Toen Charles Booth, de nieuwe voorzitter van de Royal Statistical Society, zich in de tweede helft van de negentiende eeuw in Londen vestigde, schrok hij van de grote verschillen in sociale omstandigheden van de Londenaren.
Booth startte zijn eigen sociologisch onderzoek. Hij was waarschijnlijk iemand die niet snel tevreden was, want het duurde achttien jaar voordat hij zijn bevindingen publiceerde in het zeventiendelige Life and Labour of the People in London. Daarin was een kaart opgenomen met de alleszeggende titel Descriptive Map of London Poverty 1889. Booth had rijkelijk kleuren gebruikt, om zijn indeling van de welstandsniveaus in zeven categorieën inzichtelijk te maken. Hij had de eerste demografische kaart gemaakt.
Ik vind drie zaken interessant aan Booth’s innovatie. In de eerste plaats het gegeven van de innovatie zelf, de nieuwe toepassing, als start van de demografie. Demografisch onderzoek wordt tot op de dag van vandaag intensief gebruikt door marketeers, verzekeringsmaatschappijen, kredietverstrekkers en andere beroepsgroepen die een inschatting willen maken van kansen en bedreigingen. In de tweede plaats was de invloed van Booth’s werk opmerkelijk. Dat resulteerde namelijk in de invoering van een staatspensioen in 1908, omdat Booth met zijn werk had aangetoond dat armoede, werkeloosheid, leeftijd en criminaliteit nauw met elkaar verbonden waren.
Het derde aspect dat me opvalt is de beschrijving van de zeven categorieën op de legenda. Enerzijds had die beschrijving ten grondslag gelegen aan de opgedane inzichten, anderzijds zat er een flink stigmatiserend element in. Ik geef ze je voluit, in aflopende volgorde, zodat je zelf kunt zien wat ik bedoel:
- Upper-middle and Upper classes. Wealthy.
- Middle class. Well-to-do.
- Fairly comfortable. Good ordinary earnings.
- Mixed. Some comfortable, others poor.
- Poor. 18S. to 21S. a week for a moderate family.
- Very poor, casual. Chronic want.
- Lowest class. Vicious, semi-criminal.
Booth leek met zijn ‘semi-criminal’ nog bijna een voorbehoud te willen maken (‘ik zeg niet dat het allemaal criminelen zijn hoor, die ‘lowest class people’, maar ze zitten er wel heel dicht tegenaan’), maar erg empathisch komt zijn legenda niet over. Ik stel me voor dat zo’n indeling, of een variant daarop, tegenwoordig gebruikt zou worden. Met de toevoeging van nog een karakteristiek, bijvoorbeeld etniciteit, zou je de maatschappelijk en politieke poppen helemaal aan het dansen krijgen.
Maar, zoals gezegd, hervormer Booth bereikte zijn doel, waar op zichzelf niemand iets op tegen had kunnen hebben, want de ‘Old Age Pensions Act’ bleek levensreddend voor miljoenen Britten.
Ik vind dat de Map of Poverty van Booth heel goed het spanningsveld liet zien waar cartografen en de gebruikers van kaarten – u en ik – voor staan. Een kaart laat zien wat de maker wil laten zien. Het resultaat hangt dus net zo sterk af van de bedoelingen van de maker als van de opgenomen gegevens. Een niet te onderschatten element uit het visuele spel is de gebruiker. Soms zijn dat getrainde deskundigen: artsen, militairen, statistici. Maar vaker zijn dat leken: loodgieters, advocaten, schooljuffen en bankemployees, die alleen hun gezonde verstand kunnen inzetten om het bekijken van een kaart tot een goed en ongeschonden einde te brengen. Een klein beetje gezond wantrouwen zou hierbij behulpzaam kunnen zijn, lijkt mij.
Boek: Tien verdwenen dagen