiletten op een rioolstelsel aangesloten, waardoor tevens overtollig regenwater werd afgevoerd, een unieke combinatie in die tijd. De riolen, nu ongeveer 2600 kilometer lang, bevatten tegenwoordig ook veel leidingen voor water, airconditioning, telecommunicatie en op elke hoek hangt een straatnaambordje, corresponderend met de naam van de bovenliggende straat.
Nadar ging ook hier fotograferen en beschrijft hoe er paden langs de rioolkanalen liepen…
‘…aan weerszijden van dit troebele, met een dik vlies bedekte sluiswater bevindt zich een strook met rails waarover de spoorwagentjes rijden die bedoeld zijn voor personeel en bezoekers. In het laatste geval worden ze getrokken door aan weerszijden twee begeleiders… die dienstdoen als locomotief (…) de hoge laarzen van onze renners klotsen in de afzichtelijke vloeibare massa op de onder water staande voetpaden.’
Bij zo’n tocht ‘komt er links of rechts van ons een smerige waterval naar beneden’. Over het fotograferen schrijft hij: ‘Men moet bedenken dat we nog collodium gebruikten, waarmee het minder snel werken was dan met de platen van Lumière. Het kwam voor dat ‘tijdens de laatste seconden belichtingstijd onze afdruk werd verduisterd door een uit het afvoerkanaal opstijgende wolk. Wat hebben wij de schone dame of goed man boven ons vervloekt, die er geen idee van had dat wij daar zaten en net dat ogenblik uitkoos om het badwater te verversen!’
Hij wist via lange elektriciteitssnoeren en een bovengrondse accu bij een vaag lichtschijnsel te werken. Omdat hij met lensopeningen van wel achttien minuten lang werkte, kon hij geen mensen onbewogen vastleggen: ‘Ik probeerde dus de moeilijkheden te omzeilen met stropoppen, die ik als werklui verkleedde…’.
Openstelling
Tijdens de Wereldtentoonstelling van 1867 stelde de stad de riolen open voor het publiek. Bezoekers uit heel Europa…
‘daalden een ijzeren wenteltrapje bij Place de la Concorde af en stapten in een vervoermiddel dat gewoonlijk door de rioolarbeiders werd gebruikt om de pijpen te reinigen’
…schrijft journalist Will Hunt, die de riolen en catacomben van Parijs doorkruiste, in zijn boek: Ondergronds; een kleine geschiedenis van de verborgen werelden onder onze voeten. Karretjes met op de hoeken olielampen en beklede zitplaatsen, waarop
‘dames met hoedjes hoge hakken en kanten parapluutjes in de hand gleden door de uitwerpselen van de stad. De rioolarbeiders speelden de rol van gondelier…’.
Nadar organiseerde ook rondleidingen door de riolen, waarbij mensen werden rondgevaren in platte werkschuiten. Een apart hedendaags fenomeen vormen de zogenaamde cataphiles, die een deel van de catacomben als hun ‘thuis’ beschouwen, er feesten houden, ruimten beschilderd hebben en achterna gezeten worden door de ondergrondse politie: de cataflics, die in 2004 zelfs een bioscoop met twintig uitgehouwen zitplaatsen, een bar en een eetzaal ontmantelden. De riolen en ‘de geur die er om heen hangt’, vormden een uitgelezen decor voor het boek Les Misérables van Victor Hugo en voor de verfilming, met Jean Gabin en instortende wanden om de dramatiek te verhogen. Hugo noemde de catacomben wel…
‘De ingewanden van de Leviathan.’
Met dank aan het Steunfonds Freelance Journalisten