Dark
Light

Sheffield – De lelijkste stad van de wereld

Britse bendeoorlogen in het Sheffield van de jaren twintig
Auteur:
8 minuten leestijd
Schilderij (1a, Jotter, ‘Early morning on the Don’) of foto 1b (Zware industrie) Door de zware industrie stond Sheffield bekend als ‘De lelijkste stad van de wereld’
Schilderij (1a, Jotter, ‘Early morning on the Don’) of foto 1b (Zware industrie) Door de zware industrie stond Sheffield bekend als ‘De lelijkste stad van de wereld’

De serie ‘Peaky Blinders’ wint, na haar internationale doorbraak, nu ook aan populariteit in Nederland. Hoewel de serie gaat over het wel en wee van de criminele Shelby familie in het Birmingham van de jaren twintig, zijn de fictieve gebeurtenissen gebaseerd op de problemen van een andere Engelse stad. Eentje die door de beroemde George Orwell (bekend van de klassieker 1984) ‘de lelijkste stad van de wereld’ werd genoemd. Deze twijfelachtige eer valt ten deel aan het Engelse Sheffield.

In zijn The Road to Wigan Pier (1934), schetste Orwell een beeld van deze industriestad: zwarte rook die opsteeg uit de schoorstenen van de vele fabrieken zorgden voor een laag smog. De dikke, stroperige rivier kleurde geel door de verontreiniging en de dicht op elkaar gebouwde arbeiderswoningen maakten Sheffield tot het schrikbeeld van de Britse industrialisatie. Tussen 1923 en 1928 vormde deze stad van roet en vervuilde modder het decor van een bendeoorlog. In de verpauperde wijken vochten mannen als George Mooney en Sam Garvin hun vetes uit.

De bendeleden konden, wanneer de politie opdook, zich snel verspreiden in een doolhof van smalle steegjes, dat slechts onderbroken werd door donkere pleintjes, met vaak een rokerige pub op de hoek. Een gebrek aan agenten zorgde ervoor dat de daders vaker wel dan niet hun straf ontliepen. Hoe schrikbarend de situatie was, blijkt uit de volgende cijfers. Er dienden slechts vijfhonderd ‘Bobbies’ op een bevolking van een half miljoen. Daarnaast kampte de stad met ruim 70.000 werkeloze mannen. Aanvankelijk vonden nog veel van de teruggekeerde soldaten een baan in de fabriek, maar na 1920 stortte de lokale economie alsnog in. Na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) stokte namelijk de enorme vraag naar oorlogstuig. Protestmarsen liepen een aantal keer uit op rellen, waardoor de druk op de politiemacht nog groter werd. Het waren de bendeleiders die leken te profiteren van de sociale problemen: zij rekruteerden onder de veteranen.

Ook in het Koninkrijk der Nederlanden volgde men de problematiek in Sheffield. Het Bataviaasch Nieuwsblad (verspreid in Nederlands-Indië) kopte op 01-09-1923 ‘Rooverswezen bij Sheffield’, waar ‘gewapende benden’ op grote schaal ‘roverijen’ pleegde. En iedereen die ze probeerde te stoppen, ‘wordt neergeslagen’. Het artikel besluit met de constatering dat de politie te zwak is om een eind te maken aan de misdrijven. Het bleek dat ook de bendes te lijden hadden onder de economische malaise.

Niet alleen de industrie stortte in aan het begin van de jaren twintig, ook het illegale circuit kreeg klappen te verduren. Het tijdverdrijf voor de onderklasse was op dat moment een gokspel genaamd ‘Pitch and Toss’, waar aanvankelijk grote bedragen in omgingen. Enorme menigtes verzamelden zich net buiten de stad, op een open plek die Skye Ridge heette, om zich te vermaken met dit spel. Hiervoor waren slechts drie muntjes nodig. Er kon gewed worden op mogelijke uitkomsten (kop, kop, munt of iets dergelijks) of op series van uitkomsten (twee keer kop in twee worpen). Eén persoon, de ‘tosser’ genaamd, gooide de muntjes in de lucht en gaf de uitslag door. Voor iedere pond die men wedde, ging vier shilling naar de ‘toller’, die de boel organiseerde. Naast deze tosser en toller stond er ook iemand op wacht. De overheid stond namelijk alleen het wedden op paardenraces toe, dus wanneer de politie kwam, moesten de gokkers maken dat ze weg kwamen. Maar om te wedden heb je wel geld nodig. En omdat veel mensen hun werk verloren, liepen ook de inkomsten van de bende terug die het spel faciliteerde. Dit zorgde voor oplopende spanningen die uiteindelijk uitmondden in de ‘Sheffield Gang Wars’.

