Met Sterrenlied probeert Luijters de Amsterdamse haar identiteit terug te geven. Het gedicht eindigt indringend met de namen van de 331 vermoorde kinderen uit de Rapenburgerstraat, en een uitgebreid nawoord.
Sterrenlied
I
Nieuwe namen
die ik heb geleerd
Schoontje Vrouwtje Duifje
allemaal vermoord
Meijer Hartog Isaac Sientje
Esther Judith Sipora
allemaal vermoord
De tram gaat door
de straat de 7
die uit een wereld
komt waar wij niet
komen mijn vader
draagt een hoed hij
begraaft de doden
De straat hangt in
het watermasten
op het dak fluiten
als een verre trein
die wolken stookt
van leer azijn en
kolen op het vuur
De winkel op de grond
loert door de planken
vloer van onze kamer
waar een stille klok
met mijn moeder breit
de kinderstoel is
eindelijk verlaten
Waar slapen al die
kinderen wie draagt
de ton de trap af
dekt de tafel wie
haalt kolen mijn grote
broer heet Isak
hij zit op kantoor
Wie de dag is
als een bootje als
een tol een hinkel-
baan gaat niet naar
school maar helpt zijn
moeder koperpoetsen
laat torenklokken slaan
Mijn vriendjes zijn mijn
vriendinnen wij tellen
onze dagen en eten drop
zoethout en koningsbrood
een haring kost zes cent
de kar staat op de brug
mijn vader neemt zijn maat
Zelf heet ik Sientje
maar als ik groot ben
zal ik Sina zijn
of Sien misschien
wie weet want wie
zal weten hoe hij
later heet ik niet
Boek: Sterrenlied