De Valkhofkapel – De Sint-Nicolaaskapel in Nijmegen

Van ‘heidensche capel’ tot erfgoed
13 minuten leestijd
Interieur van de De Sint Nicolaaskapel (Valkhofkapel) in Nijmegen - RCE
Interieur van de De Sint Nicolaaskapel (Valkhofkapel) in Nijmegen - RCE

Wie vanuit het noorden de Waal oversteekt om over de iconische Waalbrug Nijmegen binnen te rijden, zal aan de rechterkant uitkijken op de Valkhofheuvel. Vanuit hier bezien vraagt één gebouw in het bijzonder de aandacht: de Sint-Nicolaaskapel, of – in de volksmond – de Valkhofkapel. Waar de Valkhofburcht vaak onderwerp van letterlijke strijd was, werden om de kapel verschillende intellectuele veldslagen gevoerd. De reden hiervoor was niet alleen de prominente positie op de Valkhofheuvel, een plek met continue bewoning vanaf ten minste de eerste eeuwen voor Christus tot nu, maar ook het feit dat de kapel gezien werd als het oudste nog overeind staande bouwwerk van de stad.

Op deze manier biedt de kapel een uitstekende mogelijkheid om aan de hand van een object de uitgebreide geschiedenis van Nijmegen, en het denken over deze geschiedenis, te bekijken.

Gaius Iulius Pudens

De grafsteen van Iulius Pudens (collectiegelderland.nl)
De grafsteen van Iulius Pudens (collectiegelderland.nl)
De geschiedenis van de Nicolaaskapel begint in feite ver voor de uiteindelijk bouw, die plaatsvond in de vroege Middeleeuwen. De reden hiervoor is dat bij de constructie van de kapel bouwmateriaal uit de directe omgeving van Nijmegen werd gebruikt. Aangezien Nijmegen een rijke Romeinse geschiedenis kent, betekende dit dat bij de bouw, en bij vele latere restauraties, Romeinse bouwelementen hun weg vonden naar de kapel. Zo zijn op sommige buitenmuren ook vandaag de dag nog dakpannen en bakstenen te zien die het merkteken van het tiende Romeinse legioen dragen.

Naast dit soort kleine Romeinse overblijfselen werd één bouwelement in de loop der tijd van groot belang: een Romeinse grafsteen. Deze werd in het begin van de tweede eeuw na Chr. opgericht voor Gaius Iulius Pudens en zijn zoon Iulius Iunius. Op de steen is te lezen dat Pudens een veteraan was van het tiende ‘tweeling’-legioen (‘Legio X Gemina), dat van 71 tot 103 n.Chr. gestationeerd was in Nijmegen. De inscriptie wordt vervolgens afgesloten met een afkorting (H[eres] F[aciendum] C[uravit], vertaald: de erfgenaam heeft deze steen laten maken) en een monogram. Het monogram zou uiteindelijk pas in 1982 ontcijferd worden als een combinatie van de letters OSTTL: opto sit tibi terra levis: ‘ik wens dat de aarde licht voor jou is’.

De steen zal oorspronkelijk deel uitgemaakt hebben van een groter grafmonument aan een van de uitvalswegen van de Romeinse bewoningskernen van Nijmegen, maar werd op een onbekend moment ingemetseld boven het portaal van de Nicolaaskapel, waar hij in 1670 werd verwijderd. Inmiddels ligt de steen in Museum Het Valkhof en is de open plek in de kapel opgevuld door een raam.

De Sint Nicolaaskapel (Valkhofkapel) in Nijmegen (Foto Robin Hoeks)
De Sint-Nicolaaskapel (Valkhofkapel) in Nijmegen (Foto Robin Hoeks)

De bouw

Dat het onbekend is wanneer de grafsteen in de kapel is gemetseld heeft er ook mee te maken dat het onbekend is wanneer de kapel exact gebouwd is. Sinds het begin van de twintigste eeuw hebben een grote hoeveelheid aan dateringen de revue gepasseerd. Grofweg lopen deze uiteen van 950 (van Jan Jacob Weve, 1852-1942) tot 1050 (van Aart J. J. Mekking in 1996).

