In 2005 startte het Archeologisch Park Xanten samen met Museum Het Valkhof de campagne ‘Hoe Romeins ben jij?’. Deze prikkelende slogan moest potentiële bezoekers lokken door ze aan het denken te zetten: op welke vlakken weerklinken de zegeningen van de Romeinse cultuur in ons dagelijks leven? De campagne is een sterk staaltje van publiciteit: het combineert (commerciële) werving met (ideëel getinte) educatie. Daarnaast laat het zien dat de waardering van het verleden onlosmakelijk is verbonden met het historisch bewustzijn.
Voor een groot publiek werkt dat prima. Maar als we een laag dieper willen graven, komen we bij de vraag: hoe Romeins waren de Romeinen zelf eigenlijk? De Romeinse cultuur wordt in de geschiedbeoefening hoog aangeschreven: met hun bestuurlijke, organisatorische, juridische en technologische verworvenheden zouden ze het fundament voor onze westerse beschaving hebben gelegd. De vanzelfsprekendheid van dit uitgangspunt staat echter haaks op de onduidelijkheid over de vraag over wie we het eigenlijk hebben. Want de Romeinen vormden niet of nauwelijks een afgebakende etnische, culturele, politieke en/of juridische entiteit, en zeker niet als constante factor gedurende de twaalf eeuwen dat hun rijk in West- Europa heeft standgehouden. Dat geldt nog meer voor het Oost-Romeinse rijk, dat nog bijna tien eeuwen langer heeft bestaan – in totaal dus 22 eeuwen. We kunnen daarom met een gerust hart concluderen: dé Romeinen bestaan niet.
Etruskisch Rome
Volgens de overlevering ontstond Rome in 753 voor Chr. In die bewering zit al meteen de eerste moeilijkheid. De Romeinen hebben namelijk dat jaar als uitgangspunt genomen voor het begin van hun jaartelling, Ab Urbe Condita. Voor hen was dat dus ‘het jaar nul’, althans als ze daartoe in staat waren geweest, want het wiskundige begrip ‘nul’ was nog onbekend. Dat we dit jaar meer dan tien eeuwen later met terugwerkende kracht ‘753 voor Christus’ zijn gaan noemen, zal voor de toenmalige bewoners een anachronistische klap in het gezicht zijn geweest.
We moeten ons van die eerste periode van Rome niet zoveel voorstellen: een vorstendommetje dat hevig concurreerde met omliggende gebieden. De inwoners van Rome noemden zich Romeinen, maar of dit een etnisch afgebakende groep was, is zeer de vraag. De Romeinse mythologie verhaalt over de Sabijnse maagdenroof, waarbij vrouwen van de naburige Sabijnen werden ontvoerd om te zorgen voor Romeins nageslacht: een aanwijzing voor al dan niet vrijwillige integratie van volkeren. In eerste instantie regeerden ook Latijnse en Sabijnse vorsten over de nederzetting, daarna ook Etruskische. De laatste koningen maakten van Rome een stad en voerden grootschalige bouwprojecten uit, zoals de tempel van Jupiter, de riolering, het Forum Romanum en de voorloper van het Circus Maximus. Typisch Romeins, zouden we later zeggen. Ook voerden ze politieke hervormingen door en gaven de volksvertegenwoordiging meer invloed.
Het werd voor de Romeinen – althans, naar eigen zeggen – pas werkelijk interessant bij het afzetten van de laatste vorst van Etruskische afkomst, Tarquinius Superbus. Deze kreeg de reputatie van slechterik. Hij had het verbruid bij de aristocraten, die hem afzetten en zwoeren dat er nooit meer een koning zou worden aangesteld. Dat is meteen ook de geboorte van de Republiek en het begin van de volgende ‘Romeinse’ identiteit, waarbij men zich afzette tegen de koningstijd. Dat het archeologische bewijs niet helemaal strookt met de verhalen, doet daar niets aan af. Het gaat erom hoe Romeins de Romeinen zich voelden, in dit geval latere schrijvers zoals Fabius Pictor in de derde eeuw voor Christus, en in zijn voetsporen de historicus Livius.
