āDer 1. Weltkrieg wĆ¼rde verursacht von einem Kaiser, der von deutscher Groszmacht trƤumteā So einfach ist das!’- (Sender Phoenix, Programm ā100 Jahre Deutschlandā vom 24 April 2000, 2320 Uhr
“Verschwƶrung zu einem Angriffskrieg, das muss man ihm vorwerfenā. āIch glaube, seine Schuld ist sehr grosz, viel grƶszer als gemeinhin unterstellt wird. Und wenn er vor Gericht gekommen wƤre, wƤre er auch verurteilt worden” – Rƶhl, Spiegel, januari 04
“The German emperor William ll carries a high political as well as moral responsibility for the outbreak of the war.” – Gerhard Hirschfeld in Leidschrift, december 06)
Er is veel geschreven over Wilhelm en zijn beweerde schuld aan het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog. Voornaamste doel van deze geschriften was om de schuld aan de oorlog bij de keizer te leggen als de psychopaat die het Duitse rijk naar de ondergang had gevoerd. We zullen nu nagaan hoe serieus we dit soort geschriften moeten nemen, vooral ook omdat we heden ten dage dit soort beweringen toch nog regelmatig tegenkomen.
Tijdens een studiereis naar de slagvelden van Verdun viel de opmerking, geuit door een der deelnemers en gezien zijn maatschappelijke positie niet de eerste de beste, dat Wilhelm de grootste misdadiger van de eeuw is geweest. Voorwaar, een historische observatie die, bijna een eeuw eerder ook al eens is uitgesproken en wel tijdens het overleg te Versailles over de aan Duitsland te stellen vredesvoorwaarden. Toen werd klip en klaar vastgesteld dat de Duitse keizer beschouwd moest worden als de grootste oorlogscrimineel, schuldig aan het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog en derhalve voor een internationaal tribunaal moest worden gedaagd om aldaar voor zijn misdaden te worden berecht.
Te dien einde nam men toen een tweetal artikelen in het vredesverdrag van Versailles op. Art.227 verklaarde dat de Duitse keizer schuldig was aan een āsuppreme offence against international morality and the sanctity of treatiesā. Men stelde vast dat er een speciaal tribunaal moest worden opgericht en de Nederlandse regering diende officieel verzocht te worden hem aan de geallieerden over te dragen om te worden berecht. In artikel 231 van het verdraag werd dan de schuld aan de oorlog geheel en eenzijdig opgelegd aan Duitsland en werd dit land verantwoordelijk gesteld voor alle schade die tijdens de oorlog was aangericht.
De Britse premier Lloyd George, ging in 1919 de verkiezingen in onder de leus āHang de keizerā en werd prompt herkozen. In de jaren daarna werd door veel historici deze beweerde schuld en criminaliteit van de keizer wel weer wat afgezwakt maar nog in januari 2004 verklaarde de Wilhelm-biograaf en algemeen als Wilhelm expert beschouwde historicus John.C.G.Rƶhl in een interview in het Duitse magazine āSpiegelā toch gedecideerd dat Wilhelm dan wel persoonlijk geen moorden had bevolen maar āVerschwƶrung zu einem Angriffskrieg, das muss man ihm vorwerfenā en hij vervolgde met te stellen:
āIch glaube, seine Schuld ist sehr grosz, viel grƶszer als gemeinhin unterstellt wird. Und wenn er vor Gericht gekommen wƤre, wƤre er auch verurteilt wordenā
Rƶhl staat in deze mening niet alleen (Spiegel Special, Das Magazin zumThema, nr 1,2004, Die Ur-Katastrophe des 20.Jhrhunderts) Omdat Rƶhl als een der belangrijkste āWilhelmkennersā van de huidige tijd wordt beschouwd zullen wij zijn uitspraken eens wat nauwkeuriger onder de loep nemen. Daartoe is het noodzakelijk eerst na te gaan wat de juridische positie was van een staatshoofd volgens het toen geldende volkerenrecht. Kon Wilhelm ll eigenlijk wel vervolgd worden en zo ja, om welke redenen dan en door wie?
Natuurlijk had de Nederlandse regering zich, nadat de keizer op 10 november de grens was over gekomen, zich op de juridische positie van de keizer beraden en toen bekend werd dat de geallieerden om zijn uitlevering zouden vragen, teneinde hem te kunnen berechten, had men juridisch advies gevraagd. Hiertoe was een commissie samengesteld die daarover moest rapporteren aan de Minister van Justitie, Heemskerk. Hoewel de adviesaanvrager zich, blijkens de opdracht, beperkte tot een onderzoek naar de positie die de ex-keizer na zijn komst naar Nederland alhier innam en alle aspecten die te maken hadden met de wet op het gebied van toelating en verblijf, kunnen we uit een en ander toch meer informatie vergaren met betrekking tot de juridische aspecten over de kansen dat de keizer inderdaad zou kunnen worden veroordeeld en of hij zich daadwerkelijk zou hebben schuldig gemaakt aan het hem ten laste gelegde. Wat werd hem dan ten laste gelegd? We citeren artikel 227 van het Verdrag van Versailles dat luidt als volgt:
The Allied and Associated Powers publicly arraign William ll of Hohenzollern, formerly German Emperor , for a suppreme offense against international morality and the sanctity of treaties.
A special tribunal will be constituted to try the accused, thereby assuring him the guarantees essential to the right of defence.It will be composed of five judges, one appointed by each of the following Powers; namely the United States of America, Grat Britain, France, Italy and Japan.
In its decision the tribunal will be guided by the highest motives of international policy, with a view to vindicating the solemn obligations of international undertakings and the validity of international morality. It will be its duty to fix the punishment which it considers should be imposed.
The Allied and Associated Powers will address a requesty to the Government of the Netherlands for the surrender to them of the ex-Emperor in order that he may be put on trialā.
