Dark
Light

‘Heidense smeerlapperij’

De Indiculus uit de achtste eeuw verklaard
Auteur:
5 minuten leestijd
Germanen tijdens een offerritueel - Cornelis Huyberts, naar Simon Frisius, 1700-1709
Germanen tijdens een offerritueel - Cornelis Huyberts, naar Simon Frisius, 1700-1709 (Rijksmuseum)

Het is een merkwaardige tekst die de oud-conservator van Museum Dorestad Luit van der Tuuk in zijn recentste boek over de vroege middeleeuwen, Indiculus – heidense en bijgelovige rituelen uit de vroege middeleeuwen, de lezer aanbiedt. Dit ‘lijstje’ (indiculus) bevat een dertigtal voorchristelijke gebruiken in het Europa van de achtste eeuw.

Germaans gezin volgens Simon Frisius, 1616
Germaans gezin volgens Simon Frisius, 1616 (Rijksmuseum)
De lijst met zijn cryptische omschrijvingen werd lang bewaard in het Vaticaan en voert terug naar de tijd waarin Bonifatius (die bij Dokkum, u weet wel…) zijn stempel op de kerk drukte. Aan deze schandelijst gaat een andere tekst vooraf, namelijk de beroemde Oudsaksische doopgelofte waarin dopelingen Wodan, Donar en Saxnot moesten afzweren. Tot in de twintigste eeuw bleef deze belofte in de katholieke kerk in zwang! Horen deze fossiele gelofte en lijst één op één bij elkaar? Zeker is dat niet, al verraden beide een zekere Angelsaksische inkleuring, bijvoorbeeld omdat overzee deze Saxnot/Seaxneat als Wodans zoon gold, maar op het vasteland niet voorkwam. Kortom, het is zeer denkbaar dat de Indiculus uit het Utrechtse stamt, de uitvalsbasis voor Angelsaksische missionarissen in Friesland en verder Germanië.

Latere onderzoekers gaven de titelloze lijst een naam: Indiculus superstitionum et paganiarum, lijstje van bijgelovige en heidense gebruiken. Het was indertijd een alarmerende tekst want de Angelsaksische predikers hadden weinig op met niet-christenen. Bonifatius en Willehad hanteerden met steun van hun Karolingische beschermheren de botte bijl bij het vellen van heilige eiken en slechten van heilige huisjes. Wie vasthield aan ‘smeerlapperij’ brandde zijn heidense billen en moest op de blaren zitten.

Wat was er zo smerig? Een paar voorbeelden van de Indiculus:

  • 1. Over heiligschennis bij de graven van de doden
  • 10. Over amuletten en gevlochten banden
  • 17. Over wat heidenen in de haard observeren of bij het begin van gebeurtenissen
  • 27. Over beelden van lappen stof
  • 29. Over houten voeten of handen volgens het heidens ritueel

Dertig tinten (bij)geloof

Van der Tuuk bespreekt de hele waslijst aan even curieuze als cryptische omschrijvingen. Dat heeft voor- en nadelen. Een nadeel is dat de ogenschijnlijk willekeurige volgorde van de Indiculus tot een even willekeurig boek leidt met een sterk opsommend karakter. Meer een reeks commentaren dan een betoog, al vangen inleiding en slotbetoog dat deels op. Een inhoudelijk probleem is dat de toelichtingen zwaar leunen op Scandinavische bronnen, terwijl de lijst dus eerder in het Utrechtse is te situeren. Natuurlijk was er verwantschap tussen diverse Germaanse culturen maar Friese gebruiken verklaren uit Scandinavische bronnen blijft toch ingewikkeld. Het excuus is natuurlijk, dat er geen alternatief is. Bovendien: Van der Tuuk biedt zo heel veel inzicht in mentaliteit, magische praktijken en spiritualiteit van deze pre-christelijke tijd.

In die rituelen is vooral magie te herkennen. Magisch denken is van alle tijden. Om het onverklaarbare te verklaren, om angsten te bezweren, het lot te manipuleren. Het zijn behoeften die we delen met verre voorouders, ook nu we veel meer greep hebben op onze alledaagse werkelijkheid. Magie bracht mensen in een ruilrelatie met hogere machten. Vrouwen en mannen brachten offers in ruil voor een goddelijke gunst. Soldaten op weg naar oorlog, schippers op weg naar zee, vrouwen die moesten bevallen, ze smeekten vooraf en dankten achteraf. Het vereren van wispelturige machten moest leiden tot een tegenprestatie, in het Latijn ‘Do ut des’ geheten: ‘ik geef opdat jij iets geeft’. Het christendom verschilde daarin niet wezenlijk, want de gelovige ontliep de hel, bekortte het vagevuur en beërfde het paradijs. Zo’n hoofdprijs was wel een mis waard.

