De poolgebieden: wildernis, woongebied en wingewest

5 minuten leestijd
Noordpoolgebied (cc - Leon Mitchell)
Noordpoolgebied (cc - Leon Mitchell)

De exploitatie van de poolgebieden behoort tot de meest interessante hoofdstukken uit de geschiedenis van de mensheid. De poolgebieden waren lange tijd vooral een wildernis, maar vormen daarnaast ook een woongebied en – gezien de olievoorraden – een wingewest. In het boek Wildernis, woongebied en wingewest (Uitgeverij Atlas Contact, 2015) buigt Louwrens Hacqueford zich over de vraag hoe er in de loop der eeuwen met de hulpbronnen van de poolgebieden is omgegaan en welke ontwikkeling de visie op de exploitatie van hulpbronnen doormaakte.

Hacquebord is een ervaren geograaf en archeoloog, die 35 jaar onderzoek heeft gedaan naar de exploitatie van de poolgebieden. In 1984 promoveerde hij cum laude aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1994 tot 2013 was hij hoogleraar Arctische en Antarctische Studies aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Wildernis, woongebied en wingewest is een historisch reisverhaal dat de lezer meevoert in Hacquefords avonturen in het Antarctisch en Arctisch gebied, waarbij de auteur regelmatig historische verdieping aanbrengt. Zelf omschrijft hij het doel van zijn boek als volgt:

“Uitgangspunt van het boek zijn de expedities die ik de afgelopen vijfendertig jaar voor de Rijksuniversiteit Groningen heb georganiseerd en uitgevoerd naar beide poolgebieden om het gebruik van natuurlijke hulpbronnen te onderzoeken. Op mijn zoektocht kwam ik niet alleen op veel plaatsen in de poolgebieden, maar ook in archieven in arctische en niet-arctische landen. Het boek is gebaseerd op eigen verkenningen, veldaantekeningen, archiefonderzoek en de resultaten van de archeologische onderzoekingen op locatie.” (14,15)

Wedergeboorte van jachtdieren

Een van de onderwerpen over de prehistorie die Hacquebord aansnijdt, is de Independece-cultuur van de Tinuiit, een indianenstam die op het eiland leefde voordat in 986 de Vikingen en vanaf 1100 de Thule-mensen (de voorouders van de Inuit) arriveerden. Ze leefden van de jacht, hadden effectieve jachtgereedschappen tot hun beschikking, huidententen en warme kleding, maar ze beschikten nauwelijks over brandstof en ook niet over licht. Hacquebord gaat in op een misvatting over deze jagers-verzamelaarscultuur, die met name wijdverspreid is onder antropologen en natuurbeschermers:

“Antropologen en natuurbeschermers willen ons vaak doen geloven dat inheems jagers zorgvuldig en duurzaam met hun natuurlijke omgeving omgingen door niet meer dieren te doden dan strikt noodzakelijk was. Niets is echter minder waar. Een van de overlevingsstrategieën van de prehistorische jagers was juist om zoveel mogelijk dieren te doden. Ze namen de beste stukken van de gedode dieren mee, deelden die met anderen en sloegen een deel op voor de winter; de rest van het beest bleef gewoon op de toendra liggen. Van een duurzaam omgaan met de jachtdieren was geen sprake. Van de Inuit weten we dat de arctische jagers geloofden in de wedergeboorte van hun jachtdieren. De jacht zagen ze als een overeenkomst tussen jager en prooidier, waarbij de prooi zich aan een kundige jager aanbood om gedood te worden. Als de jager het lichaam van de prooi met respect behandelde behaagde hij de ziel van het gedode dier, zodat het dier op een andere plaats wedergeboren kon worden om zich dan opnieuw aan te bieden aan een goede jager.” (23)

De leden van de Independence-cultuur waren nomaden, die achter de wilde dieren aantrokken. Ze jaagden met speren en verwerkten hun buit met mesjes en schrapers van vuursteen. Het volk van de Tuniit verspreidde zich in een aantal migratiegolven over het hele Noordpoolgebied. Ze ontwikkelden zich tot heel goede zeehonden- en walvisjagers.

