Berichtgeving uit alle hoeken van de wereld bereikt ons vandaag de dag via de meest uiteenlopende kanalen, maar dat was ooit anders. In 1914, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, was er nog geen sprake van televisie en ook de radio stond nog in zijn kinderschoenen. Kranten waren in die tijd zowat het enige bestaande informatiemiddel.
Een blik op wat voorafging
De laatste decennia van de negentiende eeuw waren voor de geschreven pers een gouden tijd. De meeste kranten van vandaag werden in die periode opgericht zoals āLe Soirā en āLa DerniĆØre Heureā. Aan Vlaamse kant waren dat āHet Laatste Nieuwsā en de āGazet van Antwerpenā. Een belangrijk kenmerk hierbij was de politieke verzuiling. De drie grote ideologische stromingen, de katholieke, liberale en socialistische, hadden elk hun eigen dagbladen waarin ze hun maatschappelijke visie naar voren schoven.
Die persverdeeldheid werd in juni 1914 met de moord op de Oostenrijkse kroonprins Frans Ferdinand en zijn echtgenote Sophie overduidelijk. Over de feiten was men het min of meer eens, maar in de opiniestukken werd het drama heel verschillend benaderd. De katholieke pers zag in de door Gavilo Princip gepleegde aanslag een anarchistische terreurdaad die al snel gelinkt werd aan het socialisme. Ook de liberalen kregen in de katholiek geĆÆnspireerde kranten een veeg uit de pan, want volgens hen zou het liberaal antiklerikalisme de voedingsbodem zijn geweest van deze immorele daad. Zowel de socialistische als de liberale pers reageerden furieus en namen op hun beurt de katholieke dagbladen op de korrel. De wederzijdse aantijgingen, insinuaties en verdachtmakingen namen al snel dermate grote proporties aan dat de berichtgeving over de eigenlijke moordaanslag vrijwel geheel naar de achtergrond verdween. Pas toen op vier augustus 1914 Duitse troepen nabij Luik de grens overschreden viel de ideologische discussie stil. De gezamenlijke pers schaarde zich eendrachtig achter koning Albert en het Belgisch leger. In oktober 1914 stabiliseerde het front zich achter de IJzer en verschansten de legers zich voor de volgende vier jaar in loopgraven. Ofschoon door de bezetting het perslandschap ingrijpend veranderde, ontstonden spoedig alweer nieuwe breuklijnen.
De journalistiek tijdens de oorlogsjaren
Vrijwel direct na de inval riep de katholieke Kerk via een pastoraal rondschrijven de bevolking op de Duitse autoriteiten niet te gehoorzamen. Kort daarna werd de censuur ingesteld. Eerst door de Belgische militaire overheid die niet wilde dat mogelijks strategische informatie zou gepubliceerd worden.
Op twintig augustus marcheerde het Duitse leger Brussel binnen. Enkele weken later viel Antwerpen en de rest van Belgiƫ in Duitse handen op een smalle strook land achter de IJzer na. De meeste kranten stopten in deze chaotische periode met drukken of verlegden hun activiteit naar de buurlanden. De overgebleven dagbladen werden onderworpen aan de Duitse censuur en dienden zich voornamelijk te beperken tot de door de bezetter opgestelde legerberichten en lokaal nieuws.
Al snel werden eveneens nieuwe dagbladen opgericht. Deze hoofdzakelijk Vlaamse kranten zoals āDe Vlaamsche Postā (Gent) en āHet Vlaamse Nieuwsā (Antwerpen) zagen in een samenwerking met de Duitse bezetter een opportuniteit om de Vlaamse eisen naar meer zelfontplooiing te verwezenlijken. Naar de bevolking toe werd hierdoor een vertekend beeld van het oorlogsgebeuren gecreĆ«erd. Een reactie hierop kon dan ook moeilijk uitblijven.
Vrij snel ontwikkelde zich ook een clandestiene pers. Deze illegaal gedrukte bladen waarvan de bekendste āLa libre Belgiqueā was, hadden zich tot doel gesteld het patriottisme aan te wakkeren. De ondergronds gedrukte kranten stelden uitgebreid de gruweldaden aan de kaak die de Duitse militairen gepleegd hadden tegen de Belgische burgerbevolking in de eerste weken na de inval.
Ook spotprenten, vlugschriften en satirische artikelen vormden een favoriet onderwerp. Zo publiceerde het clandestiene tijdschrift āRevue Hebdomadaire de la Presse FranƧaiseā in 1916 een Brussels lied dat de spot dreef met de overgang naar de Duitse uurregeling. Laconiek werd aangestipt dat door het uur met zestig minuten terug te draaien de vijand zelf de bevrijding met een uur vervroegde.
Overdreven optimistisch
Ook achter het front werd intens aan journalistiek gedaan. Het Belgisch leger gaf gedurende de hele oorlog āDe Legerbodeā uit. Zowel deze krant als de Franstalige evenknie ervan, āLe Courrier de lāArmĆ©eā, werden gratis aan soldaten in de loopgraven uitgedeeld. De berichtgeving was echter vaak overdreven optimistisch en niet altijd even informatief. Na verloop van tijd gaven de frontsoldaten dan ook de voorkeur aan de in Frankrijk of Engeland gedrukte dagbladen die tot aan de IJzer geraakten.
Toen na vier jaar oorlogsellende op 11 november 1918 een einde kwam aan het strijdgewoel werd dit heuglijk nieuws breedvoerig met de nodige vaderlandse retoriek op de voorpaginaās van de kranten gemeld. De oorlogsgruwel, bezetting en ontberingen hadden evenwel diepe wonden achtergelaten die nog lang zouden blijven nazinderenā¦
Bronvermelding Science Connection 44/2014