Alsof er een vreemd land voor je ogen verrijst
Eeuwenlang is het strand woest en leeg, onvruchtbare grond, aanspoelsel der zee, en nog gevaarlijk bovendien. Woestijn en onland tegelijk, dat dagelijks onder zout water wordt gezet, opdroogt en verwaait. Wilde natuur waar de toepassing van kunstmest en cultuurtechniek grotesk zou zijn. Niemand is eigenaar, of het zou van iedereen moeten zijn. In het water waagt men zich niet, de stroming zou je zomaar mee kunnen sleuren, en sommigen zijn ervan overtuigd dat zeewater het lichaam aantast. Bovendien verschuilen zich zeemonsters in het water, de Leviathan, de schrik der zee, uit de psalmen die in de witte kerk van Katwijk zo gedragen worden gezongen.
Het strand is de plek waar twee verschillende werelden elkaar raken, maar een rechte grens is niet te trekken. De wereld van de zee leeft er in permanente paringsdans met de wereld van het droge, waar de mensen wonen, en waar ze de eeuwen door een veilig heenkomen gezocht hebben. De vloeiende overgang vraagt om bezweringsrituelen om de zee te temmen, of de goden gunstig te stemmen. Ook als het gereformeerde geloof zich al stevig geworteld heeft in het rulle zand van de Hollandse en Zeeuwse kusten, zijn de vissers nog altijd bijgelovig. Vloten worden gezegend, schepen gedoopt, scheepsmodellen met wijwater besprenkeld en in processie door de straten gedragen.
Naarmate de mens meer in het middelpunt van het leven komt te staan, en de ‘vreze des Heeren’ naar de achtergrond schuift, wint de fascinatie voor de kust het stilaan van de angst voor het gevaar. In het begin van de achttiende eeuw begeven de eerste mensen zich louter voor hun plezier op het strand. In de Noord-Engelse zeestad Scarborough wordt het idee van de moderne badplaats geboren, en worden de eerste omkleedhuisjes op het strand geplaatst. Het flirten en gezien worden kan beginnen, in eerste instantie door de adel.
In 1733 meldt een reisgids dat mensen van adel, klasse en stand toestromen, met de koets uit Londen: graven, baronets, dames en markiezinnen. Terwijl ze eten, drinken en vrolijk zijn, reinigt het zeewater het lichaam, alles voor een goede gezondheid. Acht pinten zeewater per dag per persoon, water dat naar inkt ruikt en zurig smaakt, zal de dokter weghouden. Er wordt gezwommen, geracet met paarden op het strand, en gedanst in de balzalen van de hotels.
De geneeskrachtige werking van het zeewater werd al gepropageerd door de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen. Dat Scarborough de eer toekomt deze gebruiken uit de oudheid nieuw leven in te blazen, heeft alles te maken met de aanwezige geneeskrachtige bron. De overstap van bronwater naar zeewater is snel gemaakt, gestimuleerd door het boek Scarbrough Spaw van dokter Robert Wittie uit 1660. Twintig dagen zeewater drinken, schrijft hij voor, in het bijzonder aan mensen met overgewicht. Alleen betaalbaar voor de rijken.
Een andere stimulans voor de ontwikkeling van de badplaats is de uitvinding van de bathing machine door Benjamin Beale, de badkoets. In 1750 wordt hij voor het eerst gebruikt, een houten cabine op wielen, die door paarden de zee in wordt gereden. Daar kan de badgast, meestal een dame, geheel naakt een trapje afdalen en meerdere keren in het zeewater ondergedompeld worden. De badmeester is het water in gegaan om haar te assisteren, geheel gekleed. Vanaf rotsen en duinen proberen mannen met verrekijkers een glimp op te vangen van het bleke naakte lichaam, geheel conform het heersende schoonheidsideaal onder de elite.
Net als in veel andere vroege badplaatsen mengen de bezoekers van Scarborough zich niet met de gemeenschap, het eenvoudige volk dat bruin geworden is door het werk op en aan de zee. Ze interesseren zich ook niet voor de burcht op de rots, vanwaar nog maar een paar jaar geleden Nederlandse schepen beschoten zijn in de Derde Nederlands-Engelse Zeeoorlog. Een edelman uit het noorden schrijft vanuit Scarborough een brief naar huis.
