In de ijselijke omstandigheden van januari 1944 begon, parallel aan de invasie bij Anzio, de grote aanval op de Gustav-linie. Op 20 januari openden de Amerikanen de gevechten bij het plaatsje Cassino. Het zou uitlopen op een catastrofe, een van de meest dramatische nederlagen van de Amerikanen in Europa. Een klein riviertje als de Rapido bleek door de Duitsers tot zo’n krachtige hindernis te zijn uitgebouwd dat de Amerikanen erop stuk liepen ten koste van grote verliezen aan personeel en materieel.
Dit artikel van de hand van professor Wim Klinkert is eerder gepubliceerd in de Militaire Spectator, een militair wetenschappelijk vakblad dat sinds 1832 verschijnt.
Onherbergzaam gebied
Op de rechterflank, in het noordelijker gelegen berggebied, lag het terrein waarin Juins divisies moesten optreden. Daar lage hoge, ongenaakbare bergtoppen, steile dalen die op alle punten onder Duitse observatie en vuur lagen, daar waren geen wegen, er was nauwelijks dekking in het terrein; logistieke aan- en afvoer was een bovenmenselijke krachtsinspanning. Dit gebied moest in geallieerde handen komen. Het domineerde de opmarsroute naar Rome.
Al op 12 januari waren de Marokkanen, Algerijnen en Tunesiërs begonnen, met Amerikaanse luchtsteun, zich gunstige uitgangsposities voor het grote offensief te bevechten. Bergtoppen als de Costa San Pietro en Monte San Croce en bergdorpjes als San Biaggio werden aanvalsdoelen voor de Tweede Marokkaanse divisie, maar ook de goums kwamen hier goed tot hun recht.
Stap voor stap, bergtop na bergtop
Het waren bijzonder felle gevechten. De Duitsers gaven nauwelijks terrein prijs. Handgranaten en bajonetten waren hier de wapens, zo dichtbij was de vijand. In vier dagen kon de Gustav-linie zes kilometer dichter benaderd worden, maar in de linie zelf zaten de Marokkanen toen nog niet. De druk op de Duitse stellingen was hevig. Stap voor stap, bergtop na bergtop weken de Duitse eenheden totdat inderdaad de Noord-Afrikanen voor het riviertje de Rapido stonden, de kern van de Gustav-linie.
De opdracht was succesvol uitgevoerd. Nog voordat de invasie van Anzio plaatsvond en voor de grote geplande doorbraak bij Monte Cassino stond Juin voor de Rapido. De uitgangsstellingen waren betrokken. De noordelijke flankbeveiliging voor de Amerikanen leek verzekerd.
Op 24 januari was het zover. De Franse aanval als onderdeel van het grote offensief ging van start. Juin kreeg van generaal Clark de opdracht de Rapido over te steken, de Gustavlinie te doorbreken en door te stoten noordelijk van de Amerikaanse hoofdaanval die door de Liri-vallei naar Rome zou moeten gaan. Juin kreeg een grotere frontsector in bijzonder zwaar terrein en moest noordelijk van het klooster van Monte Cassino Duitse aanvallen op de Amerikaanse opmars blokkeren.
Tot de eerste week van februari woedden de gevechten voort. De Gustavlinie had onder extreme druk gestaan, was op enkele plaatsen doorbroken, maar de geallieerde eenheden waren uitgeput. De aanval moest gestaakt worden. Voor de Duitsers was duidelijk dat deze linie, juist met het oog op de landing bij Anzio, tot het uiterste verdedigd moest worden.
Beide zijden reorganiseerden en voerden nieuwe, verse eenheden aan. Aan geallieerde zijde werd de fakkel van de hoofdaanval overgedragen aan divisies uit Nieuw-Zeeland en India. Zij moesten bij Monte Cassino de doorbraak gaan bevechten. Juins troepen bleven in het noordelijk berggebied zitten.
De bekendste episode uit de slag speelde zich af zonder Noord-Afrikaanse rol. Om de doorbraak nu wel te laten slagen, besloot de geallieerde legerleiding, na een lange discussie onder de bevelvoerende generaals, een bombardement uit te voeren op het historische kloostercomplex van Monte Cassino. Niet alleen zouden hierdoor Duitse stellingen in een essentieel gebied vernietigd worden – de kloosterheuvel domineerde immers de opmarsroute door het Liri-dal – ook zou er een positieve werking op het moreel van de geallieerde troepen van uit gaan.
Na zo’n spectaculair bombardement zou de Duitse tegenstand zozeer zijn verschrompeld dat de kans op succes aanmerkelijk werd vergroot. Op 15 februari verschenen de vliegtuigen. In een donderend bombardement werd het klooster van de aardbodem weggevaagd. Het sein voor de aanval was gegeven. Maar ook nu was het wondermiddel niet gevonden. Opnieuw liepen de geallieerden stuk op heftige Duitse tegenstand. Er was terreinwinst, maar het was te meten in honderden meters en de Duitsers bouwden de kloosterruïne om tot een sterke stelling vanwaaruit zij de verdediging krachtiger dan ooit konden voeren.
Tien dagen van zware gevechten konden geen doorbraak bewerkstelligen. Op nieuw trad er een gevechtspauze in, eenheden werden ververst en de generaals bogen zich over de kaarten om hun plannen te herzien.