De Romeinse keizer Otto III
De Romeinse keizer Otto III
Recent heeft kunst- en architectuurhistorica Elizabeth den Hartog een nieuwe bijdrage aan dit debat geleverd. Zij betoogt dat de Roomse keizer Otto III (980-1002) de opdrachtgever was voor de bouw van de kapel. Otto III was geboren in het Rijkswoud in de omgeving van Groesbeek en bezocht Nijmegen verscheidene malen. Bovendien had hij een fascinatie voor Karel de Grote (747/748-814), die al een palts bouwde op de Nijmeegse Valkhofheuvel. Het belangrijkste argument van Den Hartog, tot slot, is dat de moeder van Otto III, de byzantijnse prinses Theophanu (960-991), de Nicolaascultus in de Lage Landen introduceerde. Bovendien overleed zij in Nijmegen.

Traditioneel werden bij Duitse vorsten in deze periode bij overlijden het hart en ingewanden verwijderd. Deze werden dan lokaal vereerd. In Nijmegen was op het moment dat Theophanu er overleed echter alleen de lokale parochiekerk beschikbaar om deze resten bij te zetten, aangezien paltskapellen normaal gesproken geen begrafenisrechten hadden. Het is dus heel voorstelbaar dat Otto III zijn moeder op een wat grotere wijze wilde eren en dat de Nicolaaskapel gebouwd werd om haar resten te herbergen.

Otto III was toen zijn moeder overleed elf jaar oud. Pas toen hij de destijds volwassen leeftijd van veertien had bereikt zal hij opdracht gegeven hebben voor de bouw van de kapel. Dit zal dus op zijn vroegst in 994 zijn gebeurd. Hiermee hebben we een aannemelijke ‘geboortedatum’ van de kapel.

Barbarossa en de eerste Romeinse connectie

Het jaar waarin de bouw van de kapel voltooid werd is helaas niet meer te achterhalen. Wel stond de kapel al overeind toen in 1047 een brand op de Valkhofheuvel woedde. De brand verwoestte een deel van de Karolingische palts. Van de Nicolaaskapel raakte vooral de bovenbouw beschadigd.

Dat de palts, en de kapel, aan betekenis ingeboet had in deze periode wordt duidelijk door het feit dat er lange tijd geen grootschalige restauratiewerken plaats lijken te hebben gevonden. Dit wordt bevestigd door wat er over het restauratieproces onder de Roomse keizer Frederik Barbarossa (1122-1190) is geschreven in een kroniek over zijn regeringsperiode, de Gesta Friderici. Volgens de kroniek herstelde Barbarossa de burcht

‘op passende wijze en toonde hierbij zijn aangeboren grootheid van geest.’

Gedenksteen van Barbarossa's burchtherstelling - RCE
Gedenksteen van Barbarossa’s burchtherstelling – RCE
Het restauratieproces wordt herdacht op een marmeren reliëf dat in de burcht aangebracht werd. Hierin wordt vermeld dat Barbarossa repareerde wat de Romeins veldheer Julius Caesar (ca. 100-44 v.Chr.) had gesticht en wat in de tussenliggende tijd ‘bijna tot niets teruggebracht was’. Het marmeren reliëf was bovendien, om de continuïteit tussen Caesar en Barbarossa verdere kracht bij te zetten, gehakt uit een Romeinse pilaar.

Waarschijnlijk is dit reliëf in de vroege dertiende eeuw, toen de restauratie net voltooid was, aangebracht. Het benadrukken van de continuïteit tussen de Romeinse en de Roomse keizers past in een bredere trend van translatio imperii: de Roomse keizers presenteerden zich graag als de opvolgers van de Romeinse keizers.

De vermelding van Julius Caesar als stichter van een burcht op het Valkhof lijkt hier echter uit het niets te komen. Toch was het in de Middeleeuwen niet ongebruikelijk om Caesar op te voeren als stichter van steden en kastelen. Zo bestonden er soortgelijke verhalen over onder andere Leuven, Antwerpen, Gent, Mainz, Remagen en het dicht bij Nijmegen gelegen Kleef.