Botsingen

Bisschop Willehad
Bisschop Willehad
Dat het christendom andere religies bestreed, was wél anders en nieuw en leidde tot de botsingen waaraan we de Indiculus danken, deze ‘smeerlapperij’, zoals het door Bonifatius geleide Germaanse concilie van 742 vaststelde. Het frappante is echter – en dat is misschien wel de kern van dit boek – dat de predikers er in eerste instantie misschien wel in slaagden (af)godsbeelden en rituelen te verbieden maar dat de kerk op de lange termijn juist veel gebruiken zou overnemen. Voorchristelijke cultusplaatsen veranderden in kerken of kapellen; verering van godinnen sloeg om in de Mariacultus die steeds intenser werd; de vele tweederangs godjes in het Germaanse pantheon maakten plaats voor Heiligen en hun naamdagen, relieken waren veredelde amuletten. Kortom, wat je niet kunt verslaan, moet je overnemen.

Over de strategie werd dus niet eensluidend gedacht. De Angelsaksische missionarissen die Frisia introkken met kruis en zwaard, minachtten het inheemse geloof en betaalden daar soms met hun leven voor. De druistige prediker Willehad, opvolger van Bonifatius, had op het toenmalige eilandje Humsterland – nu West-Groningen – pure mazzel toen het geworpen lot hem spaarde voor de doodstraf. In Drenthe ontsnapte hij maar net toen een zwaard afketste op de riem om zijn hals waaraan hij een kistje met relieken droeg. Magie? Tegenover die hardhandigheid stond paus Gregorius de Grote die er eind zesde eeuw juist op had aangedrongen enige coulance te betrachten bij de prediking en zonodig bestaande opvattingen tegemoet te komen. Op de lange termijn was dat een stuk effectiever.

Mentaliteit

Van der Tuuk benut de Indiculus om dicht bij de overtuigingen en gewoonten uit de achtste eeuw te komen. Hij gebruikt Arabische, Keltische, Romeinse en Germaanse bronnen en natuurlijk de archeologie. Conclusie: de achtste-eeuwse culturen waren doordrenkt van het bovennatuurlijke. Stenen, vuur of de maan konden een rol spelen bij de rituelen. Voortekens kon je lezen uit dierlijk gedrag, uit de vlammen in de haard of in de stand van de planeten. Ommegangen, toverspreuken en rituelen moesten gevaren bezweren. Pas op, geesten van overledenen doolden rond en namen je onverhoeds te grazen. ‘Ondoden’ zijn niet bedacht in Hollywood. De variatie was enorm, bijna alles kon.

Germaanse offeraltaar volgens Hendrik Dirk Kruseman van Elten, 1857-1864
Germaanse offeraltaar volgens Hendrik Dirk Kruseman van Elten, 1857-1864 (Rijksmuseum)

Opvallend is dat Van der Tuuk spreekt over bijgeloof, heidense gebruiken en afgodsbeelden en -diensten en zo wildebrassen Bonifatius en Willehad een laat gelijk geeft. Waarom niet gesproken van voorchristelijk of pre-christelijk, over godsbeelden en cultusplaatsen? Dat zijn neutralere termen voor vormen van religieus dan wel magisch denken, die misschien ook een paar pluspunten hadden. Voor een voorbeeld maken we een sprong van vierhonderd jaar toen monniken in het allang gekerstende Frisia opriepen om op kruistocht te gaan bij de Oosterburen van het Duitse Rijk. Rond 1222 zou de pauselijke legaat Olivier van Keulen triomfantelijk beschrijven hoe de Duitse orde Lijflanders, Estlanders en Pruisen bekeerde. Abt Emo van Wittewierum schreef die zinnen op in zijn kroniek. Olivier:

“Ze kenden de zoon van God niet en wisten niets van de geheimenis van het vleesgeworden woord; zij vereerden heidense afgoden: bos- en boomnimfen, berg- en dalgodinnen, trollen, saters en faunen. Dit heidense volk zonderde speciale heilige wouden af, die door geen bijl geschonden mochten worden. Daar aanbaden ze bronnen en bomen, bergen en heuvels, rotsen en dalen, alsof daar enige kracht en voorteken in te vinden zou zijn. Nu echter volgden zij de gezonde leer, zij hebben zich bekeerd tot Jezus Christus…”.

Relieken

Indiculus - Luit van der Tuuk
Indiculus – Luit van der Tuuk
In de vroege middeleeuwen doordesemde het bovenzinnelijke het dagelijkse leven. Wie zich echt in die tijd wil verdiepen moet die ‘spirituele wereld’ leren kennen. De tweede conclusie is dat de verschillen tussen de geloven ‘vroeger veel minder herkenbaar waren’. Heidenen en christenen leken in hun magisch denken veel meer op elkaar dan we dachten. Sterker nog, ook christenen geloofden in de toverkunsten van hun heiligen en niet de minste – Gregorius van Tours – gooide poeder van gemalen relieken door de thee in de overtuiging dat hem dat sterker zou maken.

Een mooi vervolg dus van Luit van der Tuuk’s gang door de vroege middeleeuwen. Ik ben alweer benieuwd naar zijn volgende boek.

Boek: Indiculus, Heidense en bijgelovige rituelen uit de vroege middeleeuwen

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

×