Romeinendoders
Geschiedschrijving is een wapen in handen van de gevestigde orde. Dat is van alle tijden: de Joden schreven hun geschiedenis om hun eigen volk een speciale plek te geven in de wereld, de Romeinen mythiseerden hun afkomst, zuiver en alleen om het gevoel van eenheid te versterken. Wie denkt dat dat alleen in de Oudheid voorkwam, heeft het mis. Nog in de negentiende eeuw zijn in heel Noordwest-Europa op grote schaal geschiedenisleugens vertelt, leugens die soms nog altijd hardnekkig rondzingen. De landen in Noordwest-Europa zijn feitelijk pas in deze negentiende eeuw ontstaan en de grenzen die wij nu als vanzelfsprekend ervaren, zijn toen pas officieel vastgelegd. Alle beginnende naties hadden een grote behoefte om de pasverworven, broze en vaak kunstmatige eenheid te versterken. Daarvoor werden twee belangrijke instrumenten ingezet: een gemeenschappelijke taal en een gemeenschappelijke geschiedenis. De taal werd verplicht opgelegd in het onderwijs, voor allerlei afwijkende dialecten was geen plaats meer. En de geschiedenis werd in alle landen letterlijk herschreven. Historici zochten in het verleden naar aanknopingspunten die het gevoel van saamhorigheid konden versterken. Dat gemeenschappelijke verleden werd verwoord in geschiedenisboekjes die tot in de verre uithoeken van het land uit het hoofd moesten worden geleerd. Het is ook de tijd van de verering van nationale helden – met name uit de krijgsgeschiedenis, kunst en cultuur – die werden geëerd door middel van marmeren en bronzen beelden.
In de reconstructie van het verleden delfden de Romeinen in veel landen het onderspit, want ze werden gezien als ‘buitenstaanders’ en ‘overheersers’. Dat gaf ook ruimte aan hernieuwde belangstelling voor lokale vorsten die in de Romeinse tijd in opstand waren gekomen. Met terugwerkende kracht werden ze gezien als ‘vrijheidsstrijders’, wier aanbidding soms buitensporige proporties aannam. In alle landen van Noordwest-Europa verrezen dan ook standbeelden van deze populair geworden Romeinendoders. Zo liet Napoleon III in 1865 bij het slagveld van Alesia in Alise-Sainte-Reine een standbeeld oprichten van Vercingetorix (7 meter hoog). Sinds ongeveer hetzelfde jaar koestert België zijn nieuwe held Ambiorix als bronzen beeld op de Grote Markt van Tongeren. Een nagemaakt beeld, maar dan in spiegelbeeld, kreeg als representatie van Vercingetorix in 1890 een plekje in Saint- Denis, waar vrijwel alle voormalige Franse koningen begraven liggen. Het beeld werd echter tijdens WOII verwoest.
Frankrijk en België waren Duitsland in de beeldenwedloop net voor. Daar was men al vanaf 1838 bezig met de bouw van het Hermannsdenkmal, een megalomaan beeld van in totaal 53 meter hoogte. Dit aandenken aan de opstandeling Arminius/Hermann was klaar in 1876, zodat de zojuist aangestelde keizer Wilhelm I er internationaal mooi de sier mee kon maken. Engeland, dat zich enigszins met de rug naar het continent had gekeerd, kon in de nerveuze politieke situatie rond 1900 toch niet achterblijven en liet een bronzen tweespan maken van vorstin Boudicca, die ter inspiratie een plekje kreeg bij de regeringsgebouwen van Westminster in Londen. Alleen Nederland bleef achter in dit internationale bronzen ellebooggevecht. De landelijke held Julius Civilis heeft nooit een fatsoenlijk beeld gekregen. In tegenstelling tot de omringende landen, heeft Nederland zijn Romeinse verleden een beetje weggepoetst. De Nederlandse geschiedenis begint – dankzij de negentiende-eeuwse schoolboekjes – eigenlijk pas bij Willem van Oranje. En dat terwijl de Nederlanders eind achttiende eeuw nog de Bataafse Republiek uitriepen, als aandenken aan hun ‘voorouders’ die zo stoer in opstand waren gekomen tegen hun overheersers.
