Al ruim vijftig jaar ligt er voor de kust van de Amerikaanse stad Savannah in de staat Georgia een atoombom. Hoewel al lange tijd naar de bom gezocht is, is hij nog steeds niet gevonden. De atoombom werd op 5 februari 1958 in het water gedropt na een botsing met twee B-47 bommenwerpers.
De atoombom met typenummer 47782 zou honderd keer krachtiger zijn dan de atoombom die de Amerikanen in 1945 op de Japanse stad Hiroshima gooiden.
Gedropt
De piloot van de B-47 waarin de atoombom zich bevond, Howard Richardson, zag dat zijn vliegtuig na de botsing behoorlijk beschadigd was en zocht een vliegveld om te kunnen landen. In die tijd vlogen piloten tijdens testvluchten nog met atoombommen aan boord (vier maanden na het ‘Richardson-ongeval’ werd besloten dit maar niet meer te doen). Omdat de landing niet zonder risico was werd na overleg met de Air Force besloten de bom eerst in zee te dumpen. Op die manier moest voorkomen worden dat de bom bij een ruige landing schade zou aanrichten.
Op 12 april 2001 verklaarde een onderzoeksteam van de Amerikaanse defensie dat de bom waarschijnlijk onder een dikke laag slib op de zeebodem begraven ligt. Volgens de onderzoekers levert de bom daar geen gevaar op. Tien weken lang werd er intensief gezocht naar de bom. Op 16 april 1958 verklaarde de Amerikaanse defensie dat de bom niet gevonden kon worden.
Zorgen
Lang werd er niet intensief over de bom gesproken, maar na de terroristische aanslagen van 11 september 2001 beginnen sommige inwoners van Savannah zich opnieuw zorgen te maken. Ze zijn er niet langer gerust op dat de bom inderdaad geen enkel gevaar kan. Sommige inwoners snappen niet dat Amerika de bom rustig in zee laat liggen terwijl ze aan de andere kant zo bang zijn dat terroristen in het bezit komen van nucleaire wapens.
Een groep bezorgde burgers verzoekt de Amerikaanse overheid opnieuw te gaan zoeken naar de bom. Dit kostbare verzoek wordt niet gehonoreerd. De bom kan volgens de regering geen kwaad, zo lang hij maar blijft liggen waar hij ligt.