Nadat in het vroegere Belgisch-Congo bij de zwarte bevolking de eerste euforie over hun pas verworven ‘Dipenda’ of onafhankelijkheid was weggeëbd, brak in de pas ontstane Congolese Republiek al spoedig grote onrust uit. De rijke koperprovincie Katanga probeerde zich af te scheiden en stortte het land bijna in een burgeroorlog. Met de brutale liquidatie van premier Patrice Lumumba in 1961 raakten de gemoederen nog meer verhit en konden zowel het weinig gedisciplineerd ANC, het ‘Armée Nationale Congolaise’, als het centraal bestuur de situatie bedwingen. De chaotische gebeurtenissen namen in 1964 een dramatische wending met verregaande gevolgen. Een relaas:
Een revolte zonder weerga
In de zomer van 1964 braken in de provincies Kwilu en Kivu hevige onlusten uit die al snel de proporties aannamen van een heuse revolte. De opstandelingen, veelal leden van de Banyamulenge stam, noemden zichzelf Simba’s wat in het Swahili zoveel betekent als ‘leeuwen’. In amper enkele weken tijd wisten ze zonder veel tegenstand grote delen van Oost-Congo te veroveren. In hun opmars hadden de rebellen het vooral voorzien op westerlingen, missionarissen en Congolese burgers van andere etnische stammen die ze vaak op gruwelijke wijze om het leven brachten. Begin augustus viel Stanleystad, het huidige Kisangani, gevolgd door Paulis, nu Isiro genoemd, in hun handen. Christophe Gbenye (1927-2015), een voormalige minister in de regering van Lumumba en één van de drijvende krachten achter de opstand, riep er prompt de Volksrepubliek Congo uit en dreigde de zowat vijftienhonderd buitenlanders, waaronder veel Belgen, te vermoorden indien zou worden ingegrepen.
Een kordate respons
De regering in Leopoldstad van Moïse Tsjombe (1919-1969) stond vrijwel machteloos tegenover de situatie en vroeg de internationale gemeenschap om hulp. Nadat onderhandelingen met de rebellen op niets waren uitgedraaid, besloot de toenmalige Belgische Minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak (1899-1972) om in overleg met de Congolese regeringsverantwoordelijken en met de steun van de Verenigde Staten militair tussenbeide te komen. De reddingsoperaties om de gegijzelden in Stanleystad en Paulis te ontzetten kregen respectievelijk de codenaam “Red Dragon” en “Black Dragon”.
Om het verrassingselement en zo het succes van de militaire operatie maximaal te garanderen dienden de voorbereidingen in het grootste geheim te gebeuren. De Belgische kolonel Fréderic Vandewalle die de regio goed kende, werd belast met het samenstellen van een troepenmacht die vanuit Leopoldstad zou oprukken naar het opstandige gebied. Vandewalle’s interventiemacht, grotendeels bestaande uit eenheden van het ANC en Katangese huurlingen samen met een kern van Belgische officieren en onderofficieren, vormden omwille van hun diverse afkomst en uiteenlopende uitrusting en bewapening een dermate bont allegaartje dat het aan Vandewalle de uitspraak ontlokte eerder het bevel te voeren over een soort ‘Ommegang’ (waarbij hij zinspeelde op de jaarlijkse processie en stoet die sinds de middeleeuwen door Brussel trekt) dan over een strijdmacht.
Op 1 november 1964 werd het menens. Een eerste troepencolonne rukte op naar de stad Kindu terwijl het gros van de ‘Ommegang’ zich per trein en langs de baan in beweging zette naar Congolo, een plaats in het noorden van Katanga. Van daaruit begon Vandewalle kort daarna aan zijn opmars naar Stanleystad. Op 22 november waren de verschillende colonnes, waar zich inmiddels ook blanke huurlingen bijgevoegd hadden, niet ver meer verwijderd van hun doel. Intussen bleek uit informatie dat de sfeer in de stad steeds grimmiger werd en de rebellen dreigden alle buitenlanders te executeren. Men besloot daarom het offensief niet langer uit te stellen en de aanval van de grondtroepen gelijktijdig te laten verlopen met een luchtlandingsoperatie van Belgische parachutisten.
De ontknoping
In de vroege ochtend van 24 november sprongen onder leiding van kolonel Charles Laurent para’s van het 1ste Bataljon Paracommando uit Diest op Stanleystad. Operatie “Red Dragon” was begonnen. Tegelijkertijd naderde nu ook Vandewalle de stad. Ondertussen kamden de para’s één voor één de buitenwijken uit op zoek naar gevangen gehouden buitenlanders. Algauw werd echter duidelijk dat op sommige plaatsen de Simba’s hun dreigement hadden uitgevoerd en verscheidene gegijzelden hadden geëxecuteerd. Tegen het einde van de namiddag was de stad grotendeels onder controle en hadden de Simba’s zich teruggetrokken op de andere oever van de Congostroom.
Terwijl de troepen van Vandewalle’s ‘Ommegang’ de situatie verder consolideerden en de sporadische haarden van verzet wisten uit te schakelen, kwam de evacuatie van de gegijzelden en gewonden langzaam op gang. Twee dagen later, op 26 november, begon operatie “Black Dragon” en werd ook Paulis bevrijd. Tijdens de beide reddingsoperaties werden door de Belgische para’s en de soldaten van de ‘Ommegang’ uiteindelijk meer dan tweeduizend mensen uit hun hachelijke positie ontzet en geëvacueerd waarmee een einde kwam aan één van de langste gijzelingsdrama’s uit de geschiedenis…
Ook interessant: Belgisch Congo: Leopold II’s koloniale erfenis
Boek: Congo, een geschiedenis – David van Reybrouck