In eerste instantie hadden de geallieerden besloten om van het proces een āpolitiekā proces te maken. De keizer zou dan niet strafrechtelijk worden vervolgd maar een oordeel op politieke gronden moeten verwachten. De Britse Minister President, Lloyd George, veranderde echter op het laatste moment daarover van gedachten. Hij had advies gekregen dat een strafrechtelijk proces meer mogelijkheden tot veroordeling bevatte en wist nu zijn drie collegaās daarvan in eerste instantie te overtuigen, alhoewel Amerika daar later toch weer op terugkwam. Aldus werd besloten en Nederland werd tenslotte officieel om uitlevering verzocht.
Het team van Nederlandse juristen onderzocht nu in hoeverre Nederland verplicht zou kunnen worden de keizer uit te leveren. In zijn uitstekende boek ‘De Keizers Quaestieā (1996) geeft drs.R.ter Sluis hierover het volgende exposĆ©:
āUitleveren kon alleen wegens misdaden in het buitenland bedreven. Zou de keizer echter misschien kunnen worden uitgeleverd wegens misdaden door zijn leger bedreven. Het beginsel van onschendbaarheid en extraterritorialiteit van staatshoofden hield in dat in het eigen land geen strafvervolging kon worden ingesteld. Maar ook in het buitenland was dat niet mogelijk. Staatshoofden waren wel onderworpen aan de wet maar de jurisdictie bepaalde dat de waardigheid van de drager van het bevoegde gezag vervolging in de weg stondā.
Ter Sluits gaat dan verder:
āDat riep een aantal vragen op. Wilhelm was geen staatshoofd meer en dus verviel het argument van de āwaardigheidā. Bleef de onschenddbaarheid dan nog wel van kracht? Neen, meenden de deskundigen. Wilhelm was en in Duitsland en in het buitenland strafrechtelijk vervolgbaar, evenals ieder ander persoon en ook voor feiten begaan gedurende zijn keizerschap. Ook uitlevering was derhalve niet uitgeslotenā.
De tweede en nog belangrijker vraag waarvoor men zich gesteld zag was: kon de Duitse keizer dan verantwoordelijk zijn vĆ³Ć³r en in strafrechtelijke zin dader van de door zijn troepen begane misdaden? Volgens de Nederlandse juristen was de keizer, overeenkomstig artikel 64 van de Duitse grondwet, middellijk of intellectueel dader van alleen die feiten door zijn troepen begaan, tot welke hij persoonlijk opdracht had gegeven.
Ter Sluis komt dan tenslotte tot de conclusie dat de keizer, op grond van het positief volkerenrecht slechts zou mogen worden uitgeleverd voor handelingen in strijd met het volkerenrecht. Oorlogsverklaringen of het voeren van oorlog waren daar niet mee in strijd, sterker nog, het volkerenrecht kende geen onderscheid tussen een ārechtmatigeā en āonrechtmatigeā oorlog terwijl het voeren van oorlog zelf, ook niet in het normale strafrecht van de landen werd geregeld. (*Ter Sluis., De Keizer-quaestie, p.112-114)
Waar het dus om ging waren de vragen of men de keizer veroordelen kon voor misdaden door zijn troepen begaan waarvoor hijzelf niet het bevel had gegeven, alsmede voor het feit dat hij mogelijkerwijs de oorlog was begonnen. Zoals we zojuist zagen, was het voeren van een oorlog, rechtmatig of onrechtmatig niet vervolgbaar volgens het Volkerenrecht en ook niet volgens het strafrecht terwijl onwaarschijnlijk leek dat men zou kunnen bewijzen dat hij persoonlijk bevel zou hebben gegeven voor het het uitvoeren van misdaden door Duitse troepen. Natuurlijk kwam dan de vraag naar voren wat men onder misdaden verstond. Kon bijvoorbeeld zijn goedkeuring van de onbeperkte onderzeebootoorlog als zodanig worden beschouwd? Waren de door de Duitse troepen in Belgiƫ begane wandaden hem aan te rekenen? Het was duidelijk: de geallieerden vonden van wel.
Als het tot een proces gekomen was, zou de uitkomst waarschijnlijk wel voorspelbaar zijn geweest. De rechters werden geleverd door de vier belangrijkste vijanden van Duitsland en men mag zich afvragen hoe onpartijdig zoān proces wel had kunnen verlopen.Tegelijkertijd echter zou een proces zeker ook zeer interessante vragen hebben kunnen oproepen immers, hindsight leert ons dat de rol van de geallieerden bij het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog bij lange na niet zo onschuldig is geweest als men wel beweerd heeft. Dat heeft men zich later kennelijk ook wel gerealiseerd want al betrekkelijk snel verstomde de roep om uitlevering en al gauw werd daar door niemand meer op aangedrongen.
We kunnen echter wel stellen dat het feit dat Nederland geweigerd heeft de keizer uit te leveren, zijn veroordeling door een hem vijandig gezind hof, zeker heeft voorkomen. We gaan nu naar de beschuldigingen welke door de historicus Rƶhl aan het adres van Wilhelm zijn geuit. Dat deze schuld had aan het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog.
Rƶhl voerde ter ondersteuning van deze stelling de volgende punten aan. (Spiegel Special nir 1 2004, p22-25)
- op 3 juli 1914 schreef Wilhelm op de rand van een document āJetzt oder nie, Mit den Serben muss aufgeƤumt worden, und zwar baldā.
- Toen de Oostenrijk-Hongaarse gezant in opdracht van keizer Franz Joseph op 5 juli in Potsdam verscheen om zich te verzekeren van Duitse rugdekking indien Oostenrijk-Hongarije ServiĆ« zou aanvallen, had Wilhelm geantwoord āAuf mich kƶnnen Sie sich verlassenā
- Diezelfde avond zou Wilhelm de kanselier en enkele hoge militairen hebben ontvangen om zich over de mogelijkheid van een oorlog met Frankrijk en Rusland te laten informeren. Daarbij zou er geen enkele discussie zijn geweest en Rƶhl ziet dat als bewijs dat alles allang gepland zou zijn geweest.
- Rƶhl noemt dan het feit dat de keizer onmiddellijk daarop toch zijn jaarlijkse Noordzeereis aanvangt een āafleidingsmanoeuvreā op verzoek van de Rijkskanselier omdat anders:āwĆ¼rde ganz Europa merken dass sich hier etwas anbahntā.