Romeinen en inheemsen
Terug naar de geschiedenis. Na de verovering van Italië begon Rome zijn invloedsfeer gaandeweg uit te breiden. Rivaliserende volkeren werden verslagen, hun land geannexeerd en hun soldaten afgevoerd als slaven. Maar die gebiedsuitbreidingen zorgden ook voor logistieke en bestuurlijke problemen: hoe hou je zo’n groot grondgebied onder controle? In de loop der decennia zijn daar verschillende strategieën op toegepast, die allemaal rechtstreeks van invloed waren op het gevoel van identiteit van de plaatselijke bevolking. Sommige gebieden behielden heel lang een zekere vorm van autonomie, zoals Egypte en het Midden- Oosten, waar een vorst of vorstin werd gedoogd zolang deze loyaal was aan het Romeinse rijk. Andere veroverde regio’s vielen echter meteen onder militair gezag. Pas na een zekere mate van romanisering kon zo’n militaire zone worden omgezet in een echte provincia. Soms gebeurde dat vrijwel meteen, zoals Britannia, maar soms duurde dat meer dan eeuw, zoals Germania Inferior en Germania Superior, die pas in de jaren tachtig van de eerste eeuw officiële provincies werden.
De komst van de Romeinen veroorzaakte allerlei turbulente etnische verwikkelingen, die ook nog eens verschilden per tijd en plaats. Dat kunnen we mooi illustreren aan de hand van de Bataven. Volgens de huidige stand van kennis werden de Bataven gevormd door een afsplitsing van de Chatten, die woonden in het gebied van het huidige Hessen in Duitsland. Precies zoals de Romeinse auteur Tacitus ook vertelde, maar er is veel meer aan de hand. De Bataven zijn niet in holle boomstammen de Rijn komen afzakken, zoals de negentiende-eeuwse schoolboekjes ons wilden doen geloven, maar ze vormden een onderdeel van een uitgebreide etnische politiek van de Romeinen in de decennia voor het begin van de jaartelling. Lang is gedacht dat deze migratie van volkeren nodig was omdat Caesar de Eburonen had uitgemoord en het land dus onbewoond was geraakt, maar de archeologische bewijzen daarvoor ontbreken. Sterker zelfs: er is nauwelijks archeologisch aantoonbaar bewijs voor de overgang van een ‘oorspronkelijke’ bewoning uit de IJzertijd en de komst van immigranten. Er is continuïteit in bewoning en tradities. Maar de archeologische overeenkomsten met vondsten uit Hessen zijn er wel degelijk, dus er moet wel een verband zijn. Men denkt daarom dat er inderdaad een groep Chatten uit Hessen naar de Betuwe is gekomen, maar dat deze is opgegaan in de bestaande bevolking, wellicht nog een restje Eburonen. Een mixvolkje dus. Vergelijkbare theorieën zijn er ook voor de Cananefaten aan de Nederlandse kust. Mogelijk zouden de Chatten zelfs al door Caesar zijn ingehuurd als Germaanse ruiters, dus het verbond van Bataven en Romeinen zou wel eens ouder kunnen zijn dan tot nu toe is aangenomen.
