De Leidse pseudokoop
In de middag van 3 januari 1927 hebben twee Rotterdamse drugsdealers in Leiden een afspraak met de Amsterdamse undercoveragent Kok. In de buurt van het station willen de Rotterdammers de undercoveragent een lading opium verkopen. Terwijl de drugsdealers komen aanlopen, zit Kok in zijn auto te wachten. De gehele zaak wordt in het geniep gadegeslagen door de verdekt opgestelde rechercheurs Raven en Weijers. Zij zijn getipt over deze drugsdeal, maar weten niet dat Kok een undercoveragent is.
Wanneer de twee Rotterdammers op het punt staan de drugsdeal met de op de treeplank van zijn auto staande Kok te sluiten, springt rechercheur Raven plots tevoorschijn en roept: ‘Halt, politie!’ Terwijl hij dit roept lost hij een waarschuwingsschot met zijn dienstwapen. De kogel ketst echter af op het portier van de auto en treft rechercheur Kok in het voorhoofd. Zwaargewond en ondersteund door Raven zakt hij op de treeplank van de auto in elkaar. Hij wordt met spoed per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Na aankomst in het hospitaal zal hij niet veel later overlijden.
Revolverschot
De volgende dag staat in het Overijssels Dagblad:
Hedennacht te half vijf is de 31-jarige rechercheur van politie Kok uit Amsterdam, die gistermiddag toen hij om eenige opiumsmokkelaars aan te houden, als kooper van de opium optrad, door een noodlottig toeval door een revolverschot van een rechercheur van politie in het hoofd werd getroffen, aan de bekomen verwondingen in het Elisabethgasthuis overleden.
Rechercheur Raven verklaart later dat hij nooit zou hebben geschoten, als hij had geweten dat Kok een undercoveragent was. In het proces-verbaal vermeldde Weijers dat hij een gesprek had gehad met de weduwe van rechercheur Kok. Ze had hem gevraagd de officier van justitie te verzoeken, indien daar sprake van zou zijn, geen strafrechtelijke vervolging tegen rechercheur Raven in te stellen. Ze begreep heel goed dat het om een tragisch ongeluk ging. Vervolging zou ze dan ook betreuren.
Beelden van de uitvaart van de undercoveragent:
Copyright Beeld en Geluid/Micha Peters
Rechercheur Kok is zo de eerste Nederlandse agent die slachtoffer is geworden van de War on Drugs. Zijn overlijden bleef niet onopgemerkt. De Telegraaf: ‘Een groote volksmenigte was Zaterdag in de Indische buurt te Amsterdam samengestroomd, om getuige te zijn van de uitvaart van den rechercheur P. A. Kok die te Leiden werd doodgeschoten.’
Op vrije voeten
De twee Rotterdamse dealers, de heren Van der Sluis en Kouvelt, moesten zes uur na arrestatie alweer vrijgelaten worden. De Opiumwet liet in 1927 nog geen voorarrest toe, dus de verdachten konden hun proces in vrijheid afwachten. Op 24 mei 1927 stonden ze voor de Haagse rechtbank. Bij hoog en bij laag hielden zij vol ‘van geen opium te weten’.
De verklaring van diverse betrokken rechercheurs die getuigden, waren ook niet eenduidig met betrekking tot de vraag wie van de twee Rotterdammers nou precies wat in handen had gehad. De verdachten verklaarden dat ze bij station Leiden plotseling op de vlucht waren geslagen. Ze beweerden met een stalen gezicht dat ze waren weggerend, om datze dachten dat er ‘een overval van rovers op was gezet’. Na veel juridisch geharrewar werden de twee veroordeeld tot twee maanden cel.
Maar daarmee was de kous niet af. Het verhaal kreeg een staartje. Ruim drie jaar na het pseudokoopdrama, deed zich een opmerkelijke gebeurtenis voor, waardoor meer over de herkomst van de partij opium bekend werd.
In juli 1930 werd er namelijk in Rotterdam een zekere De Lange wegens heling gearresteerd. De Rotterdamse recherche verdacht hem er ook van betrokken te zijn bij illegale opiumhandel. Dat bleek een juist vermoeden, want tijdens het verhoor gaf De Lange op zeker moment toe dat hij betrokken was geweest bij de Leidse affaire. Hij had toen echter kans gezien aan arrestatie te ontkomen.
Ruzie
In de jaren daarna was er tussen hem en zijn twee drugsvrienden ruzie ontstaan over het verloop van de hele affaire. Toen Kouvelt en Van der Sluis destijds door de Leidse politie werden verhoord, hadden zij besloten De Lange niet te verraden. Ze verwachtten wel financiële compensatie van hem voor hun stilzwijgen.
Hopende op strafvermindering vanwege zijn helingpraktijken, poogde De Lange drie jaar later een wit voetje bij de politie te halen en zijn ‘vrienden’ te verraden. Vooral Van der Sluis moest het ontgelden. De Lange deed vrijwillig mededelingen over de smokkelhandel van verdovende middelen vanuit Frankrijk en Duitsland naar Rotterdam en de rol van Van der Sluis daarin.
Hij gaf toe zelf ook talloze malen te hebben gesmokkeld en beweerde zeker te weten dat Van der Sluis en nog enkele andere Rotterdammers regelmatig naar Marseille en Hamburg reisden om daar verdovende middelen te kopen. Volgens De Lange was de opium die hij in Marseille kocht afkomstig uit Turkije. Hij legde uitgebreid uit hoe de opiumsmokkel in elkaar zat. In Marseille was een zekere Nicolas de sleutelfiguur.
Centrale ontmoetingsplaats van de smokkelaars aldaar was Hotel des Voyageurs aan de Rue Saint Basil. Wanneer De Lange aan Nicolas had opgegeven hoeveel opium hij wilde hebben, moest hij een voorschot betalen. Nicolas vertrok dan naar een onbekend adres in Marseille om de opium op te halen. Bij terugkomst in het hotel vond dan uiteindelijk de transactie plaats. De Lange stapte hierna met de opium op de trein naar Parijs.
Gestolen drugs?
Van Parijs reisde hij naar Le Havre, waar de smokkelwaar aan boord van een ertsboot werd verstopt die naar de Rotterdamse haven vertrok. Na aankomst in Rotterdam roeide De Lange met een bootje naar het schip om de opium over te laden. Regelmatig waren Kouvelt en Van der Sluis hier ook bij betrokken. De opium werd hierna overgedragen aan de heren Breurman en Den Braber. Dit duo leverde het heulsap dan aan de Chinezen op de Kaap.
Nu ging er bij De Centrale (de eerst Nederlandse narcoticabrigade, red.) een lichtje op. Breurman was namelijk al eens in verband gebracht met de Leidse affaire. Eind 1926 was hij door enkele op de Kaap wonende Chinezen bedreigd in verband met de verdwijning van een partij opium. Breurman had al eerder met Van der Sluis en Kouvelt met een roeibootje een partij opium van een schip van de Rotterdamse Lloyd gehaald. Breurman had aan de Chinezen verteld dat ze toen werden verrast door een plotseling naderende boot van de rivierpolitie. Direct werd toen, volgens Breurman, alle smokkelwaar overboord gekieperd.
De Chinezen geloofden hier helemaal niets van. De verdwenen partij opium was hoogstwaarschijnlijk dezelfde partij die enkele dagen later bij de pseudokoop in Leiden te koop was aangeboden door Van der Sluis en Kouvelt.