- Rƶhl ziet ook in het feit dat de keizer normaal altijd naar de Noordkaap voer maar nu bij Balholm voor anker ging, op ca 100 km afstand van Bergen zodat hij binnen 22 uur weer in Duitsland terug zou kunnen zijn, een duidelijke aanwijzing dat het hier om een rookgordijn ging. De wereld moest geloven dat alles normaal was en dat er in Duitsland geen mens aan oorlog dacht.
- Tenslotte merkt Rƶhl dan op dat, toen Wilhelm op 25 juli vernam dat een oorlog met Rusland welhaast onvermijdelijk zou zijn, hij de Russische vlootsteunpunten bij Reval en Libau had willen laten beschieten. Dat zou niet zijn doorgegaan omdat men hem dit plan uit zān hoofd zou hebben gepraat.
Als we deze beweringen nu aan de hand van de feiten controleren dan blijft er echter van Rƶhl bewijsvoering niet veel over en blijkt zijn these flinterdun te zijn.
Oostenrijk-Hongarije echter was nog niet gereed en had veel tijd nodig om tot een definitief besluit te komen waardoor Europa van de schok kon bekomen en langzaam maar zeker nam men de oude anti-Oostenrijk posities weer in waardoor het voordeel van een snelle actie verloren ging. De opmerking van Wilhelm terzake komt daarmede in een geheel ander licht te staan. Overigens, Rƶhl doet het voorkomen – en hij wordt ondersteund door andere historici zoals bijvoorbeeld Emanuel Geiss (*.Geiss, July 1914, p.64-65), Albertini (*Albertini.vol.2 p.140) en Fritz Fischer (War of Illussions, p.474) – alsof de marginale noten die Wilhelm gewoon was op door hem ontvangen brieven en documenten aan te brengen, gelijk stonden met keizerlijke bevelen waaraan de heren politici zich dienden te confirmeren. Er is echter absoluut geen enkel bewijs dat dit ook werkelijk zo was en dat bijvoorbeeld de rijkskanselier en zijn ministers daar ook naar zouden hebben gehandeld. Het tegendeel was eerder waar. Zowel Wilhelmās verbale uitingen als zijn marginale noten werden veelal voor kennisgeving aangenomen maar oefenden verder geen of weinig invloed uit op het eenmaal in gang gezette beleid.
Wat Rƶhl overigens gemakshalve vergeet te vermelden is het feit dat toen Wilhelm enkele weken later, op de ochtend van de 28e juli, het antwoord van Serviƫ op het Oostenrijkse ultimatum te zien kreeg hij in de kantmarge noteerde:
āThis is more than we could have expected! A great moral victory for Vienna, but this does away with any need for war (aber damit fƤllt jeder Kriegsgrund fort), I would never have ordered a mobilization on that basis.ā (Clark,p 208, Whittle, p266)
En dat niet alleen, enkele uren later al, schreef hij de minister van Buitenlandse Zaken, Jagow, een brief waarin hij hem mededeelde dat er zijns inziens nu geen enkele reden meer was voor oorlog en dat hij, Wilhelm, bereid was als bemiddelaar op te treden tussen beide landen teneinde de vrede te bewaren.(*Clark,208, Wilhelm to Jagow,28 juli 1914 in Geiss, July 1914, p.222) terwijl hij tevens Von Moltke schriftelijk opdracht gaf om deze mening ook kenbaar te maken bij de Oostenrijkers en hen voor te stellen hooguit over te gaan tot het tijdelijk bezetten van Belgrado om zodoende druk achter hun eisen te zetten. Verder zou men niet moeten gaan. Dit alles wijst er wederom niet op dat Wilhelm er op uit was om het koste wat koste op een oorlog te laten uitdraaien.
Ad 2: Wilhelm steunde het verzoek van de Oostenrijk-Hongaarse keizer Franz Joseph inderdaad. Hij zag geen mogelijkheid meer om Duitslands enige bondgenoot in de kou te laten staan. Rƶhl suggereert echter dat Wilhelm de beslissing om Oostenrijk te steunen geheel op eigen houtje nam. Dat is onjuist. Wilhelm nam helemaal geen beslissing maar verwees de Oostenrijk-Hongaarse afgevaardigde nadrukkelijk naar zijn Rijkskanselier, zeggende dat de voorgestelde Oostenrijkse actie tegen ServiĆ« zou kunnen leiden tot serieuze Europese complicaties en dat hij derhalve de kwestie eerst met de rijkskanselier diende te bespreken. Een positief antwoord op het verzoek zou dan ook afhankelijk zijn van diens goedkeuring. (*Clark.p.203 cites; Szƶgyeyni, telegram Berlin 5 july 1914, in Ćstereich āUngarns Aussenpolitik, vol 8, pp 306-307 document no 10058)
Bethmann Hollweg gaf zijn goedkeuring de volgende dag schriftelijk waarna de Duitse steun definitief was geworden. (*Fay 2,p 167-177) De blanco cheque van Wilhelm was dus in werkelijkheid een blanco cheque van de Rijkskanselier die daarop door Wilhelm werd aanvaard en goedgekeurd. Hij bleef daarbij derhalve binnen de grondwettelijke normen. De politiek had het laatste woord en niet de keizer.
Ad 3: Inderdaad lichtte Wilhelm II zijn rijkskanselier in over zijn gesprek met de Oostenrijkse gezant. (*zie Albertini deel 2 blz 140-143) De keizer vertelde Bethmann Hollweg dat hij geen illusies had over de precaire situatie waarin Oostenrijk-Hongarije zich bevond als gevolg van de Servische propaganda. Hij was echter van mening dat het niet Duitslandās zaak was om haar bondgenoot te adviseren wat te doen na de moord te Sarajevo.
āDat was een beslissing die alleen Oostenrijk-Hongarije aanging. We dienen ons te onthouden van suggesties of adviezen temeer omdat we alles in het werk zullen moeten stellen om te voorkomen dat het Oostenrijk-Servische conflict uitgroeit tot een internationaal conflict. Keizer Franz Joseph moet echter weten dat wij Oostenrijk-Hongarije op dit kritische ogenblik niet in de steek zullen laten. Het is ook voor ons van vitaal belang dat Oostenrijk overeind blijftā.