Het maakt de identiteit van de Bataven er niet makkelijker op. Voelden ze zich Chat, Eburoon of een ander inheems volk? En beschouwden ze zich als Kelten of Germanen? Tegenwoordig weten we dat de Kelten en Germanen niet scherp gescheiden waren, maar dat hun invloedsferen langzaam in elkaar overliepen. Een lastige kwestie voor ons, maar de Bataven hadden het waarschijnlijk schouderophalend weggewimpeld. Ze hadden alleen te maken met de volkeren om hen heen, en die verschilden niet zoveel. Voor de Romeinen was het al helemaal wel duidelijk: alle volkeren tot aan de Rijn waren Kelten, daarachter woonden Germanen. Dat maakte de wereld overzichtelijk. Dat ze daarmee latere historici en etnografen zand in de ogen strooiden, zal hen allerminst hebben geïnteresseerd.
Ook weer zo’n misvatting. Je kunt van de Romeinen zeggen wat je wilt, maar ze waren geen racisten. Ze maakten geen onderscheid op basis van huidskleur en afkomst. Er was maar één onderverdeling belangrijk: je was Romein of je was geen Romein. In het eerste geval bezat je het Romeinse burgerschap of een van de afgeleide vormen, en was je ingezetene van het Romeinse Rijk. In het laatste geval was je een barbaar.
Romeins burgerschap
Maar hoe werd je dan een Romein? Daar waren verschillende manieren voor. De diverse soorten burgerschap waren overerfbaar, dus nazaten van burgers hadden mazzel. Maar de regering kon ook loyaliteit van de plaatselijke elite belonen met het Romeinse burgerschap. Zo werden inheemsen plotseling officiële Romeinse staatsburgers en konden profiteren van alle rechten uit de Romeinse wetgeving. Een laatste mogelijkheid bood het leger: 25 jaar dienst in de hulptroepen leverde je ook het burgerschap op – en dus ook van al jouw zonen en kleinzonen. Op deze wijze zwermden de Romeinen langzaam uit over het Europese continent: eerst de Romeinen uit Rome die zich nestelden in andere oorden: kooplieden, boeren op zoek naar betere leefomstandigheden, legionairs, veteranen, officieren en andere gezagdragers; later ook plaatselijke, nieuwe Romeinen, in steeds grotere aantallen.
Zo kon het gebeuren dat de befaamde Romeinendoder Hermann, die in 9 na Chr. drie legioenen in de val lokte en nagenoeg helemaal uitmoordde, een officier was in het Romeinse leger met de Latijnse naam Arminius. En nog veel later, in 69, ontketende Julius Civilis een opstand tegen de Romeinen – de beroemde ‘vrijheidsstrijd’ van de Bataven – terwijl zijn betovergrootvader al aan de kant van de Romeinen streed en zijn grootvader het officiële Romeinse burgerschap verkreeg. Ook Julius Civilis was trouwens een officier in het Romeinse leger. Van koninklijke bloede, schrijft Tacitus er nog bij.
Culturele smeltkroes
Eén van de manieren die de Romeinen toepasten om de controle over hun rijk te behouden, was een actieve politiek van romanisering. Elk uithoekje van het rijk kreeg een plekje in de grotere, rijksbrede economische en politieke structuren. Tot aan de meest verre grenzen (en zelfs daar overheen) vonden typisch Romeinse producten hun weg. Andersom stond de economie en de cultuur open voor allerlei regionale goederen en andere verworvenheden. Dat was ook de kracht van het Romeinse rijk: enerzijds legden de Romeinen met een enorme gretigheid overal dezelfde soort steden aan, met straten in dambordpatroon, een forum met tempel, badgebouwen, een stadsmuur en als het even kon ook een amfitheater. En niet te vergeten overal dezelfde munteenheid. Erg praktisch als je bijvoorbeeld vanuit Britannië naar Syrië reisde: in elke stad wist je de weg en met je buideltje sestertiën kon je overal terecht. In die zin lag het Romeinse rijk mijlenver voor op de Europese Unie, om maar iets te noemen.