Bovendien had rond 1190 Godfried van Viterbo (ca. 1120-1196), de kapelaan en secretaris van Barbarossa, een soortgelijk verhaal genoteerd in zijn wereldgeschiedenis getiteld Pantheon (hierin schreef hij overigens ook een verwoesting van de burcht toe aan Attila de Hun). Daarnaast is het goed mogelijk dat dit verhaal al lokaal circuleerde, om de stad een prominente plek te geven in de wereldgeschiedenis en de vele Romeinse overblijfselen in Nijmegen te verklaren. Romeinse overblijfselen die, tot slot, al vanaf het begin en al dan niet bewust als ‘herinneringstekens’, onderdeel waren gemaakt van de bouwsels op het Valkhof, zoals ook in de Nicolaaskapel.

In de decennia na Godfried van Viterbo werd de stichtingslegende steeds uitgebreid. Zo gaf Jacob van Maerlant (ca. 1235-1300) in zijn Spiegel historiael als eerste een verklaring voor de aanwezigheid van Caesar in Nijmegen. Van Maerlants versie werd nog verschillende malen herhaald in historische geschriften, tot de Nijmeegse priester Willem van Berchen (1415/1420-1481) een nieuwe uitbreiding deed.

Van Berchen doet namelijk niet alleen uitgebreid verslag van Caesars verrichtingen in de streken rond Nijmegen, maar voegt toe dat hij een tempel liet bouwen voor een viertal gesneuvelde consuls. Deze tempel zou, volgens Van Berchen, gekerstend zijn door paus Leo III (r. 795-816) op verzoek van Karel de Grote. Hij zou toen zijn gewijd aan Sint Nicolaas. Deze ‘heidense tempel’ was, uiteraard, de Nicolaaskapel.

Het belangrijkste bewijsmateriaal van Van Berchen voor deze theorie was ‘een bij de ingang van de tempel ingemetselde grafsteen’: de grafsteen van Gaius Iulius Pudens. Van Berchen ontcijferde de afkorting H F C als ‘h[aec] f[igura] c[aesarea]’ (‘dit is Caesars teken’) en benoemde het monogram als het merkteken van Caesar waarnaar H F C verwees. Van Berchens idee markeert de eerste bekende keer dat een specifiek object gebruikt wordt om ideeën over de geschiedenis van Nijmegen vorm te geven en te beargumenteren.

Gezicht op het Valkhof in Nijmegen, gezien vanuit het noordwesten -  Jan van Goyen, 1641
Gezicht op het Valkhof in Nijmegen, gezien vanuit het noordwesten – Jan van Goyen, 1641

De Bataven en Geldenhouwer

Al deze inspanningen om de geschiedenis van Nijmegen, met de bouwsels op de Valkhofheuvel als bewijs, zo ver mogelijk terug te voeren en te koppelen aan belangrijke historische personen werd door een zestiende-eeuwse inwoner nog verder doorgevoerd. Gerard Geldenhouwer (1482-1542) had, onder invloed van het opkomende humanisme dat zich afkeerde van de ‘donkere’ Middeleeuwen ten faveure van de ‘verlichte’ oudheid, Tacitus’ Historiae goed bestudeerd. Daarin las hij dat de Bataven oorspronkelijk in Midden-Duitsland hadden geleefd, maar dat ze op een moment de Rijn af waren gezakt om daar het Oppidum Batavorum (stad der Bataven) te stichten. Dit Oppidum werd door de Romeinen bezet en werd in 70 n.Chr. platgebrand na de mislukte Bataafse opstand, geleid door Iulius Civilis, tegen de Romeinen.

In Geldenhouwers tijd werd de locatie van het Oppidum vaak in het gewest Holland gezocht. Op basis van Tacitus presenteerde Geldenhouwer echter een geromantiseerd verhaal over de Bataafse prins Bato die de migratie van de Bataven had geleid. Bato had aan de oevers van de Waal een vervallen burcht aangetroffen die volgens legenden had toebehoord aan Magus, een mythische koning der Galliërs. Hij vernieuwde de burcht en stichtte zo Novio-Magus: Nijmegen.