Bombardementen
De volgende fase van de gevechten bij Monte Cassino werd luid en duidelijk ingeluid op 15 maart, toen om half negen in de ochtend vijfhonderd vliegtuigen een gebied van slechts 1400 bij 400 meter in gapende kraters en ruïnes veranderden. Het dorp Cassino, aan de voet van de berg, bestond niet meer. Dit bombardement, een van de hevigste uit de hele oorlog op zo’n klein gebied direct voor de eigen troepen, moest de weg banen voor de Nieuw-Zeelanders en de Indiërs om de Liri-vallei binnen te kunnen gaan.
Tien dagen lang veranderden de heuvel van het klooster en de restanten van het dorp in een klein Stalingrad. Tien dagen lang met de meest intense en gruwelijke gevechten, en weer geen beslissing.
In de weken van de gevechten op het klooster en het dorp Cassino was het in de noordelijke Franse sector betrekkelijk rustig. De troepen konden recupereren. Juins tweede belangrijke rol in de gevechten om Monte Cassino liet niet lang op zich wachten. De Noord-Afrikanen kregen een nieuwe, zuidelijker gelegen frontsector aangewezen. Dit was het gevolg van ingrijpende veranderingen in de aanpak van de slag, die na de mislukkingen van de weken voordien, ook wel gewenst waren.
De geallieerde legerleiding begon aan de planning van operatie Diadeem, die eindelijk het zo lang gewenste succes moest brengen. Er werden meer troepen dan ooit verzameld tegenover de Gustav-linie en de aanval zou zich massaler over een breder front dan ooit tevoren gaan afspelen. Naast Britten, Amerikanen, Canadezen, Nieuw-Zeelanders verschenen nu ook Polen, die de stellingen in de bergen van de Fransen overnamen.”
Juin kreeg een nieuwe sector ten zuiden van het Liri-dal, weer in de bergen met de opdracht de zuidelijke flank van de Amerikaanse hoofdaanval te beschermen, Duitse legers van elkaar te scheiden en snel door te stoten in moeilijk begaanbaar terrein. Dat de Marokkanen en Algerijnen dat laatste konden, hadden ze wel bewezen. De Tweede Marokkaanse divisie en de Vierde Marokkaanse bergdivisie kregen, samen met de spahis en de goums, in deze opmars een centrale rol toebedeeld.
Duitse tegenstand
Op 11 mei 1944 ging de aanval van start. Juin zelf was bij zijn troepen in de startlijn aanwezig. Tweeduizend stukken geschut openden het vuur op de Duitse linies. En toen die zwegen, vielen de Marokkanen in nachtelijke duisternis de Duitse linies aan. Ondanks de inleidende artilleriebeschietingen was de Duitse tegenstand zeker niet gebroken. Zij richtten vlammenwerpers, mortieren, mitrailleurs op de aanvallende Franse divisies. De Tweede divisie kreeg zelfs zulke klappen dat generaal Dody beval terug te vallen op de startlijn en de aanval opnieuw in te zetten.
Op het eerste belangrijke aanvalsdoel, de dominante Monte Maio, wapperde op 13 mei de Franse tricolore. Na enkele dagen van zware gevechten kwam eindelijk de zo lang verwachte uitbraak tot stand. Hierin speelde Juins divisies een belangrijke rol. Het kostte de Tweede divisie 1120 man, daarbij had ze 2800 krijgsgevangenen gemaakt en was ze gesteund geweest door 68.000 granaten van de artillerie. Het lukte in een verbazingwekkend tempo door het Aurunci bergmassief te komen, Duitse eenheden in de tang te nemen en de zuidelijke flank van de hoofdaanval door het Liri-dal te beveiligen. Er zijn weinig voorbeelden van zulke geforceerde opmarsen door berggebied onder voortdurende vijandelijke dreiging en aanvallen. (1)
Bevrijding van Rome
De weg naar Rome was eindelijk open. Met eenheden die uit het bruggenhoofd van Anzio braken konden de Amerikanen onder Mark Clark op 4 juni 1944, twee dagen voor de invasie in Normandië, de Eeuwige Stad binnenrijden. De volgende dag speelde het muziekkorps van het Vijfde regiment tirailleurs marocains de Marseillaise op de binnenplaats van het Palazzo Farnese, de Franse ambassade in Rome.
Op 13 juni defileerde de Tweede Marokkaanse divisie op de Piazza Venezia als eerbetoon voor het als eerste doorbreken van de Duitse linie achter het riviertjes de Garigliano waarmee de weg naar Rome open kwam. Later constateerde Juin in zijn memoires:
Het is aangetoond dat de onweerstaanbare opmars van het Franse Expeditieleger van de Garigliano tot de Tiber een beslissende factor in de overwinning is geweest.(2)
Na de bevrijding van Rome trok Juins troepenmacht verder noordwaarts Italië in. Op 3 juli bevrijdden de Marokkanen Siena, de historische stad veertig kilometer ten zuiden van Florence. Op 22 juli 1944 kwam er aan de Franse deelname aan de strijd in Italië een einde.
~ Professor Wim Klinkert
Dit artikel van de hand van professor Wim Klinkert is afkomstig uit de Militaire Spectator, een militair wetenschappelijk vakblad dat sinds 1832 verschijnt. Ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van het blad werd het erfgoed enkele jaren geleden volledig gedigitaliseerd.
Historiek is een onafhankelijk online geschiedenismagazine voor een breed publiek. We willen geschiedenis en actualiteit met elkaar verbinden en geschiedenisverhalen gratis toegankelijk maken. Steun ons werk