Aan de andere kant kende het rijk ook enorme culturele verschillen. Zeker aan de randen van het rijk ontstonden spontaan mixculturen, waar de bewoners profiteerden van het beste uit twee werelden. Ze hielden vast aan sommige oude gebruiken, maar adopteerden gretig ook de voordelen van de Romeinse beschaving en welvaart. De gezagsdragers in Rome lieten dat wijselijk toe, waardoor de grootste multiculturele samenleving aller tijden tot grote wasdom kon komen. Het moet gezegd, ook hierin waren de Romeinen buitengewoon praktisch en tolerant. Zo namen ze Punische strijdtactieken, Liburnische scheepsbouwtechnieken, Keltische landbouwmethoden en Germaanse wapens over, Syrische boogschutters streden in de hulptroepen en Griekse leraren gaven onderwijs aan de zoontjes van villa-eigenaren. Tegenover niet-Romeinse godsdiensten waren ze buitengewoon tolerant, zeker naar hedendaagse maatstaven. Exotische goden als Isis, Cybele en Mithras werden immens populair in het hele rijk. In onze streken bleven de bewoners gedeeltelijk trouw aan hun inheemse goden (al dan niet gekoppeld aan hun Romeinse equivalent), zoals Vagdavercustis, Sandraudiga, Nehalennia, (Mars) Camulus, Rosmerta, (Hercules) Magusanus, Brigantia Damona, Sirona, Nemetona, (Mars) Smertius, Epona, Hurstgra, Belatucader, en Cocidius.
Het enige dat de Romeinen niet tolereerden, was dat de keizer buiten de verering viel. Daarom hadden ze ook grote moeite met aanhangers van puur monotheïstische godsdiensten, in eerste instantie de joden, later de manicheeërs en christenen. Dat volkeren allerlei gekke en onbegrijpelijke goden aanbaden moesten ze zelf weten, maar als je de keizer niet respecteerde, was dat een grove belediging van het gezag.
Aan de randen van het rijk ontstond dus een onoverzichtelijke, culturele smeltkroes waarin het lastig is om de specifieke identiteiten van de verschillende volkeren te detecteren, laat staan om hun territorium af te bakenen. Als je een willekeurige inheemse bewoner van een nederzetting in de schaduw van de limes zou vragen hoe ‘inheems’ hij zich zou voelen, zou hij zijn wenkbrauwen fronsen. Hij zou je verhalen kunnen vertellen over tijden van vroeger, over stoere heldendaden van verre voorouders, maar afhankelijk van het tijdstip waarop je het vraagt, ligt die periode steeds verder weg, alsof het behoort tot een andere wereld. De verschillen tussen de volkeren aan beide zijden van de rijksgrens werden met het decennium groter, maar die binnen het rijk juist kleiner. In de tweede eeuw zien we nog vaag enkele verwijzingen naar een etnische afkomst, zoals op een handjevol grafschriften van Bataven die ver weg van hun geboortegrond zijn begraven. Maar hoe we dat moeten interpreteren, is niet duidelijk. Europeanen die verhuizen naar de VS zijn daar soms nationalistischer dan hun familie thuis. Ze koesteren de normen, waarden en gebruiken van hun vaderland veel intensiever en langer – soms generaties lang – dan hun verre familieleden.
Misschien zou je de positie van de inheemse Romeinen het beste kunnen vergelijken met het hebben van twee paspoorten: de ene keer ben je een Romein, de andere keer een Brit, Bataaf, Menapiër, Cugern, Ubiër of Treveer. Er van uitgaande dat de inheemse elite en afgezwaaide soldaten van de hulptroepen vanaf de regeringsperiode van Augustus het burgerrecht kregen, en dat dit burgerrecht overerfbaar was, zullen alle rijkere ‘inheemsen’ in de tweede eeuw het Romeinse burgerrecht hebben gehad. Bij de Bataven, hofleveranciers van hulptroepen, zal dat zelfs de meerderheid van de bevolking zijn geweest. Keizer Caracalla zal deze ontwikkeling haarfijn hebben aangevoeld toen hij in 212 besloot om het burgerrecht te schenken aan alle inwoners van het Romeinse rijk. De romanisering was zover doorgedrongen in het rijk dat er politiek en juridisch geen belemmeringen meer waren om iedereen ook dezelfde rechten te geven. Vanaf dat moment waren alle vrijgeboren mannen officieel Romein, dus ook de geromaniseerde volkeren in Noord-Afrika, het Midden-Oosten, Griekenland, de Balkan, de Donau- en Rijnstreek en Britannia. Maar wel met een enorme variatie aan culturen.
