De door de geallieerden verloren Slag om Arnhem in 1944, die ‘een brug te ver was’, werd gevolgd door de evacuatie van de 97.500 inwoners van de Gelderse hoofdstad.
Er zijn nog maar weinig mensen in leven die daar nog persoonlijke herinneringen aan hebben. Journaliste Ineke Inklaar heeft daarvan vijftien getuigen, allemaal ouder dan 80 jaar (de oudste 98), geïnterviewd over de gevolgen van deze periode vol onzekerheid, ver van het vertrouwde huis in een wildvreemde omgeving, terwijl Arnhem het puin ruimde van de Slag en huizen werden geplunderd. Terwijl de definitieve bevrijding in april 1945 opnieuw met veel geweld gepaard ging, zodat de evacués driekwart jaar later terugkeerden in een verwoeste stad.
Hun verhalen vormen de ‘rode draad’ in het complete overzichtsverhaal van Slag en gevolgen, dat door Inklaar is beschreven in een rijk geïllustreerd gedetailleerd boek, ‘Vluchteling in eigen land – Arnhemse oorlogskinderen over de evacuatie van 1944’. Veel evacués kwamen in Apeldoorn en omgeving terecht, twintig kilometer van huis en haard. Inklaar is de dochter van evacués, maar ze weet nauwelijks wat haar ouders hebben meegemaakt. Daar werd niet over gesproken.
Het boek is een uitvloeisel van de oplevende belangstelling voor deze gelukkig unieke periode in de geschiedenis. Zo kreeg de indertijd zwaar beschadigde Eusebiuskerk in Arnhem in 1998 een speciaal herdenkingsraam. Huissen, dat na een Engels bombardement ook werd geëvacueerd, kreeg in 2011 een Exodusmonument. In 2014 werd ook in Beekbergen, waar Arnhemse vluchtelingen op 26 september 1944 tijdens hun vlucht bij een geallieerde luchtaanval werden beschoten, waarbij tientallen doden en gewonden vielen, een Exodusmonument geplaatst, in 2014. In het bijbelboek Exodus wordt de vlucht van de Joden uit Egypte beschreven.
Juist bij veel van de overlevenden roept het voortdurend wisselende tv-beeld van vluchtelingen elders in de wereld herinneringen op aan de eigen onzekerheid tijdens de zwerftochten op zoek naar veiligheid.
Arnhem Spookstad
Zelf was ik in 1994 journalist bij onder meer de Arnhemse Courant, die in 1994, vijftig jaar na de Slag om Arnhem, ooggetuigen uitnodigde een brief te schrijven ‘alsof het net gebeurd was’. Dat leverde bijna honderd verhalen op. Ik was de eindredacteur die de selectie mocht maken voor de drie beschikbare (nog grote) krantenpagina’s, wat een bijzonder interessante bijlage opleverde. Maar dat veroorzaakte ook redactionele frustraties, omdat voor te veel roerende verhalen geen plaats was op de toch beperkte ruimte.
Acht maanden later kregen zo mogelijk alle bijdragen een plaats in een boek, ‘Arnhem Spookstad’, waarin het verhaal over Slag en gevolgen voor de Arnhemse bevolking werd verteld aan de hand van die verhalen (recente herdruk). Met het boek werd aan de Apeldoornseweg in Arnhem, één van de uitvalswegen die door de evacué’s werden gebruikt, een plaquette gefinancierd waar nog jaarlijks een herdenkingsmanifestatie plaatsvindt. En in 2014 wijdde Apeldoorner Wim Kroon nog een boek aan evacués die in zijn stad terecht kwamen: Evacué in Apeldoorn.
De Arnhemmers waren de enigen niet. Inklaar geeft een overzicht van de data waarop ook andere plaatsen in de Veluwezoom werden ontruimd. Huissen (18 oktober) had een navrante oorzaak: op 2 oktober kwamen daar 98 mensen om het leven door een Brits bombardement op tanks die er ‘al lang niet meer’ waren.
Vijftien oorlogskinderen
Intussen zijn veel ooggetuigen overleden. De 75e verjaardag van de bevrijding is door Erfgoedplatform Apeldoorn aangegrepen om te voorkomen dat herinneringen van nog levende evacués verloren gaan. In het boek staan de verhalen van vijftien getuigen van personen tussen nu 79 en 98 jaar centraal. Ze waren destijds nog kinderen tussen de 4 en 22, wat duidelijk wordt geïllustreerd met hun kinderfoto’s. Achterin het boek komen ze terug; de kinderfoto’s worden aangevuld met actuele beelden.