Met dit verhaal voerde Geldenhouwer de Nijmeegse geschiedenis terug tot ver voor de komst van de Romeinen en tot in de mythische tijd van koning Magus. Desalniettemin laat hij ook Caesar nog een bezoekje brengen aan de stad. In de grafsteen van Pudens in de Nicolaaskapel leest hij dat de kapel ‘door de ouden’ was gewijd aan de goden en schimmen van de onderwereld. Helaas is niet duidelijk of hij hiermee de Romeinen of de Bataven bedoeld, maar de suggestie van ouderdom lijkt naar de oudste bewoners van de stad te wijzen. Het lijkt erop dat Geldenhouwer de machtsverhoudingen in de Lage landen wat probeerde aan te vallen door het Oppidum van Holland naar Nijmegen te verplaatsen, terwijl hij ook aan wilde sluiten bij oudere historische tradities over de oorsprong van Nijmegen.

Karel V en De Opstand

Ondanks de vele historische verhalen die inmiddels ontstaan waren rond de Valkhofburcht en de Nicolaaskapel in de dertiende tot en met het begin van de zestiende eeuw was deze toch langzaam in verval geraakt. Nijmegen had zich ontwikkeld tot belangrijkste stad in het Hertogdom Gelre en had de burcht, die onder jurisdictie van Gelre viel (vandaar ook het verval), volledig ommuurd. Hierdoor was zij haar strategische positie kwijtgeraakt en was het belang van onderhoud ook afgenomen.

Toen Gelre ingelijfd werd bij het Habsburgse rijk van keizer Karel V (1500-1558) ontspon zich een machtsstrijd tussen het hertogdom en de keizer. Karel liet hierop de burcht, nu in zijn bezit, restaureren. De spanningen bleven echter, ook toen de Nederlandse Opstand uitbrak.

Tijdens de Opstand wisselde Nijmegen geregeld van zijde, maar over het algemeen ontstond er meer en meer een anti-Spaanse stemming. Dit uitte zich in het geval van de Valkhofburcht, nu in het bezit van de centrale Brusselse (Spaanse) overheid, in de eerste tufsteenwinning. Het tufsteen, waaruit een groot deel van de burcht was opgetrokken, werd vermalen tot waterdicht cement. Toen Nijmegen definitief in handen kwam van de Republiek werd het Valkhof bezit van het gewest Gelre, maar waren de gebouwen enorm vervallen. De Nicolaaskapel, tot voor kort toegeschreven aan de roemruchte en vrijheidslievende Bataafse stamvaders, veranderde in een opslag voor kolen en brandhout.

Oude kaart van Nijmegen, 1649 - J. Blaeu
Oude kaart van Nijmegen, 1649 – J. Blaeu

Verval

De functie als kolenhok deed de Nicolaaskapel geen goed. Sterker nog, wederom werd de burcht verwaarloosd, ondanks enkele restauratiepogingen door onder andere Maurits van Oranje (1567-1625). Onder invloed van een steeds groeiende interesse in geschiedenis en antiquiteiten bleef de verbeeldingskracht van de burcht en de Nicolaaskapel toch enorm. Hoewel in het begin van de zeventiende eeuw Pudens’ grafsteen herkend werd als zodanig en niet langer als bewijs van Caesars aanwezigheid in Nijmegen werd gezien, bleef men de kapel beschouwen als Romeins, of zelfs pre-Romeins, bouwwerk.

In de tussentijd was Holland een steeds belangrijker rol gaan spelen in de Nederlanden en was de rol van Gelre, en haar belangrijkste ‘rijksstad’ Nijmegen, verkleind. Bovendien werd Holland nog steeds gezien als de locatie van het Oppidum Batavorum, terwijl de vrijheidslievende en strijdlustige Bataven en hun opstand tegen de Romeinen in 69 en 70 n. Chr. steeds meer werden gespiegeld aan de Opstand tegen Filips II (1527-1598) die nog steeds aan de gang was.