Geen sprake dus van oorlogszuchtige taal, wel van een juiste analyse van de situatie. Diezelfde avond sprak de keizer inderdaad ook nog met enkele hoge militairen tot welke Kolonel-General von Plessen, zān adjudant, Generaal von Lyncker, chef van het militaire kabinet en generaal von Falkenhayn, minister van Oorlog terwijl ook de rijkskanselier en de min.van buitenlandse zaken aanwezig waren.
De keizer las hen daarbij de brief van keizer Franz Joseph en van de Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken, Berchtold, voor waaruit duidelijk werd dat Oostenrijk Serviƫ de oorlog wilde verklaren maar eerst de zekerheid wilden hebben of Duitsland hen zou steunen. Tijdens de daarop volgende discussie bleek dat het algemene standpunt was dat hoe eerder Oostenrijk tegen Serviƫ zou handelen hoe beter dat zou zijn en men was er van overtuigd dat Rusland, alhoewel vriend van Serviƫ, ook nu weer niet tussenbeide zou komen. (*Albertini,vol 2 p142, Diary Gen.von Plessen) De bewering van Rƶhl dat er geen enkele discussie was en dat daaruit zou blijken dat alles al lang van te voren gepland zou zijn, mist dan ook elke grond.
Ad 4: De volgende ochtend sprak de keizer nog met admiraal Capelle, plaatsvervangend minister van Marine tijdens de afwezigheid van admiraal Tirpitz en met generaal Bertrab van de generale staf, die Moltke verving die een kuur volgde in Carlsbad. De keizer vertelde admiraal Capelle dat hij geen belangrijke militaire complicaties verwachtte en dat zijns inziens de Tsaar zich niet zou willen mengen in deze koningsmoord. Frankrijk en Rusland waren zijns inziens ook niet klaar voor oorlog. Hij vertelde verder dat de Noordlandcruise op advies van de rijkskanselier gewoon door ging om onrust in het buitenland te voorkomen. (Albertini 142. Tyler Whittle,p.262) Generaal Bertrab schreef na deze bijeenkomst aan Von Moltke:
āzijne majesteit beschouwt de gehele affaire in de eerste plaats als een pure Balkanzaak en geeft te kennen dat zijn Noordkaap reis gewoon zal doorgaan.”
Ad 5: Ook hier geeft Rƶhl een verkeerde voorstelling van zaken. Van een ārookgordijnā was geen sprake. Het behoorde tot de vaste gewoonte van Wilhelm om jaarlijks, in de maand juli, met het keizerlijke jacht āHohenzollernā naar de Noorse wateren te varen. Wilhelm had ditmaal voorgesteld, gezien de internationale situatie, de reis uit te stellen maar de rijkskanselier had dit ten stelligste afgeraden. De āNordkaapreisā was zo in de keizerlijke routine verweven dat uitstel of afstel daarvan internationaal zeker opzien zou baren en tot onrust zou kunnen leiden. Derhalve adviseerde hij de reis gewoon doorgang te laten vinden ook al omdat er op dat moment ook nog geen echte aanleiding was om zulks uit te stellen. (Tylor Whittle.The last Kaiser, p 262)
Uit het dagboek van admiraal MĆ¼ller, die de reis meemaakte, zien we dat de āHohenzollernā in de ochtend van 7 juli de haven verliet met het gebruikelijke aantal geselecteerde passagiers aan boord. De enige die ontbrak, zo schreef de admiraal, was de Chef van de Generale Staf, kolonel-generaal von Moltke die een kuur volgde in Karlsbad. Het eerste stuk van de reis naar Odde bergen en Balholm, vervolgde MĆ¼ller, verliep rustig. Hoewel men aan boord het nieuws over het Oostenrijkse ultimatum aan ServiĆ« op de 19e juli ontving hetgeen een zekere spanning veroorzaakte, ging het leven zijn normale gang. Op de 21e juli werd een danspartij georganiseerd en op 22e volgden de gebruikelijke roeiwedstrijden tussen de bemanningen van de Hohenzollern en de begeleidende kruisers Rostock en Sleipner, direct traditiegetrouw gevolgd door de roeiwedstrijden tussen de damesteams van Balholm. (*The Kaiser and his Court, the diaries, notebooks and letters of admiral Georg Alexander von MĆ¼ller, chief of the naval Cabinet 1914-1918, p.4)
Het oponthoud van de Hohenzollern te Balholm was dan ook helemaal geen afwijking van de normale Nordkaapreis zoals Rƶhl suggereerde maar maakte gewoon deel uit van het gebruikelijke en jaarlijks terugkerende vaarschema waarin Balholm een vaste plaats innam.
Ad 6: Ook het zogenaamde bevel van Wilhelm om, zodra hij vernam dat een oorlog met Rusland onvermijdelijk was, de Russische vlootsteunpunten Reval en Libau te bombarderen, wordt door Rƶhl schromelijk overtrokken. Admiraal MĆ¼ller schrijft hierover:
āUm 10 Uhr lief das Flottenflaggschiff āFriedrich der Groszeā ein und Admiral v.Ingepohl meldete sich gleich beim Kaiser., der ihm eine Art Operationsbefehl gegen Ruszland, Zerstƶrung von Reval und Libau gab. Admiral v.Ingepohl blieb ganz ruhig, wohl wissend dasz wenn es zum Kriege kommen sollte, die Hochseeflotte kaum in der Ostsee zur Verwendung kommen wĆ¼rde.ā(*Regierte der kaiser,p.34)
En dat wist de keizer natuurlijk zelf ook wel.