Eén van de hoofdpersonen in deze donkere periode was George Mooney. Hij was de baas van de bende die het gokken beheerde. En, zoals het een manager betaamd, moest hij reorganiseren tijdens de crisis. Hij besloot om een aantal van zijn werknemers te ontslaan, om zo zijn aandeel in de teruggelopen inkomsten te behouden. Mooney bood echter geen afvloeiingsregeling. Dit bleek een vergissing. Onder leiding van Sam Garvin vormden de ontevreden werknemers een eigen bende en gingen de strijd aan om het goud van Skye Ridge. Ook deze Garvin was verre van een fris figuur. Op zijn CV prijkten banen als promotor van illegale boksgevechten (zonder handschoenen, extra bloederig) en veroordelingen voor diefstal en oplichterij. Verder had hij banden met het stadsbestuur. De bende van Garvin noemde zich de ‘Park Brigade’, naar de wijk waar ze vandaan kwamen.

Mooney was er de man niet naar om te wachten tot de problemen escaleerden. Op 23 april 1923 besloot hij om met een aantal van zijn vertrouwelingen een preventieve aanval uit te voeren, met de hoop dat de Park Brigade uiteen zou vallen. Het doelwit was een zekere William Furniss, die bekend stond als één van Sam Garvin’s trawanten. Mooney en co zochten hem ’s nachts op en bewerkten hem in zijn bed met hamers. Ondanks deze misdaad deed Furniss geen aangifte. De bendes regelden deze zaken zonder tussenkomst van de politie, zo blijkt ook uit andere voorbeelden. Een ander slachtoffer in de eerste dagen van de ontluikende oorlog heette Frank Kidnew. Na het bezoeken van een potje ‘Pitch and Toss’ bewerkte bendeleden hem met scheermesjes. Ook hij weigerde de namen van de daders prijs te geven. Op de vraag of hij het niet erg vond wat er was gebeurd, antwoordde hij de agent met:

‘I reckon it ruined me suit’ (Het is zonde van mijn pak!).

De aanvallen moesten vergolden worden door de Park Brigade. De mannen van Sam Garvin vielen het huis van Mooney aan. Mooney had zich echter goed verschanst en sloeg de aanval af met de hulp van een shotgun en enkele bendeleden. De aanvallers kwamen niet ongeschonden uit de strijd: een man was in zijn schouder geschoten. De politie greep niet al te hard in: men schreef alleen een boete uit van 10 pond voor illegaal wapenbezit. Na een tweede aanval met kerst, waarbij de aanvallers het huis wisten binnen te dringen wist Mooney slechts te ontkomen door zich te verstoppen in een kast. Na deze tweede aanval ontvluchtte Mooney de stad voor een jaar.

Het geweld nam hierdoor niet af. In tegendeel, het eerste dodelijke slachtoffer viel vier maanden later, op 27 april 1924. Tijdens zijn avondje uit op zondag zag de neutrale William Plommer een gangster van de Park Brigade, die van Sam Garvin dus, een stevige woordenwisseling hebben met een andere man. Deze Plommer zorgde ervoor dat deze twee één op één met elkaar gingen vechten. Toen de gangster neerging, stak Plommer zijn hand uit om hem omhoog te helpen. De gangster wees dit vriendelijke gebaar af en snauwde hem toe dat hij het nog wel zou merken. De reactie van dit bendelid doet nu een beetje vreemd aan. Echter, in een wereld waar alles om status draaide, was het ontzettend vernederend om eerst je stoere woorden waar te moeten maken, om vervolgens in het bijzijn van heel de pub een gevecht te verliezen.

Een dag later paradeerde een groep van elf gangsters door de straat, schreeuwend om wraak. Plommer stond zelf echter ook bekend als ‘een ware mannetjesputter’ (Telegraaf, 23-05-1925). Hij stelde voor om één voor één met alle elf de bendeleden af te rekenen. Daarbij negeerde hij de raad van een vriend, die suggereerde dat vluchten misschien een betere optie was. De bendeleden hadden wel oren naar dit aanbod en sloegen Plommer neer. Hij wist nog enkele slagen af te weren, maar uiteindelijk bezweek hij onder de klappen. De groep was gewapend met knuppels, messen en een stuk lood aan een touwtje, dat functioneerde als een soort morgenster. Sam Garvin, die ook aanwezig was, merkte dat het uit de hand liep. Om zijn straf te ontlopen, sprong hij op de tram naar de andere kant van de stad, alwaar hij de eerste de beste kerel aanviel om zo een alibi te hebben. Dit werkte, want toen Plommer overleed en de gangsters berecht werden, kreeg Garvin ‘slechts’ 21 maanden van ‘hard labour’ voor de aanval op de arme kerel.

Op de begrafenis van Plommer kwamen 8000 mensen, als statement tegen het geweld van de gangsters. Dit betekende echter niet dat heel de stad last had van de bendes, de overheid voerde vooral een ‘laissez-faire’ beleid en zag het hoofdzakelijk als een armenprobleem. Deze houding was te rechtvaardigen omdat het geweld beperkt bleef tot de East End en Park areas, oftewel de armere wijken. De middenklasse had er weinig last van. Dat veranderde met deze moord. Hierdoor kreeg het probleem internationale aandacht en moest er echt iets gebeuren. De chef van de politie Hal-Dalwood begon met het formeren van een ‘Flying Squad’, maar hij trad in 1926 af. Als opvolger werd een zwaargewicht ingevlogen, Percy Sillitoe genaamd. Deze man had een indrukwekkend CV, hij had namelijk in Zuid Afrika de ‘inheemsche stammen’ bedwongen en werd geacht ook tegen gangsters effectief te kunnen optreden.