Johannes Smetius (1590-1651)

Johannes Smetius (Museum Het Valkhof)
Johannes Smetius (Museum Het Valkhof)
Dit begon te veranderen in 1644 toen de Nijmeegse predikant Johannes Smetius zijn boek Oppidum Batavorum, seu Noviomagum (Nijmegen, stad der Bataven) publiceerde. Hierin beargumenteerde hij aan de hand van bodemvondsten gedaan in en rond Nijmegen dat de stad wel degelijk het Oppidum Batavorum was. Bovendien stelde Smetius dat de geschiedenis van de stad en de Valkhofburcht op zijn minst terugging tot de tijd van Caesar. Hiermee werd Nijmegen gepresenteerd als de oudste en meest monumentale stad van de jonge Republiek der Verenigde Nederlanden. Smetius’ these werd later nog gepopulariseerd door de publicatie in 1733 van een geschiedenis van Nijmegen in dichtvorm door Hans Kasper Arkstee.

Dat de verbinding die Smetius legde tussen de Valkhofburcht en de Bataafse Opstand meteen tot de verbeelding sprak blijkt wel uit het feit dat het Nijmeegse stadsbestuur in de zeventiende eeuw verschillende schilderijen bestelde van de burcht. Hierop werd de ‘Bataafsheid’ en grote ouderdom benadrukt, bijvoorbeeld door de burcht te vergelijken met de Engelenburcht in Rome. Bovendien werd de burcht een populair onderwerp van Hollandse schilders.

Desalniettemin bleef de Nicolaaskapel in gebruik als opslagruimte, en liet men de burcht meer en meer vervallen. Tijdens de Franse bezetting van Nijmegen in 1672 diende de burcht als kazerne en werden er vele materialen uit geplunderd. Ondanks veelvuldige inspanningen tot herstel, met als hoogtepunt de uitgebreide reparaties voor het verblijf van stadhouder Willem V (1748-1806) in 1786, werd de toestand van de burcht steeds slechter.

Sloop

De burcht en bijbehorende Nicolaaskapel waren dus enorm vervallen toen, in de nasleep van de Franse Revolutie, Franse troepen Nederland binnentrokken. De ontwikkelingen in Frankrijk hadden ook al vanaf het eind van de jaren 1780 hun weerklank in delen van de Republiek gevonden. Ze brachten een afkeer van feodale structuren ten faveure van vrijheid, gelijkheid en broederschap met zich mee. Zaken als kastelen en uitgebreide adellijke grafmonumenten werden dan ook snel doelwit van een beeldenstorm. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789. In dit licht werd de Valkhofburcht een symbool van de gevestigde orde die omver geworpen diende te worden.

Nu was deze symboliek in eerste instantie niet voldoende om de vervallen Nijmeegse burcht te doen verdwijnen. Maar de lokale politiek leverde hiervoor een belangrijke tweede bijdrage. Vanaf ca. 1750 had Nijmegen zich steeds verzet tegen de roep om democratisering en meer gelijkheid in de vergaderingen van het gewest Gelre en het Rijk van Nijmegen (een bestuurlijk onderdeel van het gewest). Hierdoor werd de burcht een symbool van Nijmeegse arrogantie en conservatisme. Een symbool dat, als men het weer daadwerkelijk wilde gebruiken, voor veel geld zou moeten worden hersteld.

Deze kosten, met daarbij jaarlijkse onderhoudskosten, zouden gedragen moeten worden door het gewest, dat nog steeds eigenaar was van het complex. In augustus 1795 verscheen dan ook een voorstel in de Statenvergadering van Gelre om de burcht te slopen en de slooprechten te veilen. Het tufsteen waarvan de burcht opgetrokken was, had namelijk nog steeds een grote waarde als bouwmateriaal.

Al met al mag het geen verbazing wekken dat de andere Gelderse steden in de Statenvergadering het een prima plan vonden om de burcht in zijn volledigheid af te breken. Desalniettemin werd hij door de inwoners van Nijmegen nog steeds gezien als herinnering aan de Bataafse, Romeinse en keizerlijke geschiedenis van de stad. Men wilde deze niet zonder slag of stoot opgeven.