Wat Rƶhl hier dus allemaal te berde bracht is duidelijk tendentieus en soms zelfs ronduit onjuist. Rƶhl geeft geen enkel bewijs voor zijn suggestie dat het vertrek van de keizer op zijn jaarlijkse Nordkaapreis een afleidingsmanoeuvre is geweest en gezien moet worden als een soort samenzwering. Ook zijn bewering dat de keizer en zijn kanselier en hoge militairen allang wisten dat de oorlog zou uitbreken en daarop anticipeerden maakt hij op geen enkele manier hard. Zijn suggestie over de samenkomst van Wilhelm met zijn admiraals en andere hoge militairen op de avond van de 5e juli wordt niet door de feiten onderbouwd. Uit de Kautsky-documenten blijkt overigens zonneklaar dat het echte doel van de keizer tijdens deze bijeenkomst is geweest zijn leger en marinestaf te informeren over de ontwikkelingen zodat ze gewaarschuwd waren. Hij wilde er zeker van zijn dat de strijdkrachten klaar zouden zijn voor elke eventualiteit. Daarbij gaf hij als zijn mening te kennen dat Rusland en Frankrijk niet zouden interveniĆ«ren ten gunste van ServiĆ«. Albertini wijst daarbij ten overvloede ook nog op het bestaan van een brief van Falkenhayn aan Von Moltke waarin Falkenhayn hem schreef dat, gezien het feit dat zowel de keizer als de rijkskanselier geloofde dat er geen oorlog zou komen, hij, Von Moltke, dus niet voortijdig behoefde terug te keren en zijn kuur rustig kon voorzetten. (*Albertini 143, Montgelas, p 119-120) Ook Albertini geloofde dus niet zo erg in de āsamenzweringsā-theorie van historicus Rƶhl.
Er zijn overigens genoeg andere aanwijzingen die getuigen van het feit dat Wilhelm zich, ondanks zijn soms nogal ferme taal, steeds heeft ingespannen de vrede te bewaren. Al in 1905, na de Russisch-Japanse oorlog, drong de toenmalige Duitse opperbevelhebber, Von Schlieffen, er bij de keizer op aan een preventieve oorlog met Frankrijk te starten nu haar bondgenoot Rusland nog te verzwakt zou zijn om haar te steunen. Wilhelm weigerde dit echter verontwaardigd en schreef aan de Rijkskanselier dat: āeen oorlog, zoals de radicalen dat wensen, is uitgesloten!ā.
Ook tijdens de twee Marokkocrises (1905 en 1911) maakte Wilhelm het publiekelijk zeer duidelijk dat hij over deze kwesties absoluut geen oorlog wenste. De historicus Mark Hewitson in zijn āGermany and the causes of the First World Warā (2004) beschuldigde Wilhelm er van zich veel te agressief te hebben gedragen en zijn zenuwen niet in bedwang te hebben gehouden tijdens de Eerste Marokkocrisis in 1905,(*p.46) Die beschuldiging komt echter niet overeen met de feiten. Wilhelm verzette zich in eerste instantie tegen het verzoek van zijn kanselier Von BĆ¼low in maart 1905, om in Tanger aan land te gaan als demonstratie van Duitslands ongenoegen met de Franse expansieplannen daar. Hij stuurde Von BĆ¼low een telegram waarin hij zoān bezoek sterk ontraadde omdat hij de situatie in Marokko veel te explosief achtte. (De andere waarheid, p.240) en hij liet ook duidelijk merken dat hij het niet eens was met de Marokkopolitiek van zijn kanselier. Hij nam het Von Bulow dan ook zeer kwalijk dat de conferentie in Algeciras, die op de crisis volgde, voor Duitsland zo teleurstellend was verlopen en merkte naar aanleiding van de opmerking van Von BĆ¼low dat de Franse toenaderingspogingen na de val van DelcassĆ© nimmer serieus waren geweest bitter op:
ānein, aber dat Angebot war doch schon sehr gĆ¼nstig und wenn ich was davon erfahren hƤtte, so wƤre ich umgebend darauf eingegangen und die ganze dƤmliche Algeciras Konferenz wƤre nicht gewesen. (*De andere waarheid, p 243)
Ook tijdens de tweede Marokkocrisis bleek dat Wilhelm niet uit was op oorlog. Hij verzette zich tegen het sturen van een Duits oorlogsschip naar Agadir en ging pas akkoord toen zijn minister van Buitenlandse Zaken met ontslag dreigde. Ook hier bleek hij gelijk te hebben want de komst van de Panther leidde tot grote opwinding bij zowel Frankrijk als Engeland en Wilhelm gaf zijn minister nu opdracht de kwestie niet op de spits te drijven en dat ze in geen geval tot een oorlog aanleiding mocht zijn. (*De andere Waarheid, p.246)
Maar ook al eerder, bij het uitbreken van de Boerenoorlog volgde Wilhelm een neutrale koers, zulks tegen de wensen in van het Duitse volk, dat zeer verontwaardigd was over de Britse acties in Zuid-Afrika. Toen Rusland voorstelde om samen met Frankrijk een coalitie te vormen die gericht zou zijn tegen de Britse oorlog in Afrika, weigerde hij dat met beslistheid. Ook nu sprak hij zich weer tegen oorlog uit.
In 1914, nadat Serviƫ zijns inziens aan de voornaamste eisen van het Oostenrijk-Hongaarse ultimatum had voldaan. Schreef hij dat nu elke reden tot het voeren van een oorlog daardoor kwam te vervallen. Hij adviseerde de Oostenrijk-Hongaarse regering dan ook Belgrado slechts tijdelijk te bezetten totdat Serviƫ aan al haar verplichtingen zou hebben voldaan. De historicus Albertini schreef daarover:
āThis idea was quite ingenious. Wilhelm was after all, more quickwitted, intelligent and perspicacious than his Ministers and put forward an expedient which held the balance between the two sides. (*Albertini .vol.2. p.469)
Tenslotte, op 3 juli 1914 vertelde Generaal-Majoor Waldersee van het oppercommando tegen de militaire attachĆ© Van Saxen, dat hij verwachtte dat de oorlog elk moment kon uitbreken, dat het oppercommando daar niet tegen was maar dat de keizer zich uitgesproken had voor handhaving van de vrede. Het was, zoals de historicus Berghahn in zijn boek āGermany and the approach of war in 1914ā schreef:
…we have seen repeatedly that in earlier years, Wilhelm had been a counterweight against the militarism of the German General Staffā.
De bewering van de historicus Mark Hewitson dat Wilhelm āat virtually every juncture in the years before 1914 had acted though he was in charge, issuing commands and calling for warā, staat hier dan wel lijnrecht tegenover.