De verhalen van Ineke Inklaar zijn intenser dan die ik zelf doorgaf voor ‘Spookstad’. Dat waren vrijwillige bijdragen; Ineke heeft dóórgevraagd. Het blijkt dat de evacuatie soms diepe sporen heeft nagelaten, die levenslang gevolgen hebben gekregen. Ze heeft haar verhaal bovendien aangevuld met veel achtergrondinformatie; documentatie, dagboeken, andere getuigenissen en informatie uit andere bronnen, zodat ‘Vluchteling in eigen land’ een bijzonder compleet en leesbaar overzicht is geworden van een geschiedenis die inderdaad niet verloren mag gaan.
Razzia’s in Apeldoorn
Aan de razzia’s in Apeldoorn wordt één kleine, onvolledige alinea gewijd; in het voorwoord van burgemeester Heerts ontbreken ze ook bij de oorlogsrampen die Apeldoorn trof. De lijken van twaalf door de Duitsers geëxecuteerde gevangenen werden niet op 2 december maar bij het begin van de eerste grote razzia op 2 oktober 1944 op de straten gelegd. De mannen die toen in de IJssellinie te werk werden gesteld kwamen betrekkelijk snel weer thuis. Na de razzia van 2 december vertrokken 4000 Apeldoorners – waaronder enkele opgepakte evacué’s – met onbekende bestemming in twee treinen, waarvan er één de volgende dag werd beschoten door Britse jachtvliegtuigen: meteen al 28 doden. Uiteindelijk kwamen de 850 mannen die jonger waren dan 40 jaar in Rees terecht, vlak over de grens, waar ze met andere Nederlandse lotgenoten en Russische krijgsgevangenen tankgrachten moesten graven in de Rijnoever, om de geallieerde opmars tegen te houden. In vier maanden kwamen 250 mannen om het leven. Het kamp was ‘erger dan andere erge kampen’. Na de oorlog werd er nauwelijks over gesproken.
Arnhem en Apeldoorn
Inklaar’s verhaal betreft vaak Arnhemmers die in Apeldoorn terecht kwamen; de burgemeesters Heerts (Apeldoorn) en Marcouch (Arnhem) hebben dan ook een voorwoord geschreven. Marcouch ziet in de evacuatie een ‘mytisch verhaal’, door het ‘wonder van herstel’ van zijn stad en de veteranen die er nog altijd herdenkingen bijwonen en verbaasd staan over de dankbaarheid van de Arnhemmers voor een verloren Slag. Heerts zou de Arnhemmers ‘weer onderdak bieden’:
‘Als een mens in nood op je stoep staat, haal hem binnen en deel je voedsel’.
Het boek volgt de gebeurtenissen tijdens en na de slag. Gé Bijlsma weet nog dat hij tijdens de bombardementen van de Slag in de schuilkelder zat: ‘Mijn opoe hield me van angst klemvast; ik stikte bijna‘. En Gerrit Snijders werd ‘naar de hoek van de kamer gekapulteerd’.
De verwarring na het evacuatiebevel wordt uitvoerig besproken . Maar voor Jan Wagenaar veranderde er weinig: ‘We gingen gewoon bij opa logeren’. John Joep Visser maakte wel onderdeel uit van de uittocht, ‘een hele wolk mensen, maar iedereen was stil’. En Clasien Jacobs was bang dat ze haar ouders kwijt zou raken.
Apeldoorners vingen veel evacués op. Voor Cock Mijnhart voelden die vreemde mensen ‘als familie’. Maar Bob van Baarle kreeg ‘streng christelijke’ adressen toegewezen. ‘Daar kreeg je niets te eten’. Martha Brontsema vertelt dat haar gezin over drie adressen werd verdeeld; met haar twee zussen wisselde ze om de maand van adres. ‘Mijn vader was een moeilijke man die ging slaan met een kwade dronk. Tijdens de evacuatie kon hij geen druppel krijgen en er was sociale controle. Dat was een geluk bij een ongeluk’.
Hongerwinter
Ad van der Linden kwam met zijn familie in Noord-Holland terecht. ‘Achteraf was dat natuurlijk een verkeerde keuze. Daar hebben we de hongerwinter meegemaakt; suikerbieten en tulpenbollen gegeten’.
Het gezin van Marianne van Halewijn ging van opvangadres naar opvangadres. Toen haar ouders even naar Arnhem terug gingen om spullen op te halen bleek het huis geconfisqueerd, maar kwam een Duitser hen achterna met de vraag: ’Moet u de foto-albums niet meenemen?’ Door een Canadese bevrijder werd ze ‘ernstig misbruikt’. Ze leerde dat vriend en vijand allebei kwaad in zich konden hebben.