Stad en platteland
Niet alleen op macroniveau bestond een grote culturele differentiatie, ook regionaal zien we grote verschillen. De beschaving kreeg als eerste een boost in de steden, en drong pas veel later door op het platteland – een ijzeren wet die voor alle perioden van de geschiedenis geldt, en feitelijk nu nog steeds actueel is. De steden vormden het decor voor een tot dan toe ongekende culturele uitwisseling waarin de plaatselijke elite, regionale handelaars, keizerlijke ambtenaren uit Rome, mediterrane veteranen en hulptroepen uit de Balkan en Tracië een hoofdrol speelden. Heel gechargeerd zou je daarom kunnen zeggen dat de ‘oorspronkelijke’ cultuur het best bewaard is gebleven op het platteland, maar dat is maar net hoe je het wilt zien. Is de cultuur van het Verenigd Koninkrijk het beste af te lezen aan het dynamische Londen of het verstilde leven op de highlands van Schotland? Wat is representatiever voor Nederland: Amsterdam of de eindeloze, kaarsrechte polders van Flevoland? Waar ontmoet je ‘echte’ Belgen, in Brussel of op het stoere Vlaamse platteland? Woont de meest representatieve Duitser in het mondiale Berlijn of in een Beiers dorpje? Prinses Maxima, de Argentijnse echtgenote van de Nederlandse kroonprins Willem-Alexander, liet het zich in 2007 al ontvallen: de Nederlander bestaat niet. Net zoals de Belg, de Brit en de Duitser niet bestaat. Het is een illusie die we zelf hebben gecreëerd.
En als we die lijn doortrekken naar het verleden, zien we de kwestie van identiteit zich uitstrekken over een grondgebied dat tientallen malen groter is dan de hedendaagse landen. We kunnen maar één conclusie trekken: ook de Romein bestaat niet.
De hoop van Keltenliefhebbers en Germanofielen dat hun geliefde oercultuur op het platteland bewaard is gebleven, moeten we helaas verwijzen naar het land der fabelen. Niet alleen heeft de romanisering zijn werk gedaan, ook twee epidemieën hebben een enorme impact gehad. De Antonijnse plaag van 165-180 – waarschijnlijk een pokkenepidemie – heeft de bevolking van het Romeinse rijk danig uitgedund, met name op het platteland. In de derde eeuw werd het allemaal nog veel erger. Naast interne conflicten en dreigende invallen hadden de keizers ook nog te maken met een zware pestepidemie, die woedde van 250 tot 266. Die combinatie van rampen leidde tot paniek in het hele Romeinse rijk en in onze streken tot een vrijwel volledige ontvolking van het platteland. De noordelijke limes werd daarnaast overspoeld met vreemde volkeren die voor een gedeelte de opengevallen plaatsen innamen – in eerste instantie gewelddadig, maar naderhand met toestemming van de Romeinse keizers. Zo nestelden de Franken zich achter de limes op het vasteland. Paradoxaal genoeg zouden juist deze ‘buitenstaanders’ een van de belangrijkste kenmerken van de Romeinse tijd voortzetten: het keizerschap. De Franken voelden zich erfgenaam van het Romeinse rijk en zetten die verantwoordelijkheid in het jaar 800 om in een herinvoering van het keizerschap door Karel de Grote. Deze traditie zou via de Ottoonse en Rooms-Duitse keizers zelfs voortduren tot 1918, toen keizer Wilhelm II werd afgezet. Met enige overdrijving zou je Wilhelm de laatste Romein kunnen noemen. Hij zou het zeker hebben opgevat als een compliment.