Een andere historicus die zich nogal heeft ingespannen Wilhelm als oorlogshitser te profileren was Willibald Gutsche. In zijn āWilhelm IIā noemde hij een aantal voorbeelden waaruit zou blijken dat de keizer zich sterk maakte voor een preventieve oorlog en daar ook op aan stuurde. Zo refereerde hij aan het commentaar van Wilhelm in december 1914 op berichten over de Russische agitatie met betrekking tot de benoeming van de Duitse generaal Liman von Sanders tot commandant van het Turkse vijfde Legerkorps in Constantinopel. Wilhelm merkte daarbij op dat hij van mening was dat in deze kwestie de Duitse reputatie in de wereld op het spel stond en dat Duitsland geen duimbreed moest toegeven aan deze Russische druk.
Dat de keizer enkele dagen later een geheel ander geluid liet horen en opmerkte dat Rusland zich niet zo druk moest maken en dat hij er op zou toezien dat de kwestie in der minne geschikt zou worden, (en aldus geschiedde) dat vermeldt Gutsche helaas niet en zo wordt de rode lijn voortgezet. De soms onzorgvuldige of emotionele uitingen van de keizer worden steeds voluit geciteerd, daarop volgende positieve handelingen zorgvuldig genegeerd.
Toen op 16 maart 1914 de Oostenrijk-Hongaarse opperbevelhebber Conrad in een gesprek met de Duitse ambassadeur de mogelijkheid van oorlog met Rusland opperde, bestreed de ambassadeur dat met de woorden:
ādaar zijn twee belangrijke personages tegen, uw aartshertog Franz Ferdinand en mijn keizerā.(*Geiss,E., July 1914, The outbreak of the First World War, p.48.)
Ook dat wijst niet in de richting van een oorlogszieke en naar bloed dorstende Duitse keizer.
Uit het voorgaande blijkt wel dat het dan ook moeilijk is vol te houden dat Wilhelm een oorlogshitser was die er steeds op uit was om de lont in het kruitvat te steken. Ook die mythe is weer ontstaan tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Er is altijd veel aandacht besteed aan de redevoeringen, brieven en interviews van de keizer en dan vooral aan die redevoeringen, brieven en interviews welke door de vijandelijke propagandisten gebruikt konden worden om aan te tonen dat Wilhelm een agressieve buitenlandse politiek voorstond.
Ik noem dan als voorbeeld de zogenaamde Hunnenrede die hij uitsprak bij het vertrek van Duitse troepen naar China, zijn zogenaamde Kruger telegram tijdens de Jamesonraid en het Daily Telegraph interview, enzovoort. Aan de positieve of vredelievende uitingen van de keizer werd echter veel minder of bijna geheel geen aandacht besteed en ook in de hedendaagse literatuur moet men daar met een lampje naar zoeken.
Opvallend is dat men vĆ³Ć³r het uitbreken van de oorlog toch heel anders over de keizer en zijn vredeswil oordeelde en zich veel positiever over hem uitliet. Ook hier moge een kleine bloemlezing van vooroorlogse uitspraken daarvan getuigenis afleggen.
De bekende journalist William T.Stead, oprichter van het prestigieuze Britse maandblad Review of Reviews (hij verdronk bij de ramp met de Titanic in 1912) schreef in 1897 in een van zān artikelen handelend over een Europesche Federatie dat:
āeen dergelijke federatie een leider moest hebben, zo niet een heerser en dat dit leiderschap het beste kon worden toevertrouwd aan de Duitse keizer met aan zijn rechterhand Gr.Britannie en aan zijn linkerhand Ruslandā.(*Fried.p.28)
Bertha von Suttner (1843-1914), vooraanstaand pacifiste en de eerste vrouw die de Nobelprijs voor de Vrede ontving (1905) drong er op aan dat de keizer een conferentie zou beleggen van leidende staatslieden om een federatie van vredelievende landen in het leven te roepen waarin het recht op veroveringen en de invasie van andere landen zou worden verboden. Ze schreef onder andere:
āif only a energetic ruler like Germanyās Sovereign would make a sign, the time would now be ripe for that which Henry lV already planned, Napoleon once formulated as a project and Nicholas ll of Russia, by his manifesto of 1898, tried to pave the way forā. (Fried The German Emperor and the peace of the World London 1912,.p.31).
Enkele jaren later, in 1907, refereerde Andrew Carnegie (1835-1919) en beroemd filantroop, aan de keizer als āde mogelijke redder van de geciviliseerde wereldā. In een speech die Carnegie hield in New York tijdens het wereld vredescongres van 1907 verklaarde hij dat de gedachte aan een wereldvredesbond niet langer een droom behoefde te zijn. Wat daarvoor nodig was, zo verklaarde hij, was een āsterkeā man. President Roosevelt zou daarvoor, gezien zijn karakter en verleden, mogelijk een geschikte kandidaat zijn;
āop dit moment echter bezit hij niet de macht om oorlogen te doen beĆ«indigen. Die macht bezit de Duitse keizer wel. Indien Wilhelm II een verzoek tot het vormen van een vredesbond tot de wereld zou richten, zouden zeker zes grote naties daaraan onmiddellijk gehoor geven. En zoals het tijdens de vorming van de alliantie mbt China geschiedde, zo zou het niet meer dan logisch zijn dat ook deze vredesfederatie door een Duitser zou worden geleidā.
Carnegie ging dan verder zeggende:
āer is veel geschreven en gezegd over de Duitse keizer. Er is beweerd, (en m.i volkomen ten onrechte) dat hij een bedreiging voor de wereldvrede zou betekenen. Maar feit is, en dat mogen we niet vergeten, dat de keizer nu reeds ruim 20 jaar op de Duitse troon zit zonder verantwoordelijk te zijn voor enig bloedvergieten. Laten we hem niet uit het oog verliezen. Ik ben er van overtuigd dat hij de juiste leider voor een federatie van vredelievende landen kan zijnā.(*Fried. P.32).