Voor zijn ‘Flying Squad’ rekruteerde hij alleen reuzen van kerels die ontzettend sterk waren en die allen gevechtservaring hadden opgedaan tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zo was er iemand bij die zeven (!) tennisballen in één hand kon houden. Een indrukwekkend feit, maar wat je eraan had bij het bestrijden van de misdaad? De aanpak van Sillitoe was erop gericht om de macht en publieke status van de bendes te ontmantelen. Zo vaardigde hij een verbod uit op het bedienen van gangsters in pubs. De eigenaars waren natuurlijk als de dood dat de gangsters iets tegen ze zouden ondernemen. Om deze angst weg te nemen, trad de ‘Flying Squad’ hard op. Gangsters werden publiekelijk afgerost. Dit leidde tot aparte taferelen in de rechtbank. Tijdens een rechtszaak waarbij een gangster terecht stond voor geweld tegen een agent verscheen de beklaagde geheel gehuld in verband en met een bont en blauw gezicht. De agent, weer een ‘beest’ van 2 meter, had geen schrammetje. De rechter zei dan ook dat hier eigenlijk geen sprake was van ‘assault’ maar zelfmoord.

De harde aanpak had succes. Binnen twee jaar waren de ‘Sheffield Gang Wars’ voorbij. De ‘Flying Squad’ werd ontbonden. Sillitoe, de man die de lof kreeg voor het breken van de macht van de gangs vertrok naar Glasgow, waar hij de ‘Razor Gangs’ (‘Scheermes Bendes’, en die heetten niet zo vanwege hun gladde wangen) bestreed. Na deze stap vertrok hij naar Amerika om daar te helpen in de strijd tegen een zekere Al Capone. Later werkte hij nog voor MI5 om uiteindelijk een chocolaterie te openen aan de Engelse zuidkust in Eastborne. De lelijkste stad van Engeland was door zijn inspanning een stukje mooier geworden.

Voor de politie in Sheffield was het ene gevaar nog niet geweken of er doemden alweer nieuwe problemen op: in 1928 waren al zestien agenten gewond geraakt bij voetbalwedstrijden. De opvolger van Sillitoe vond het te gevaarlijk worden voor zijn agenten, zo melde de Limburgsche Koerier op 18 september van dat jaar.

‘En hij vindt, dat voetbal te gevaarlijk is, zoodat niet langer kan worden toegestaan dat politieagenten voetballen. “Is ’t de moeite waard om een geheele carrière voor een partijtje voetbal in de waagschaal te stellen?” vraagt hij. Waarom geen hockey, besluit de politie-autoriteit uit Sheffield.’

~ Wouter Loeff

Peaky Blinders – Trailer van seizoen 1

Bronnen

– Het standaardwerk over deze periode is J. P. Bean, The Sheffield Gang Wars (1981).
– Sir Percy Sillitoe heeft een biografie geschreven, P. Sillitoe, Cloak without dagger (1955).
– Sheffield was zeker niet de enige stad met een criminaliteitsprobleem in die periode, zie de serie Peaky Blinders (seizoen 1 staat op netflix) voor een leuke sfeerimpressie met genoeg historische verwijzingen voor de kenner.
– Voor een breder wetenschappelijk perspectief, zie K. Laybourn, D. Taylor (red.), Policing in England and Wales, 1918-1939 (2011), of, voor een nòg breder perspectief, G. Blaney (red.), Policing Interwar Europe: Continuity, Change and Crisis, 1918-1940 (2007).
– Het programma Crime and Investigation heeft een aflevering gemaakt over Sheffield, te zien op youtube (zoekterm Sheffield Gang Wars), waarbij er ook aandacht is voor de huidige gangproblematiek.
– Ook de Nederlandse pers schreef over de situatie in Sheffield, te raadplegen via Delpher.nl:
– Algemeen Handelsblad, 13-08-1921 ‘Onlusten te Sheffield’
– Bataviaasch Nieuwsblad 01-09-1923 ‘Het Rooverswezen te Sheffield’
– Sumatra Post 25-9-1925 ‘Maatregelen tegen de Londensche straatrovers’
– De Telegraaf, 23-05-1925 ‘De Moordzaak-Plommer’
– Het Nieuws van den dag voor Nederlandsch Indië 29-06-1925 ‘Negen moordenaars in een Char-à-Bancs’
– Limburgsche Koerier 18-09-1928 ‘Voetbal Te Gevaarlijk’
– Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16-05-1922 ‘Relletjes te Sheffield’
– Nieuwsblad van het Noorden, 27-01-1954 ‘Britse spionnenjager wordt winkelier’

Wouter Loeff is als historicus werkzaam bij Erfgoed Brabant. Hij zet zijn kennis in om het Verhaal van Brabant uit te dragen.

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×