De regio rond Alsemberg, een schilderachtig dorpje op enkele kilometers van Brussel, werd met zekerheid reeds bewoond tijdens de eerste eeuw voor Christus. Wellicht zou zulks tot op heden volslagen in de anonimiteit zijn opgegaan, ware het niet dat in Alsemberg sinds verscheidene eeuwen een imposant godshuis staat dat nu nog steeds aan de basis ligt van een diepgaande Mariaverering, waardoor in de loop der tijden het dorp is uitgegroeid tot een bekend bedevaartsoord. Een kennismaking:
Een historisch kader ter inleiding
Ofschoon enkele archeologische vondsten laten veronderstellen dat er al sprake is van enige summiere bewoning in de steentijd en later in de Frankische en Karolingische periode, zijn de meeste historici het toch vrijwel eens dat pas omstreeks het jaar 900 van onze jaartelling er zich een echte kleine christelijke nederzetting ontwikkelde in wat later zou uitgroeien tot het woondorp Alsemberg. De eerste officiƫle vermelding ervan dateert dan ook pas uit medio dertiende eeuw. De plaats behoorde op dat ogenblik toe aan de meierij van Rode die deel uitmaakte van het Hertogdom Brabant.
In 1155 is er voor het eerst melding van een kleine kapel die later, in de eerste helft van de dertiende eeuw, vervangen zou worden door een romaanse kerk. Volgens sommige kronieken zou het in die periode geweest zijn dat hertogin Sofia van ThĆ¼ringen (1224-1275), de tweede gemalin van Hendrik II van Brabant (1207-1248) en dochter van de Heilige Elisabeth1, een Onze-Lieve-Vrouw beeld schonk aan de kerk. Het devotiebeeld, een āSedes Sapientiaeā, stelde initieel de moeder Gods voor gezeten in een leunstoel met het kind Jezus op haar schoot. In de Spaanse tijd werd de sculptuur echter ernstig beschadigd: de stijlen van de zetel werden afgeknot en het kind Jezus werd verwijderd om het beeld āop zijn Spaansā te kunnen tooien met mantel, sluier en kroon. Daarnaast werd aan de rechterhand van het Mariabeeld een scepter aangemeten terwijl vanaf dan het kind Jezus op de linkerarm dragend werd voorgesteld. De madonna werd algauw aangeroepen als āStella Marisā door jonggehuwden en jonge moeders om de zegen te bekomen voor hun kleine kinderen.
Tegen het einde van de veertiende eeuw krijgt Jan II van Wittem (1340-1405), Heer van Beersel en seneschalk onder Hertogin Johanna van Brabant en haar echtgenoot Wenceslaus I van Luxemburg, Alsemberg onder zijn rechtsmacht waardoor het dorp vanaf dan deel uitmaakt van de heerlijkheid Beersel (zie ook het artikel: Het kasteel van Beersel). In de daaropvolgende eeuwen zou Alsemberg zich evenwel steeds meer profileren als een centrum van christelijke Mariadevotie en daardoor uitgroeien tot een heus bedevaartsoord.
Het kerkgebouw
Onder impuls van Jan III, Hertog van Brabant (1300-1355), wordt in 1350 op de flank van een heuvelrug die de omgeving beheerst, begonnen met de bouw van een nieuw zandstenen bedehuis opgetrokken in laatgotische stijl. De bouw van de nieuwe kerk verliep evenwel onder meer door gebrek aan fondsen uitermate langzaam en duurde ten langen leste meer dan twee eeuwen. Zo werd bijna honderd jaar, tot in 1450, alleen maar aan het koor gewerkt en pas twee decennia later, in 1470, kon het dankzij de financiƫle steun van de toenmalige Hertog van Bourgondiƫ, Karel de Stoute (1433-1477), uiteindelijk overspannen worden met een gewelf.
Een prachtig stenen doksaal aan de ingang van dit koor werd circa 1480 toegevoegd, maar werd einde achttiende eeuw vervangen door een kunstig koorhek van gesmeed ijzer in een typische Lodewijk XV stijl, toegeschreven aan de Brusselse kunstsmid J. Delmotte.2 Verdere pronkstukken van de kerk zijn onder meer de romaanse doopvont uit einde twaalfde, begin dertiende eeuw, prachtige zeventiende-eeuwse gesculpteerde barokke biechtstoelen van de hand van de meester houtbewerkers J. Van der Schueren en Corten, en de omvangrijke verzameling liturgisch vaatwerk.
Andere mecenassen zoals de broer van Jan zonder Vrees, Antoon van Brabant (1384-1415), Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519) en Keizer Karel (1500-1558) zorgden dan weer voor onder meer de glasramen en het sacraal meubilair van het bedehuis.3
Aan de 93 meter hoge torenspits, versierd met een hertogelijke kroon die verwijst naar het belang van de Brabantse hertogen bij het tot stand komen van het kerkgebouw, werd dan weer pas begin zestiende eeuw gestart, werkzaamheden die zouden duren tot 1527. In de daaropvolgende decennia werd het godshuis evenwel niet gespaard. Zo vernielde een hevige brand in 1653 grotendeels de toren, maar ook de Beeldenstorm en later de Franse bezetting op het einde van de achttiende eeuw brachten heel wat schade toe.4
Voor de kerk is sinds 1893 een imposante monumentale trappartij aangelegd van niet minder dan 65 treden. Daarnaast werd de driebeukige kerk met zijn in het oog springende puntgevels boven de zijbeuken tussen 1863 en 1907 grondig gerestaureerd naar een ontwerp van de gereputeerde architect J.-J. Van Ysendijck (1836-1901) en later verder afgewerkt door zijn zoon Maurice. Dit alles maakt een bezoek aan dit majestueus godshuis ongetwijfeld meer dan de moeite waard.
Bronvermelding: āGeschiedenis van Alsembergā door Constant Theys.
2 – In 1797 wilden de Franse Sansculotten het koorhek afbreken om het aan de ingang van het Brusselse Warande park te plaatsen. Om dit tegen te gaan werd sānachts, voor de komst van de Fransen, het smeedijzeren hek door de gelovigen van het dorp weggehaald en in de aanpalende pastorijtuin begraven.
3 – Opmerkelijk is dat naast de in de tekst vermelde weldoeners voor dit godshuis de meeste gezagdragers van onze contreien steeds een bijzondere godsvrucht ten toon hebben gespreid voor dit Mariabeeld. Getuige hiervan bvb. is het feit dat Aartshertogin Isabella bij haar dood in 1633 per legaat haar klederen vermaakte aan dit genadebeeld. Verder is er dan ook de gravure van Peter Dannoot uit 1659 dewelke een geknielde Aartshertog Leopold-Willem, landvoogd van de toenmalige Zuidelijke-Nederlanden van 1647 tot 1656, voorstelt in vrome aanbidding van het Onze-Lieve-Vrouw beeld van Alsemberg.
4 – Zoals vaak werd het kerkmeubilair in de Franse tijd openbaar verkocht. Vrijwel het merendeel ervan keerde later echter weer terug en heeft nu opnieuw zijn oorspronkelijke plaats in het kerkgebouw.