Hoe antisemitisch was de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB)? Omdat de Nederlandse politieke partij voor de oorlog Joodse leden had en partijleider Anton Mussert in de jaren dertig beweerde de raciale ideologie van de Duitse nazipartij niet te delen, is na de oorlog door sommige onderzoekers de conclusie getrokken dat het wel meeviel met de Jodenhaat binnen de beweging.
Historicus Chris van der Heijden noemt het antisemitisme van de NSB in vergelijking met dat van de Duitse nazi’s “redelijk gematigd” en volgens socioloog Dick Kampman was de partij “gematigd antisemitisch”. Harold Makaske (1964) concludeert in Het antisemitisme van de NSB echter anders: volgens hem was van de na de oorlog gesuggereerde “relatief milde houding” ten opzichte van de Joden “beslist geen sprake”.
Makaske studeerde politicologie en rechten en is verzamelaar van drukwerk van Nederlandse politieke partijen. Zijn collectie bevat veel uitgaven van de door Mussert opgerichte uitgeverij NENASU. Over de politieke geschiedenis van deze uitgeverij publiceerde hij in 2023 het kloeke boek Zwarte propaganda. Hierin besteedt hij ook aandacht aan de antisemitische uitgaven van NENASU. In zijn nieuwe, goed verzorgde publicatie, die iets meer dan honderd pagina’s telt, komt Makaske uitgebreider en gerichter terug op deze antisemitische publicaties, maar ook op andere anti-Joodse uitingen van de partij en haar leiders. Bovendien laat hij zien hoe hierop in de jaren dertig, dus voorafgaand aan de Duitse bezetting, werd gereageerd in de Nederlandse kranten, door andere politici en de Nederlandse justitie.
Het antisemitisme van de NSB kwam pas echt tot uitbarsting in bezettingstijd, toen de partij niet langer geremd werd door de Nederlandse wet. Maar Makaske toont aan dat ook in de vooroorlogse jaren het antisemitisme al onder het oppervlak sluimerde, wachtend totdat de omstandigheden het toelieten om ongeremd geopenbaard te worden.
Dubbele moraal
Onderdeel van Makaskes onderzoek is een telling van antisemitische artikelen in de NSB-krant Volk en Vaderland in de periode 1933-1940. De eerste antisemitische typering trof hij al aan in de editie van 25 februari 1933. In een artikel werd toen gesproken over “de vaderlandslooze propaganda van internationale Joden”. In een pamflet van de partij uit datzelfde jaar werd echter expliciet verkondigd dat de partij niet antisemitisch was.
Makaske laat zien dat er binnen de partij sprake was van een dubbele moraal: om vervolging op grond van groepsbelediging te vermijden, richtten partijpropagandisten zich bijvoorbeeld tegen marxistische Joden, de “Joodse geldmacht” en het “internationale Jodendom”, maar ontkenden ze iets te hebben tegen Joodse Nederlanders, zolang die maar de nationalistische ideologie van de NSB deelden. Om dit te onderbouwen verspreidde de NSB een interview van het Utrechts Nieuwsblad met Cornelis van Geelkerken, de tweede man binnen de partij, met de kop:
Nationaal Socialistische Beweging streeft geen dictatuur na. Geen bezwaar tegen goede Joden.
Telt Makaske in de edities van Volk en Vaderland uit 1933 nog slechts 3 negatieve artikelen over de Joden, naast 19 positieve, vanaf omstreeks 1935 nam het aantal positieve artikelen af tot bijna 0 en het aantal negatieve toe tot 322 in 1939. In 1938 openbaarde Mussert in Volk en Vaderland zijn plan voor Het Joodsch nationaal tehuis, wat de gedwongen emigratie van Europese Joden naar een eigen staat in Brits- en Frans-Guyana en Suriname behelsde. Dit moest een oplossing zijn,
…zoowel voor de joden zelf, als voor de andere volken, die daardoor eindelijk van den Joodschen druk zullen worden bevrijd.
Hoewel Mussert het deed voorkomen alsof zijn plan ook voor de Joden zelf goed was, is Makaske onverbiddelijk: “Het Guyanaplan was in alle opzichten wel degelijk een misdadig plan, dat niet mag en kan worden gebagatelliseerd.” Het waren immers legaal in Nederland verblijvende staatsburgers die Mussert het land uit wilde zetten, mensen die niemand iets hadden misdaan.
Bezettingstijd
Na in het eerste deel het vooroorlogse antisemitisme van de NSB behandeld te hebben, gaat de auteur in het tweede deel verder met uitingen van Jodenhaat van de partij in bezettingstijd. Zonder kritische pers en zonder een wettelijk verbod op groepsbelediging konden de Nederlandse nationaalsocialisten eindelijk hun ware gezicht tonen.
Al in een artikel in Volk en Vaderland van 12 juli 1940, dus kort na de capitulatie van het Nederlandse leger op 15 mei, gingen alle remmen los. In het artikel werden Joden de “doodsvijanden van het Duitsche volk en van het nationaalsocialisme” genoemd en werd ervoor gepleit Nederland te bevrijden “van de terreur” waar de Joden van werden beschuldigd.
In door Makaske aangehaalde NENASU-publicaties, zoals De Joden in Nederland (1941), keerde de NSB zich niet langer alleen tegen “onvaderlandse” Joden, maar tegen de Joodse gemeenschap als geheel. De deportatie van de Joden werd dan ook toegejuicht, zoals in het kaderblad van de partij van mei 1942, waaruit Makaske onder meer deze tekst citeert:
Harold Makaske weet aan de hand van zorgvuldig bronnenonderzoek overtuigend af te rekenen met de bewering dat het wel meeviel met het antisemitisme van de NSB. De Jodenhaat van de partij maakte van 1933 tot 1945 een ontwikkeling door, waarbij de radicalisering al voor de oorlog begon, om in bezettingstijd niet langer onder te doen voor het antisemitisme van de nazi’s in Duitsland.
In het slot van zijn publicatie maakt de auteur een vergelijking met het tegenwoordige politieke landschap in Nederland, waarbinnen volgens de schrijver anti-islamitische geluiden de afgelopen twintig jaar een soortgelijke radicalisering hebben doorgemaakt als het antisemitisme van de NSB in de vooroorlogse jaren. Richtten de pijlen zich aanvankelijk nog op moslimterroristen en -fundamentalisten die onze vrijheden bedreigen, in 2023 won een partij de landelijke verkiezingen met standpunten die de vrijheden van alle moslims in Nederland beperken, zoals een koranverbod en de sluiting van moskeeën. Woorden doen ertoe, dat is de boodschap die Het antisemitisme van de NSB voor de lezer van nu bevat.