De mensen in de arctische gebieden waren religieus en hingen, vóór de christelijke kerstening, overwegend het sjamanisme aan. Dit is een religie waarbij, in de kern, een sjamaan (‘iemand die weet’) in de gedaante van een medicijnman of priester de verbinding legt tussen de aardse en geestelijke wereld:

“Met behulp van trommels, maskers, beeldjes en magische wapens trachtte de sjamaan tijdens spirituele seances, waarbij hij vaak in trance raakte, goed weer af te dwingen, zieken te herstellen en een succesvolle jacht te bewerkstelligen.” (41)

Eskimo mother, father, and son (1929)
Eskimo mother, father, and son (1929)

Ontdekkingsreizigers

Natuurlijk komen ook diverse ontdekkingsreizigers in het boek aan bod, die op zoek waren naar een snellere route naar China of Indië, handelscontacten wilden leggen of het avontuur zochten. In het boek komen we diverse namen tegen van ontdekkingsreizigers die de poolgebieden bevoeren, onder wie Leif Eriksson en John Cabot (beide belandden op Newfoundland), Richard Chancellor (hij bereikte in 1553 de Witte Zee om voor Engeland handelscontacten met Rusland te leggen), Willem Barentsz (hij ontdekte Spitsbergen en strandde in 1596 op Nova Zembla). Of Barent Sweers en Hans Claesen, die beiden een leidende rol speelden in de Noordse Compagnie (1614-1642), een bedrijf dat zich toelegde op de walvisvangst bij onder meer Spitsbergen.

Hacquebord gaat uitgebreid in op de geschiedenis van de walvisvangst rond Spitsbergen, waarbij in de achttiende eeuw ook de Russen een rol gingen spelen, naast actieve Duitse en Britse walvisvangers. Hacquebords berekeningen van de slinking van de walvispopulatie rond Spitsbergen zijn schokkend. In de periode 1669-1800 zijn er volgens zijn aannemelijk schattingen ongeveer 104.000 walvissen gedood in genoemde regio. Van de oorspronkelijke walvispopulatie was rond 1800 nog maar een derde over.

Steenkoolwinning bij Barentszburg

Barentszburg - cc
Barentszburg – cc
Spitsbergen was niet alleen een populaire eiland vanwege de walvisvangst, maar ook vanwege de enorme steenkolenvoorraad, geschat op 20 miljoen ton, die er lag. In juni 1920 vertrok een Rotterdamse expeditie (uitgaande van de N.V. Nederlandsche Spitsbergen Compagnie – NESPICO – die een meerderheidsbelang in de lokale steenkoolwinning had gekregen), naar Spitsbergen om er aan de slag te gaan. Rond de expeditiegroep, onder wie zich ook Duitsers en Noren bevonden, ontstond op Spitsbergen een stadje dat in 1924 Barentszburg kwam te heten, in de nabijheid van de steenkolenmijnen.

Barentszburg werd de grootste plaats op Spitsbergen, met zestig gebouwen en accommodaties die plaats boden aan honderden mijnwerkers. Toen in oktober 1929 de economische wereldcrisis uitbrak, na de Beurskrach in New York, was de situatie van NESPICO zo slecht dat zij reservemachines en materialen moest verkopen om te kunnen blijven voortbestaan. Geld voor administratieve controle en technische inspecties raakte ook op, zodat NESPICO zich in juni 1932 gedwongen zag om de mijnen voor bijna 1,6 miljoen gulden te verkopen aan een Sovjetstaatsbedrijf Arktigukol.

Wildernis, woongebied en wingewest – Louwrens Hacquebord
Wildernis, woongebied en wingewest – Louwrens Hacquebord
Hoewel de mijnbouw nauwelijks rendabel meer is, woonden er in 2007 nog steeds 500 Russen en Oekraïners in het plaatsje Barentszburg. Dat waren er in de jaren 1990 nog 1.100. De mensen in het plaatsje richten zich steeds meer op het toerisme om te kunnen overleven. De Nederlandse huizen van het oorspronkelijk oude Barentszburg bestaan echter niet meer, ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog:

“Het oude Barentszburg was in september 1943 verwoest door een bombardement van de Duitse slagschepen Tirpitz en Scharnhorst. De bomtrechters waren [anno 2015] ten zuiden van Barentszburg nog te zien. Na de Tweede Wereldoorlog bouwde Artikugol een geheel nieuwe nederzetting die vooral bestond uit houten huizen in de typische Noord-Russische stijl. Een aantal van die meergezinswoningen staan tegenwoordig nog in Barentzburg. In het begin van de jaren tachtig werden opnieuw huizen gebouwd, ditmaal van gele baksteen. Sommige naoorlogse houten huizen werden daarvoor afgebroken en veel oude bouwterreinen werden daarbij met bulldozers platgeschoven, waardoor er weinig van het oude Barentszburg bewaard is gebleven.” (187)

Bekijk dit boek bij:

0
Reageren?x
×