De Amerikaanse gedelegeerde Bartholdt naar de Vredesconferentie van 1908 die in Berlijn werd gehouden, was het hier mee eens en riep Wilhelm op om Groot-Brittanniƫ, Frankrijk en de Verenigde Staten te verzoeken om samen te werken om de wereldvrede te garanderen. (*Fried. P.33.)
Enkele jaren voor het uitbreken van de oorlog schreef zijn adjudant Muller, de man die zijn keizer overigens in zijn dagboek bijna dagelijks negatief beschreef:
āde keizer is zeker niet de fanatische militarist waarvan zijn vijanden hem zo graag beschuldigenā.(*Gorlitz.Der Kaiser.p.47)
Vandaag de dag, het is waar, zijn er ook historici die artikel 231 van het Verdrag van Versailles niet als juist accepteren. Helaas echter zijn ze veelal niet bereid geweest daar dan ook de consequenties uit te trekken. Als Duitsland dan niet de alleen schuldige aan de oorlog is geweest, wie was/waren dat dan wel of wie was/waren dat dan ook en waarom heeft men dan de rol van die āandereā ā medeschuldigen niet nog eens aan een indringend onderzoek blootgesteld?
Evenzo is het met de bewering dat Wilhelm een oorlogshitser is geweest en persoonlijk verantwoordelijk moet worden gesteld voor de vreselijke oorlog van 14-18. Ook hier vinden we historici die vinden dat Wilhelm die kwalificatie niet verdiende. Maar hoe komt het dan dat we deze bewering toch nog steeds terug vinden in veel recente literatuur?
We moeten natuurlijk erkennen dat het Wilhelm zelf was die door zijn soms ronduit onhandige, naĆÆeve of soms zelfs dreigende taal, vaak debet of mede debet was aan het feit dat hij zoān slechte pers kreeg maar dat betekent nog niet dat de beschuldigingen ter zake ook altijd juist waren. Veel van de bewijsvoering die wordt aangevoerd blijkt, na grondige studie, niet op feiten te zijn gebaseerd en veeleer lijkt het er op dat Wilhelm meer gedaan heeft de wereldvrede te bewaren dan veel van zijn vijanden wel wilden toegeven. Ook hier heeft de mythevorming toegeslagen en een onjuist beeld geschapen van de man die eerder toch āvredeskeizerā werd genoemd.
Toch waren er na de oorlog wel autoriteiten die vraagtekens zetten bij de beweerde schuld van Wilhelm. Soms kwamen die vraagtekens uit wel zeer onverwachte hoek.
Von BĆ¼low, de Duitse Rijkskanselier, de man die Wilhelm zo haatte dat hij zijn memoires voor een groot deel gebruikte om Wilhelm op alle mogelijke manieren zwart te maken en hem de schuld te geven van alles wat er in Duitsland zoal is misgegaan (*Smit; āvon BĆ¼lowā p.142) moest, in zijn na de oorlog gepubliceerde memoires, toch erkennen dat;
āKaiser Wilhelm ll in keiner weise kriegslustig war. Er war kriegsscheu. Seine kriegerisch anmutenden MarginaliĆ«n beweisen nichtsā¦.Niemand hat wohl ƶfter und intimer als ich Gelegenheit gehabt , mit Wilhelm lldas Problem des Krieges zu errortern, zum Teil in Situationen die, wie in der Marokko Frage und wƤhrend der bosnischen Krisis, dieses Problem aktuell erscheinen lieszen. Ich darf daher Glauben fĆ¼r meine Behauptung in Anspuch mehmen, dasz Wilhelm ll niemals denn Krieg gewohlt hat, schon weil er fĆ¼hlte dasz seine Nerven ernsten wirklich kritischen Situationen nicht gewachsen waren. Sobald die Gefahr eines groszen Krieges greifbar vor ihn trat, fĆ¼hlte er dasz er trotz dem Marschallstab der er in der Hand zu tragen liebte, trotz alle SchnĆ¼re und Orden mit denen er sich gern sierte, trotzder Scheinsiege die er auf dem ManÅverfeld und beim Kriegspiel, dank der Konnivenz der Schiedsrichter erfochten hatte, ganz auszerstande war auf dem Schlachtfelde zu fÅhrenā.
Von BĆ¼low vervolgde dan:
āKein deutscher und erst recht kein englischer oder franzÅssischer Pazifist war von so ehrlicher und tiefer Friedensliebe erfÅhlt wie kaiser Wilhelm. Sein und unser Unglűck war nur, dasz seime Worte und seine Gesten dieser inneren Stimmung nicht entsprachen. Wenn er in Worten renomierte oder gar drohte, so war es űbrigens nicht selten um seine inneren Ƥngstliche GemĆ¼tsstimmung zu betƤubenā.(*von Bulow,Denkwűrdigkeiten, vol 3, p 152 , vol 1, p 445)
Von BĆ¼low weer er ook nog op dat direct na de moord op de Oostenrijks-Hongaarse aartshertog Franz Ferdinand, de minister van Oorlog, generaal Falkenhayn, de keizer benaderde met de vraag of hij militaire voorbereidingen moest treffen.
āDer Kaiser lehnte solche Vorbereitungen ausdrűcklich ab und wűnschte dem Kriegsminister einen vergnűgten Sommerā. (*ibid, vol 3, p.157)
Verder geeft Von BĆ¼low nog een belangrijk – en door veel historici veronachtzaamd bewijs – dat de keizer niet ten koste van alles oorlog wenste en op het allerlaatste moment nog hoopte dat oorlog met Frankrijk voorkomen kon worden. Hij refereerde daarbij aan het moment dat er bericht uit Groot-BrittanniĆ« kwam dat dit land zich neutraal zou houden als Duitsland Frankrijk niet zou binnenvallen. Von BĆ¼low schreef:
āDiese Meldung war von kaiser Wilhelm wie von Kanzler Bethmann nicht nur mit einem tiefen Seufzer der Erleichterung, sonder mit fast jubelnder Freude aufgenommen worden, die ebenso fűr beider Friedensliebe wie fűr ihre politische Ahnungslosigkeit sprach. Der kaiser liesz sogleich den Chef des Generalstabs kommen und befahl ihm, den Aufmarsch gegen Frankreich zu stoppen (*ibid, vol 3, p.172).