Ik had gehoopt hier iets te vinden om mijn brief mee onderhoudend te maken, maar ik ben teleurgesteld, want tot nu toe heb ik niets dan vishaken en drogende vis gezien. (…) De straten liggen bezaaid met visafval en kabeljauwkoppen. (…) Ik hoop dat deze brief geen onaangename geur verspreidt, want het lijkt me onmogelijk dat iets deze stad zonder die geur verlaat.
De ontwikkeling van de badplaats is een ingrijpende verandering voor het leven aan de kust. Niet langer staat de zee zelf centraal, de haven van waaruit je naar andere plekken kunt reizen. De kust is een verblijfsplaats geworden, een bestemming, die afgebakend en beschermd moet worden tegen de nukken van de zee. Kades en boulevards worden aangelegd, een scherpe grens getrokken tussen de zee en de mens.
Ontwikkelingen Scheveningen
Bij het Hollandse Scheveningen wordt in de zeventiende eeuw al op het strand gewandeld, en snelheid gemaakt. Wiskundige en ingenieur Simon Stevin stelt na de Slag bij Nieuwpoort van 1600 – die op het strand werd uitgevochten – aan stadhouder prins Maurits voor om een strandwagen met een zeil te bouwen. De prins ziet er wel wat in. Stevin bouwt de wagen, de prins betaalt. In februari 1602 maken ze een eerste proefrit; met een snelheid van 50 kilometer per uur razen ze in twee uur van Scheveningen naar Petten, ongekend voor die tijd. De prins zal de zeilwagen sindsdien nog vaak gebruiken voor plezierritten met zijn gasten.
Het is in die tijd nog een heel avontuur om op het Scheveningse strand te geraken. Vanaf het centrum van Den Haag is het hemelsbreed een kilometer of drie, maar verharde wegen ontbreken. Er lopen wel smalle paadjes door het mulle zand, uitgesleten door vissers die hun vangst naar de Haagse markt brengen. Na een zandstorm is het pad soms moeilijk te vinden. Maar de tijden veranderen, de mens legt zich niet meer zo vanzelfsprekend neer bij de beperkingen van de natuur. Ingenieurs als Simon Stevin en Jan Leeghwater bouwen molens, en pompen polders droog. Het water kan dus wel bedwongen worden, de natuur in de Scheveningse duinen moet dan ook getrotseerd kunnen worden.
Constantijn Huygens pakt de uitdaging op. Hij is een Haags genie met een talenknobbel en contacten in invloedrijke kringen. Tijdens buitenlandse reizen heeft hij torenhoge kathedralen en brede boulevards bekeken, het heeft zijn blik verbreed. Wat kan hij daarmee in Den Haag? Hij kan een weg aanleggen van de stad naar de zee. Huygens maakt een plan, tout Den Haag verklaart hem voor gek. Wie maakt er nu een doorgang door de zeewering? Ziet hij het gevaar van overstroming niet? Huygens zal geduld moeten hebben, met het draagvlak wil het niet vlotten. Bovendien is er een kaper op de kust: Cornelis Soetens, penningmeester van het Hoogheemraadschap Delfland, eigenaar van de grond.
In Soetens’ plan wordt de doorgang naar zee een combinatie van een verharde weg en een kanaal met jaagpad ernaast, bij elkaar ruim honderd meter breed. Als Huygens de plannen ziet, zet hem dat juist aan om zijn eigen ontwerp wat verder uit te werken. Het is hem ondertussen duidelijk geworden dat er ook echt vraag is naar de steenweg tussen stad en dorp. Als er koninklijk bezoek uit Engeland in Den Haag is, en er uitgeleide wordt gedaan op het strand van Scheveningen, wil het volk er graag massaal bij zijn. En de vissers van Scheveningen zien uit naar een verharde route naar de markt, de vis zal verser verkocht kunnen worden. Maar ook het tweede plan van Huygens eindigt in een Haagse bureaulade, boven op dat van Soetens.