Johannes in de Betouw (1732-1820)

Het Nijmeegs verzet in de Gelderse Statenvergadering werd geleid door Johannes in de Betouw. Dit was een Nijmeegs raadslid en verzamelaar van oudheden, die tevens de achter-achterkleinzoon was van Smetius. In de Betouw had veelvuldig gepubliceerd over de Nijmeegse geschiedenis, en het belang van deze geschiedenis vormde dan ook de kern van zijn betoog tegen de sloop van de burcht.

In de betogen van In de Betouw keerde ook specifiek de Nicolaaskapel, en de nu ook nog overeind staande Sint-Maartenskapel, terug. In de Betouw noemde deze twee bouwwerken ‘heidensche capellen’ en viel terug op het verhaal dat ze in 799 gekerstend waren. Aangezien dit de ‘oudste der Gebouwen op den Bataavschen grond’ waren moesten ze zeker bewaard blijven. Uiteindelijk zouden deze ook, op grond van hun hoge leeftijd (lees: vermeende Bataafse oorsprong), uitgesloten worden van de sloopakte die in maart 1796 getekend werd. Een maand eerder waren de beide kapellen al van het gewest Gelre aan de gemeente Nijmegen overgedragen.

Maartenskapel (Foto Robin Hoeks)
Maartenskapel (Foto Robin Hoeks)

Als onderdeel van het park

Hiermee meende Nijmegen de oudste delen van de Valkhofburcht gered te hebben. Een bang moment vond nog plaats toen de Nicolaaskapel gevaarlijk begon te verzakken gedurende de sloop. Hierop kocht de gemeente snel nog wat steunmuur terug van de slopers.

Nicolaaskapel (Foto Robin Hoeks)
Nicolaaskapel (Foto Robin Hoeks)
Na afbraak van de burcht werd het begin van de negentiende eeuw onderdeel van een romantisch stadspark. Hierin stonden een natuurlijk uiterlijk (in tegenstelling tot de kaarsrechte geometrische figuren in bijvoorbeeld de ‘absolutistische’ tuinen van Versailles) en historiserende elementen centraal. Het was een vorm die overgewaaid was uit Engeland, waar de landadel massaal hun landerijen had heringericht met pittoreske beekjes, struikgewas en al dan niet originele ruïnes.

Dit betekende dat de kapel voor het eerst geen functioneel doel meer diende, maar was verworden tot wat we nu erfgoed zouden noemen. Het was alleen nog maar een herinnering aan de geschiedenis van de stad. In de loop van de twintigste eeuw werd daarnaast nog duidelijk dat hij toch niet zo oud was als In de Betouw, en anderen voor hem, vermoedden.

Hoewel het Valkhofpark inmiddels enkele malen opnieuw is ingericht, wordt het nog steeds gekenmerkt door de essentie van een romantisch stadspark. Tegenwoordig dient het ook nog steeds dit doel, vaak tijdens festivals nog versterkt door de aanwezigheid van podia, eettentjes en terrassen. De vraag is alleen hoe veel van de bezoekers van het park zich bewust zijn van de geschiedenis van de plek en de felle strijden die om deze geschiedenis zijn gevoerd. Het is wel gebleken dat niet alleen wetenschappelijke doorbraken, maar toch vooral culturele factoren de redenen waren voor het steeds oplaaien van deze strijd.

In elk geval wordt de Nicolaaskapel, bewaard gebleven dankzij het misverstand dat het om een pre-Romeins – Bataafs – gebouw ging, nog steeds opengesteld voor het publiek.

~ Robin Hoeks

Boek: Het Valkhof – 2000 jaar geschiedenis
Overzicht van Boeken over de geschiedenis van Gelderland

Afgestudeerd historicus met archeologische inslag aan de onderzoeksmaster van de Radboud Universiteit Nijmegen. Specialiseerde zich in de cultuurgeschiedenis, met een speciale interesse voor de geschiedenis van de archeologie en erfgoedstudies. Zie ook: @robinhoeks en Profiel op academia.edu.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×