Zoals bekend, bleek het bericht van Engelands neutraliteitsaanbod vals te zijn en werd het bevel door Wilhelm ingetrokken. Toch zegt Von BĆ¼low elders in zijn Denkwűrdigkeiten nogmaals dat:
āAuf Ehre und Gewissen kan ich versichern daxsz Kaiser Wilhelm ll nie, in keiner Stunde meiner Ministerzeit, an eine Angriffskrieg gedacht hat. WomÅglich noch ferner als der Plan mit dem deutscher Heer Ć¼ber unsern nachbarn herzufallen, lag Kaiser Wilhelm die Absicht, mit seiner geliebten Flotte England anzugreiffen. Nie is Wilhelm der Gedanke auch nur durch den Kopf gegangen, England mit Kriteg zu Ć¼berziekenā.(ibid,vol 1, p 444)
Juist omdat Von BĆ¼low zijn memoires mede schreef om wraak te nemen op de keizer die hem had ontslagen, zijn deze opmerkingen over zijn vredelievendheid des te opmerkelijker en zeker ook overtuigend. Maar ook van Britse zijde kwamen dit soort geluiden. Na de oorlog schreef de voormalige Britse minister van oorlog, Haldane:
āAls de geallieerden hem nu willen berechten, dan is dat een grote fout omdat Wilhelm noch vĆ³Ć³r de oorlog noch tijdens de oorlog nimmer de rol heeft gespeeld die men hem nu wil aanmeten. De ongelukkige man heeft veel moeten doorstaan en er staat hem nog veel te wachten. Men heeft hem eerst op een voetstuk geplaatst en laat hem nu vallen en opdraaien voor fouten die hij niet geeft gemaakt. Hij wordt nu beschuldigd van misdaden die hij niet heeft gepleegd. In werkelijkheid kan hij terug zien op een leven waarin hij steeds heeft geprobeerd het beste voor zijn land te bereiken.’
En Haldane schreef verder nog:
āIk ben er van overtuigd dat de oorlogszuchtige taal die Wilhelm soms bezigde slechts de bedoeling hadden om de wereld te imponeren, ja, mogelijk zelfs bang te maken voor de Duitse macht, maar de reden voor die krachtige taal was dat hij daarmede wilde voorkomen dat Duitslands vijanden hem zouden aanvallenā.
Deze woorden werden in 1919 geschreven door de man die het Britse Expeditie Leger oprichtte ter voorbereiding op een landing op de Franse en Belgische kust in geval van oorlog met Duitsland, de man ook die na de Duits-Britse marine besprekingen in 1912 overtuigd was dat de Keizer geen oorlog wilde en hoopte op een vergelijk met Engeland, een vergelijk dat echter werd tegen gewerkt door de Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Edward Grey en daarom uiteindelijk op niets uitliep.
Lloyd George, de man die de verkiezingen in 1919 in ging met de leuze āhang the Kaiserā, de man ook die er persoonlijk op had gestaan dat in het vredesverdrag van Versailles artikel 227 werd opgenomen, het artikel waarin de berechting van de keizer werd geĆ«ist, schreef in oktober 1936 in zijn memoires dat hij, na zorgvuldige bestudering van alle beschikbare documenten tot de overtuiging was gekomen dat keizer Wilhelm absoluut niet verwachtte dat hij terecht zou komen in een Europese oorlog en dat hij die ook niet gewenst had (*LG vol 1.p 34, vol 2.p.1996). Dat wist Lloyd George in 1919 natuurlijk ook ook wel, maar toen waren de keizer en zijn vermeende misdaden nog het middel om hem als minister president van het Britse Rijk in het zadel te houden. Hij maakte daarbij handig gebruik van de vier jaar lang durende anti Wilhelmpropaganda.
Ook Nederlandse, Amerikaanse en Oostenrijk-Hongaarse diplomaten hadden in die tijd over het algemeen een geheel andere mening over Wilhelm. Zij zagen hem als een duidelijke tegenkracht tegen de militaire haviken in Duitsland. (*Clark, Kaiser Wilhelm II, p.150, Seligmann.M. Germany and the origins of the First World War in the Eyes of the American Diplomatic Establishment.p 307-332, Van der Hoeven aan Hartsen, Berlijn 19 juni 1888. Gevers aan Ned.Min.van BtZ 20-3-14)
Maar ook waren er toch een aantal historici die het voor Wilhelm opnamen. Koch bijvoorbeeld, een moderne schrijver en Historicus, kwam tot de conclusie dat Wilhelm, ondanks het feit dat hij er van hield zich nogal krachtig uit te drukken, de facto een timide natuur had. Hij stelde ook vast dat Wilhelm zich steeds tot het uiterste heeft verzet tegen de voorstellen van de militairen om over te gaan tot het voeren van een preventieve oorlog.
De historicus Berghahn schreef in zijn boek āGermany and the approach of warā:
“We have seen repeatedly that in earlier years, Wilhelm had been a counterweight against militarism and the German General Staffā.
En inderdaad, zelfs nog op 5 juli 1914 toen de minister van oorlog hem adviseerde Duitsland gereed te maken voor oorlog weigerde hij dit zeggende dat naar zijn mening nog niet alle diplomatieke mogelijkheden waren uitgeput.
Ook de Amerikaanse historicus David Fromkin was het volstrekt oneens met de bewering dat Wilhelm een oorlogshitser zou zijn geweest die er alles voor over had om de oorlog te laten uitbreken. Hoewel Fromkin de volledige schuld aan de oorlog toch bij Wilhelm legde, was hij van mening dat:
āhe did not want to lead his country and Europe into war. On the contrary, he was the major force for peace within his countryās government. Wilhelm and Franz Ferdinand were the two most obnoxious figures in Europe, but they were the ones who kept hotheads in check and, in the end, always opted for peace!(*Fromkin,.D., Europeās last summerā p. 263)
We dienen de beweringen van auteurs als Rƶhl, Kohut, Gilbert en anderen waarin zij Wilhelm niet alleen schuldig achten aan het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog, maar hem ook nog afschilderen als oorlogshitser dan ook als volslagen ongegrond, onjuist en onhistorisch af te wijzen.