Dat de straatweg er toch komt, is te danken aan de Vrede van Münster van 1648. De verhoudingen in Europa zijn drastisch gewijzigd. De economie van de Republiek draait in vredestijd goed, mede door de handel met de koloniën. Het succes wekt jaloersheid bij de buurlanden, dan weet je dat een oorlog nooit ver weg is. Mocht er een aanval komen vanuit de Noordzee, dan moet het militair materieel snel op het strand kunnen zijn om de kust te verdedigen.
In 1663 beginnen stratenmakers in Den Haag met de aanleg van de weg, twee koetsen breed moet hij worden, zodat men elkaar netjes kan passeren. Hetzelfde jaar nog bereiken ze Scheveningen. De eerste verharde weg in Nederlands buitengebied is een feit. In grandeur en lengte is de Scheveningseweg een wereldwonder, dat op belangstelling uit het buitenland kan rekenen.
In navolging van Scarborough en andere Engelse badplaatsen ontwikkelt zich ook op de Vlaamse, Zeeuwse en Hollandse kusten een badcultuur. Rond 1780 rijden in Oostende en Blankenberge de eerste badkoetsen door de branding van de Noordzee. En in 1797 wordt op het Duitse eiland Norderney een badplaats gesticht. Scheveningen mag een goede toegangsweg hebben naar het strand, het eerste badhuis opent pas in 1818. Het is een houten voorziening met vier badkamertjes, waar je kunt wennen aan het zeewater. Buiten staan twee badkoetsen klaar voor het echte werk. Omdat de gemeente er geen heil in ziet, heeft ondernemer Jacob Pronk de handschoen opgepakt. Het wordt een groot succes, 1400 baden in het eerste jaar. Twee jaar later al vervangt hij het houten huis door een riant stenen gebouw.
Het badhuis ligt op flinke afstand van het dorp. Je moet er niet aan denken dat door wind en zon verweerd vissersvolk komt kijken naar het baden van de lelieblanke elite. Maar komen doen ze toch wel, op hete dagen nemen velen uit stad en dorp een duik een zee. In 1824 verrijst een heel nieuw badhuis, met Haagse allure, nog net iets verder van het dorp dan het oude gebouw. Ruim vijftig kamers telt dit hotel, met kegelbaan, bibliotheek en biljartzaal. De badkamers zijn uitgerust met een douche, waarvan de straal met een knop geregeld kan worden, een noviteit. Exclusief voor zieken die komen kuren is deze voorziening niet meer.
Scheveningen volgt de concurrentie aan de Noordzeekust op de voet. Blankenberge en Oostende zijn inmiddels uitgegroeid tot mondaine badplaatsen, met een kosmopolitische uitstraling. Daar heeft de bouw van een Kurhaus flink aan bijgedragen. Dat willen ze in Scheveningen ook. In 1883 wordt begonnen met de bouw, in 1885 wordt het geopend. In het Kurhaus staat vermaak centraal, het is uitgaansgelegenheid, hotel en badhuis ineen. Maar liefst 3000 gasten kunnen in de grote zaal worden ontvangen en vermaakt.
In 1901 beleeft badplaats Scheveningen opnieuw een hoogtepunt, De Pier wordt ingewijd. Een acht meter breed plankier, 416 meter lang, loopt als een wandelpad de zee in, steunend op hoge ijzeren palen. Op de kop, in zee, biedt het paviljoen plaats aan twaalfhonderd gasten. Voor bezoekers zorgt De Pier voor een ongekend genot: je kunt het strand en de duinen van een andere kant bekijken, alsof er een vreemd land voor je ogen verrijst. u Pas na de Tweede Wereldoorlog zal het strandtoerisme zijn exclusief luxueuze karakter verliezen, en zich ontwikkelen tot een massavermaak. Tramlijnen brengen het strand dicht bij huis. Onder alle lagen van de bevolking heeft men met de 40-urige werkweek meer vrije tijd gekregen, daar wordt een invulling voor gezocht. Het kuren is inmiddels naar de achtergrond gegaan, het Kurhaus opent deze afdeling na de oorlog niet meer. Hoewel, inmiddels is de heilzame werking van zeewater wetenschappelijk aangetoond. En in menig kustressort of badhotel kan men tegenwoordig een uitgebreide welnessbehandeling boeken, goed voor lichaam én geest.