Heidenen en christenen
Alsof het aanwijzen van een Romeinse identiteit nog niet complex genoeg is, moeten we ook nog bedenken dat de laat-Romeinse periode vrijwel volledig werd gedomineerd door het christendom. Begonnen als een vrijage met het christendom door Constantijn, al dan niet ingefluisterd door zijn moeder Helena, groeide de nieuwe religie binnen enkele decennia uit tot een allesbeheersende staatsgodsdienst. Wat mensen juist zo typisch vinden van de Romeinse cultuur met zijn boeiende pantheon aan goden en maffe verhalen, is juist niet typisch voor de laat-Romeinse tijd. Wie aan Romeinen denkt, denkt nu eenmaal in eerste instantie niet aan het grootste christelijke rijk dat ooit heeft bestaan. En dat terwijl de dogmatische houding en hiërarchische organisatiestructuur van het keizerlijke hof een natuurlijke springplank vormde voor de eeuwenlange dominantie van de kerk in Europa. Toch zijn we over het algemeen geneigd om christendom niet te zien als iets typisch Romeins. Dat zegt waarschijnlijk meer over ons dan over de Romeinen.
In de vijfde eeuw trokken Franken, Vandalen, Goten en Alamannen de macht in het West-Romeinse rijk naar zich toe (en in Britannië de Saksen, Juten en Angelen), een heel geleidelijk maar onomkeerbaar proces. In 476 moest men bij het afzetten van de jeugdige keizer Romulus Augustus constateren dat de oude, bestuurlijke structuur van het keizerrijk geen enkele reden van bestaan meer had. Met terugwerkende kracht rekenen we dat moment dan ook tot het formele einde van het West-Romeinse rijk. Het reeds lang afgescheiden Oost-Romeinse rijk hield het echter veel langer vol. Alle culturele energie had zich reeds lange tijd in Constantinopel geconcentreerd en dit Oost-Romeinse of Byzantijnse rijk zou zich dan ook nog eeuwenlang mogen verheugen in een bloeiperiode, tot het langzaam verschrompelde tot een veredelde stadsstaat en uiteindelijk in 1453 werd veroverd door de Ottomaanse Turken. Maar wat voor de christelijke Romeinen geldt, geldt ook voor de Byzantijnse Romeinen: weinigen zullen de Byzantijnse cultuur zien als ‘typisch Romeins’.
Graaibak
Al met al heeft Romeinse tijd formeel zo’n 22 eeuwen geduurd. Zowel geografisch als in tijd kun je echter niet of nauwelijks spreken van een etnische, culturele, politieke en/of juridische eenheid. Eigenlijk vormen de Romeinen een grote graaibak waar iedereen zijn eigen ideaalbeeld uit vist. Dat geldt voor zowel voor- als tegenstanders van de Romeinen: je kunt de focus leggen op hun rol als grondleggers van de Westerse beschaving, maar vanuit het perspectief van de ‘inheemsen’ kun je ze met evenveel gemak afschilderen als imperialisten en overheersers – hoewel je dan gemakshalve weglaat dat die ‘inheemsen’ later zelf ook Romein zijn geworden.
Uit deze grabbelton kun je twee totaal verschillende conclusies trekken. Allereerst: er bestaan tientallen, zoniet honderden verschillende soorten Romeinen, zowel in plaats als tijd. Misschien zijn we zelfs allemaal nog wel een beetje Romein. De tweede conclusie staat daar haaks op en is nog veel resoluter: de Romeinen bestaan niet. Het beeld dat we van ze hebben, is een mythe die we zelf hebben geschapen.
~ Paul van der Heijden
Directeur RomeinenNU
Lees ook: Pax Romana (27-180) – Hoe Rome de vrede handhaafde