De vader van John Joep Visser werd opgepakt bij een razzia. Overplaatsing van de rest van het gezin naar Veenendaal werd niet ingewilligd en toen gingen ze verder als onderduikers, die geen voedselbonnen kregen. ‘Ik ben rovend en jattend de oorlog doorgesukkeld’. Clasien Jacobs kwam in de stal van een boer in Klarenbeek terecht. ‘Mijn moeder kreeg de botten van hun vlees en de schillen van de aardappelen. Het boerengezin gedijde, wij werden magerder’. Rijk Bennis zag bij ‘zijn’ boer in Elspeet na de slacht van een varken een schaal met worst en vlees, maar die was voor de dominee. Het spreekwoord ‘bezoek en vis blijven drie dagen fris’ werd overal bewezen. Sociale Zaken in Ede kreeg een brief van een gastheer over slaande ruzie met een evacué en de conclusie dat ze ‘op zoode mieteren’.
Na de bevrijding wilden de evacués maar één ding: terug naar huis. Maar dat viel tegen. Inklaar citeert het dagboek van Clara Olsman (1920), die op 29 mei 1945 voor het eerst even terug is in haar huis: ‘Om 3 uur permit gehaald en toen naar huis. Een onbeschrijfelijke bende. Veel weg. Ik weet niet waar te beginnen’. Op 18 juni komt ze thuis. ‘We waren om 11 uur al over. Daarna bonnen en boodschappen gedaan. Prachtige dag’.
Het was de bedoeling dat Arnhemmer die terug wilden keren eerst medisch onderzocht zouden worden en na ‘formaliteiten’ (uitreiking der distributiebescheiden) toegelaten zouden worden, aldus een ‘Oproep’ van toen nog waarnemend burgemeester Matser. Hij vreesde besmettelijke ziekten. In de stad lagen nog 1120 stoffelijke overschotten, waarvan 900 van geallieerde soldaten.
Volgens een inventarisatie had de ‘stad der bezitloozen’ behoefte aan veel goederen die vernield of gestolen waren. Er waren maar 221 gebouwen onbeschadigd gebleven; 3335 verwoest, 1947 zwaar en 22.767 licht beschadigd.Een indrukwekkende lijst in het boek vermeldt de behoefte aan onder meer 30.000 stoelen, 150.000 m2 overgordijnen, 50.000 diepe borden, 16.000 zinken teilen en 11.000 kolenkitten.
Onder de puinhopen lagen explosieven. Gemeente-archivaris P.R.A. van Iddekinge vermeldt in zijn standaardwerk Arnhem 44/45 onder meer 817.000 geweerpatronen, 4884 handgranaten, 494 pantservuisten, 46.640 afschietbare granaten en 53.500 kilo kruit.
Impact van de evacuatie
Gerrit Snijders wordt steeds meer geconfronteerd met zijn verleden. ‘Nu ik ouder word, worden de herinneringen aangrijpender. Ik heb flarden van angst. Alsof het nu eigenlijk pas tot me doordringt hoe die tijd was’. Hij heeft veel weggestopt.
Rijk Bennis kent het verhaal van één van de trouwe bezoekers van de jaarlijkse herdenking bij het monument aan de Apeldoornseweg. In 2019 is het slecht weer; het regent. Geruime tijd staat hij in zijn eentje te wachten. Niemand had hem verteld dat de bijeenkomst was verplaatst naar Musis Sacrum; dat had op Facebook gestaan. Bij de herdenking dat jaar in de Berenkuil zijn er alleen uitnodigingen voor genodigden; niet voor evacués. ‘De officiële herdenking van de oorlog is niet de mijne’, is zijn bittere conclusie.
Bob Bakkenes gaf in eigen beheer teksten uit, die hij baseerde op gesprekken met oorlogsvluchtelingen uit Arnhem en omgeving. Dat bracht hem in contact met veel lotgenoten. Hij heeft veel mensen met een trauma ontmoet. Een man ging elke 17e september op de stoep van zijn oude huis zitten. Tijdens de landingen van de parachutisten viel een bom op het huis van een vrouw uit Wolfheze; haar vader stond met haar dode zusje in zijn armen. Een jongen die terug naar huis ging om een matras te halen werd door Duitsers opgepakt en moest gesneuvelde militairen verslepen. Een man vertelde dat hij vanaf de Geitenkamp met gevaar voor eigen leven medicijnen ging halen voor een onbekende zwangere vrouw. Vijftig jaar later kwam hij haar tegen op een verjaardag. Ze kon hem het kind tonen dat hij gered had. Hij leerde het belang kennen van de verhalen:
“We moeten niet lang meer wachten. Over een paar jaar zijn die mensen er niet meer en verdwijnt een deel van de geschiedenis. Hun kinderen weten vaak weinig. Je denkt er toch niet aan dat aan je ouders te vragen? Ik heb spijt dat ik ze vroeger nooit om details heb gevraagd.”
Ook interessant: Apeldoornse herinneringen aan evacuatie uit Arnhem (1944-’45)
Boek: Vluchteling in eigen land